GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De doleerende kerk van Oudewater in ’tbegin der 17de eeuw.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De doleerende kerk van Oudewater in ’tbegin der 17de eeuw.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

Het volk loopt te hoop.

Ten slotte was Lydlus en zijn kerkeraad op herhaald verzoek toch nog voor de Rem. classis verschenen, maar om te kennen te geven, dat men zich tot de doleerende kerken begeven had. De Classis besloot Poppius en de Raedt naar de Heeren Staten af te vaardigen om te verkrijgen dat de leeraars het Heilig Avondmaal niet elk afzonderlijk zouden houden. Levinus trok naar Den Haag terwijl Lydius door de overheid verboden werd om te Haastrecht te gaan prediken, ten einde den dienst Voor zijn ambtgenoot waar te kunnen nemen. Den lyden April trok Lydius met Dircksen en Bastiaansen eveneens naar Den Haag om zich op de klachten van de Raedt te verdedigen; ook van Galen en Willemsen begaven zich derwaarts.

Nu kwam de zaak weder in hinden van Oldenbarneveldt. Lydius verscheen den igden voor de Heeren; de advocaat vroeg hem, waarom hij op de missive van de E. M. Staten had geantwoord gelijk hij gedaan had, dewijl de vijf punten niet door Oudewaters overheid waren aangenomen. Lydius verzekerde dat deze ze aangenomen had, zich beroepende op de getuigenis van Prins Maurits en den Provincialen raad.

Daarna vroeg hij Lydius of hij zich met den nieuwen kerkeraad wilde vereenigen. Het antwoord was »ja'' indien deze schuld wilde belijden. Op de vraag of hij met den nieuwen kerkeraad wilde vergaderen, was het antwoord : »Alleen in zaken die de conscientie niet aangaan." «Waarom hebt gij u van de Classis gescheiden ? " vroeg de Advocaat Lydius weerwoord luidde, dat hij zich hield bij de goede broederen der Classis, dat de Classis zich van hem en anderen gescheiden had, door hen niet meer ter vergadering te roepen, en dat de Classis de resolutie van de Staten handhaafde en de kerkenorde van rsgi aanvaardde, die beide tegen zijne conscientie streden.

Twee dagen later werd Lydius tegenover de overheidspersonen van Oudewater gehoord; vele bittere woorden vielen daarbij, zonder dat men een stap vorderde.

Den 22sten April verschenen de partijen ten huize van Oldenbarneveldt, waarbij deze hen vermaande het voorgevallene te vergeven en te vergeten, bij beurten het Avondmaal te houden en niemand toe te laten dan met voorgaande censuur der kerken.

De Raedt vroeg nog of men niet gezamenlijk Avondmaal houden zou? Oldenbarneveld zeide hierop: sLeviné, men can niemant dwingen om met een ander ten Avondtmael te gaen teghen zijn sin."

De beslissing wilde De Raedt c. s. schriftelijk naar Oudewater mede nemen ; in den aanvang weigerde de Advocaat haar zwart op wit te geven, doch toen men daarop aandrong, ontvingen zij een schrifelijken last van de E. ij M. Heeren.

Die last was op behendige wijze beschreven en bewees, dat Oldenbarneveldt wèl Lydius wilde dwingen met de Remonstrantsch gezinden Avondmaal te houden. Er werd daarin toch beschreven dat de »kerckendienaers, op de gewoonlijke daghen, het H. Nachtraael 't samentlick houden, ende bij gebeurten uutdeelen sullen, nae behoorlicke vercondinghe, ondersoeck ende visitatiën, toelatende allen dengenen, die hem na Gods Woort daertoe sullen hebben gheprepareert, sonder yemandt daer van te houden, ten ware bij den Kerckcraet met de ordinaris ghedeputeerden van de Magistraet in deselve, om wettelicke redenen bij kerckelicke censure anders werde gheordonneert." De Gereformeerde Kerkeraad kon dit stuk niet zonder protest aannemen. Er werd

1) Zie de Gids, Oct. Afl. 1888. 2) Zie de Indische Gids, April 1888. 3) Dat de Indische pers der zending niet vijandig gestemd is, blijke o. a. uit de Locomotief, 7 Juli 188 en Soerab. üdbl. 14 Juni lüi ^Bat. Handelsèl. 15 S 1887 en Soerab. Rdbl., 12 Nov. 1887. Vgl. het inge zonden artikel «Zendelbgen" van Mr O. J. H. Graaf van Limburg Stirum in de JV. Rott. Cour. van 17 Oct. jl. Vgl. ook Batnv. Nieuwsblad waa 2 Oct. j naar aanleiding van de opmerkingen in de N. Rott. Cour. omtrent de gedragslijn tegenover het Mohammedanisme.

aarom geantwoord.dat deze jongste resolutie der Staten niet accordeerde met hetgeen de provincile raad had vergund, hetwelk ook door de overeid was aangenomen; evenmin met de aanschrijving der E. M. op ^t Maart, en allerinst met de aanzegging van den Advocaat op 22 April. Tevens verklaarde hij niet in te zien, dat het laatste stuk, indien het opgevolgd werd, tot bevrediging der kerk en tot eenigheid der gemeente zou kunnen strekken. Voorts betoogt hij, dat niemand kan gedwongen worden om onverzoend met een ander ten avondmaal te gaan of om met hem kerkvergadering te houden, anders dan om zaken te behandelen, die de conscientie niet aangaan.

De oude kerkeraad wilde dus niet toegeven. De Remonstrantsche overheid zocht toen zijn opzet om Lydius vóór Paschen, ja zelfs zoo mogelijk eer, uit de stad te krijgen, ten uitvoer te brengen. Den 3den Mei moesten de beide kerkeraden voor de vergaderde vroedschap verschijnen. Voor dit lichaam gekomen, vroeg burgemeester Van Swieten of de oude kerkeraad van meening was om de ordonnantie der Staten aan te nemen of niet. Schoon De Raedt met de zijnen haar aannamen, weigerden Lydius en zijn kerkeraad, daarvan eene uitvoerige acte gevende i). Van Galen kon nauwelijks gedoogen, dat dit stuk door Lydius werd voorgelezen. Nadat dit geschied was, ging hij met zijn kerkeraadsleden huiswaarts. Nauwelijks waren zij afgetrokken, of de heeren der magistraat begonnen er van te spreken om Lydius te deporteeren; zou het besluit genomen en doorgezet worden? . . . .

De regen kletterde den geheelen dag op Oudewaters straten. Dé stad leefde toentertijd, gelijk tot vóór een twintig jaren, voor een groot deel van het lijndraaien. Door het regenachtig weder konden de touwslagers niet werken en gingen zij daarom oudergewoonte in het ruime voorportaal van het stadhuis schuilen. Toen de overheid er van begon te spreken, om Lydius de stad uit te zetten, stonden vele leden der vroedschap op, omdat zij geen gemeenschap wilden hebben met den goddeloozen handel, om een waardig dienaar van Christus uit te werpeut De burgemeester sommeerde hun op hun eed, dien zij aan de stad gedaan hadden, te blijven zitten; maar zij wilden daarnaar niet luisteren, en gingen weg 2).

Wij kunnen ons voorstellen dat de lijndraaiers den wegloopenden leden der vroedschap vroegen, wat er aan de hand was. De oorzaak van hun heengaan vernemende, wekte dit bij de groote menigte, die op Lydius' hand was, groot misnoegen. Sommigen van de burgerij, in de »ontdeckinghe" »gespuis" genoemd, gingen de raadkamer binnen, die de vertrekkende leden der vroedschap hadden laten openstaan. Nadat eenigen binnen waren, volgden anderen, zoodat ten slotte de geheele raadzaal vol was met lieden, die het doen der Remonstrantsche overheid, ten doel hebbende om de waarheid te onderdrukken, streng afkeurden. Den mannen die te voren zoo boud gesproken hadden, begon nu het hart in de schoenen te zinken. Er waren onder de burgers, die met luider stem verklaarden, dat zij in 1575, toen Oudewater uitgemoord was, veel om de religie geleden hadden en dat ze tot geen nieuwigheden genegen waren, maar wilde blyVen bij hetgeen hun deor Prins Maurits en het Provinciale Hof was vergund. Eenigen voegden er nog bij, dat zij het edele Nassausche bloed niet klein wilden geacht hebben, noch de conscientie gedwongen, noch de strenge tegen Gods kerk getrokken. Dit laatste was een priem in het hart van v. Galen, die daarmede gedreigd had.

De vroedschap en de overheid begonnen zich te verontschuldigen en zeiden, dat men de conscientiën niet wilde dwingen. Doch een stem uit de burgerij antwoordde: „Nu dwingt gij Lydius ende de Kerckeraedt met malcanderen t' Avondtmael ie houden, soo dat voortginghe salt dan oock niet op uytcomen dat wij mede haer sullen moeten volghen ? "

De heeren kregen het benaufrd, wat zouden zij doen? Er kwamen steeds meer Contra-Remonstranten in de raadkamer; de heeren der Magistraat begonnen bang te worden dat het niet goed zou afloopen, indien men niet toegaf. Men onderstelde, hoewel ten onrechte, dat de weggeloopen leden van de vroedschap de menschen hadden opgehitst 3). Toch deed niemand den heeren eenige overlast, al zegt de vinnige Remonstrantsche schrijver van den Reuckappel 4), dat de vroedschap met geweld is overvallen. Maar hoe zouden ze de ontevreden menigte de deur uit krijgen? Men wist niet beter te doen dan haar te beloven dat men Lydius in dienst laten, de weggeloopen leden der vroedschap weder ontbieden en met den kerkeraad spreken zou. Op dit woord vertrouwende, verliet men dan ook vreedzaam de raadkamer.

Daarna werd de oude kerkeraad ontboden met de zes protesteerende leden der vroedschap. De hekken waren nu verhangen. Burgemeester van Swieten vroeg aan Lydius wat hij begeerde, zeggende: »segt, het zal u ghewerden, men salt schrijven." Lydius antwoordde: »mijn Heeren, ick en versoeck anders niet dan alleen dat wij ongemolesteert mogen blijven bij de oude leere ende ordre, ende t'gene ons bij 't Hof is vergunt, ''

»Wel", hernam de Burgemeester, begeert ghij dan Levinum niet afgheset te hebben? " En toen hier ontkennend op geantwoord was, zeide de burgemeester: »dit versoeck is heel redelick, t'sal u ghewerden, gaet ende spreeckt vriendelik met het volck.''

Zoo werd gedaan Het volk stond nog altijd buiten het stadhuis en toonde zich tevreden met hetgeen door de overheid werd toegezegd, maar één ding wilde men nog verkrijgen. Men zond een burger binnen, die vriendelijk verzocht, dat de burgemeester het boek zou teruggeven waarin de Confessie en de Catechismus stonden, met de handteekeningen van den ouden kerkeraad. Ook aan dien wensch werd aanstonds voldaan.

Vervolgens werd een acte opgemaakt en door alle leden der vrosdschap en der overheid geteekend, waarbij Lydius werd toegestaan afzcnderlijk Doop en Avondmaal te bedienen en met zijn kerkeraad te vergaderen totdat door de Staten of door eene Nat. Synode anders zou zijn beslist; alles zou wat er geschied was vergeven worden, de overheid zou om geen meerder garnizoen verzoeken. Mondeling werd nog toegezegd, dat men den Gereformeerden ƒ 25 zou vergoeden vanwege de kosten die zij hadden moeten maken.

Den volgenden dag werd de klok geluid, 8, om de burgers voor het stadhuis te roepen.

­1) Hist. Verhael bl. 48.

2) Ontdeckinghe van den oproerighen gheest der l. contra Rem. ghesinden, binnen ter stede van Oudewater, bl. 14.

3) Ontdeckinghe, blz. 14.

4) ReuckappeT, blz. 64.

De secretaris las de acte van de pui van het stadhuis voor, daarbij bijgestaan door Willem Dircksz. De stad was daarbij volkomen in rust. Doch Levinus De Raedt begon het binnen Oudewaiers muren toch te benauwd te worden, hij vertrok en schreef aan Lydius een briefje, dat hij den dienst zou bewaren!

Door 's Heeren wondere leiding, was voorshands de kerk door één piasregen van tyrannie verlost.

{Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1888

De Heraut | 4 Pagina's

De doleerende kerk van Oudewater in ’tbegin der 17de eeuw.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1888

De Heraut | 4 Pagina's