GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLVIII.

PAULUS MilLËT, BIJGENAAMD DE RIDDER.

»Laten wij van hier vluchten en niet meer terugkeeren, " luidde op zekeren tijd de afspraak tusschen twee monniken uit het klooijter der Franciscanen te Doornik. De een was Willem Cornu, die reeds in 1563 martelaar werd en de ander Paulus Millet. Beider oogen waren sints eenigen tijd opengegaan voor de waarheid van Gods Woord, daarom konden zij het niet langer in het klooster uithouden. Voor Millet kon dit voor den goeden opmerker sints eenigen tijd geen geheim meer zijn. Was zijn eigenlijke arbeid het onderwijzen van kinderen, hij werd van tijd tot tijd gebruikt om te prediken en misdadigers naar het schavot te begeleiden en hierbij viel hem vaak uit den mond wat zeer nabij de waarheid was. Toch had dit nog geen argwaan doen koesteren tegen hem. Daarom kon hij gemakkelijk met zijn vriend het klooster ontvluchten. De vrienden der Hervorming, bij wie de vluchtelingen xich vervoegden, zonden hen naar Rouaan, waar toen de waarheid Gods naar de Schriften openlijk verkondigd werd, met eenige brieven van aanbeveling, opdat men dan hen, na onderzoek van hunne geschiktheid naar verstand en hart, in den dienst des Woords zou gebruiken, als dit noodig was.

Cornu schijnt geene gaven gehad te hebben voor het predikambt. Millet bezat die wel. Dat was reeds in het klooster bewezen. Daarom werd hij aaii de kerk van Valenciennes, die hem ontbood, afgestaan. Toch hadden zijne gaven ontwikkeling noodig. Aangezien hij dit zelf voelde, toen hij te Valenciennes was, verzocht hij die van die plaatse waren, om hem, voor zij hem de bediening des Woords toevertrouwden, naar Parijs te zenden, ten einde zich daar te oefenen. Dit gebeurde. Te Parijs bleef hij echter niet lang, omdat de Heilige Schrift er niet onverdeeld werd aangewend. Te Orleans gebeurde dit wel. Daarom begaf hij zich derwaarts. Daar was hij, toen de stad, die aan de Hugeno ten toebehoorde, door den hertog van Guise in 1563 belegerd werd. Gedurende het beleg was hij ijverig bezig met prediken, maar hielp hij ook aan de vestingwerken, daarbij veel gebrek lijdende en het zonder klagen dragende.

Na den vrede begaf onze Millet zich met een bewijs van goeden wandel, door de predikanten van Orleans geteekend, naar de Nederlanden, waar men hem zeer noo dig had, omdat de kerk des Heeren er zeer toenam. Naar Valenciennes begaf hij zich het eerst. Men stond hem toe aldaar te prediken, totdat de Synode over hem zou beslist hebben. Dit geschiedde kort daarpp. De kerken bevestigden hem, niettegenstaande zijne verontschuldiging, dat hij onbekwaam was, in zijnen dienst. In het begin van het jaar 1564 trad hij in den echt met zekere Maiken, die ook om der religie wil Armentières, waar zij geboren was, verlaten had Dit huwelijk had eenen nadeeligen invloed op zijn geestelijk leven. Hij begon den moed te lattn zakken, vreesde voor de vijanden der waarheid en verzocht ontslag uit zijnen dienst. Natuurlijk beproefden de broeders hem van dit besluit terug te brengen. Maar toen dit niet baatte, lieten zij hem gaan. Met zijne vrouw kwam hij te Rijssel, waar hij zijne zaken wilde regelen om dan naar Frankrijk te trekken. Doch de mensch wikt maar God beschikt. Den avond voor zijn vertrek bracht hij een bezoek bij zekeren Matthijs, eenen godvreezenden man en diaken der gemeente, dien de rechters om der wille zijner belijdenis zochten. Dit wist Matthijs en gaf hij ook aan Millet te kennen, toen deze, na den avond bij hem doorgebracht te hebben, ook den nacht wilde overblijven. »Doe het niet", was zijn raad, »want men zoekt mij". Vergeefs. Millet bleef. Daar wordt omstreeks twee of drie uur in den nacht aan de huisdeur geklopt. »Doe open, in naam des konings, " roept de procureur des konings van Rijssel. 't Blijft stil binnen's huis. Dit verdriet den procureur. Op zijnen last verbreken de gerechtsdienaren een venster en klimmen in huis. Matthijs heeft het gerucht gehoord en is met zijne vrouw de achterdeur uitgeloopen, Millet zou ook hebben kunnnen ontvluchten. Maar hij bleef. Intusschen _ hadden de gerechtsdienaren reeds bemerkt, dat Matthijs weg was. Hierover verbitterd, doorzochten zij het geheele huis en kwamen ook op de kamer van Millet. »VVie zijn dezen", vraagt de Procureiu-. »Een koopman en zijn vrouw uit Frankrijk", is 't antwoord van Matthijs' zuster. De gerechtsdienaren aarzelen, wat zij doen moeten. De geestelijke der plaats, dezelfde, die de gevangenneming van Matthijs bevolen heeft, wordt geraadpleegd en laat ze gevangennemen. Doch de vrouw is intiisschen ontvlucht. Voorgevende ziek te zijn, verlaat zij de kamer, begeeft zich naar beneden en vlucht, ongemerkt, uit het huis.

Millet wordt naar het kasteel der stad gebracht en daar ondervraagd. Alle menschenvrees wijkt en rondborstig antwoordt hij, dat hij bedienaar des Woords is. Ook den monniken weet hij goed bescheid te geven. Kort daarna wordt hij naar Doornik gevoerd, waar hij in eene onaangename gevangenis aan aanvechtingen ten prooi is en op allerlei wijze gepijnigd wordt. Eindelijk komt hij in Rijssel terug. Daar bezocht hem een Minderbroeder, Desbonnets, die hem bidt zijne gevoelens te herroepen. Maar neen, dat kon hij niet doen. Gods kracht wordt in zijne zwakheid volbracht. Desniettemin heeft hij veel inwendigen strijd. Dit getuigen de brieven, die hij in grooten getale aan zijne vrouw en zijne vrienden heeft geschreven. Zoo luidt het in eenen brief aan zijne vrouw: »Zoo het Hem behage moge mij tot den eiiSde te beproeven, zijn wil geschiede; doch Hij verlate mij niet en door zijne genade hoop ik geduldig te zijn." En wederom: »Bid daarom voor mij, opdat ik niet zoo bevreesd noch weekhartig zij, en in het geloof blijve volharden." Hoe heerlijk klinkt ook zijn overwinnaarslied: »0 God, dien ik met alle zinnen en met alle krachten bemin, kom uwen armen dienaar te hulp en verlaat hem niet, opdat hij een van de uwen en een der minste van uwe gemeente blij 'en moge. Ik heb U lief, Heere, " geleid mij, waar Gij mij hebben wilt, al ware het ook in den dood."

Eindelijk naderde voor Millet de dag zijner ontbinding. Die vroeger den dood vreesde, die zoo tegen het vleesch gestreden en vreeselijk geklaagd heeft, die zich beklaagde over de scheiding zijner vrouw, werd in zijne laatste levensdagen zoo gesterkt en bemoedigd, dat de pijnigingen bij hem geen afgrijzen meer verwekten en hij niet meer opzag tegen den dood.

Op het schavot verlangde hij te spreken, maar het werd hem verboden, onder bedreiging dat hem een bal in den mond zou gestopt worden. Toen Desbonnets, die hem begeleidde, hem vermaande aan zijne zaligheid te denken, antwoordde hij, dat hij reeds sints lang van zijne zaligheid verzekerd was. »Heere, sterk voortdurend uwen knecht ten einde toe", riep de martelaar in zijne laatste oogenblikken, »Heere bewaar uwen knecht steeds onwankelbaar in het geloof.'' En zoo stierf hij. Dit geschiedde d©n i2en December 1564 te Rijssel. DE GAAY FORTMAN,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's