GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Ders.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Ders.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan het laatst overgenomen stuk over de Christelijke vrijheid in de middeleeuwsche daen, voegt Dr. H. H. Kuypér in de Friesche Kerkode der vorige week, een tweede stuk toe, eneinde misvatting en misbruik te voorkomen.

Hij schrijft namelijk:

Vooreerst wordt deze vrijheid beperkt doordat ij de vraag wat middelmatig is, volstrekt niet alleen oet onderzocht worden, of zoodanige zaak in de eilige Schritt met name verboden wordt, maar ook f de Schrift algemeene regelen geeft, uit wier toeassing volgt, dat zoodanige zaak ons niet is geooroofd. Wie aan de letter der Heilige Schrift hangen lijft, valt onder het oordeel van den Apostel, dat de letter doodt en alleen de Geest levend maakt.

De strijd over deze vraag, is vooral gestreden met de Jezuïeten, wier zedeleer voor de practijk der godzaligheid allerverderfelijkst is. De Roomsche Kerk houdt aan de eene zijde vast aan een zeer hoog ideaal van zedelijke volkomenheid en eischt van hare monniken vrijwillige armoede, volkomen ontzegging van al wat het vleesch streelt, een verzaken van de wereld en haar begeerlijkheid. Maar tegelijk, ten einde de groote massa niet van zich te vervreemden, stelt zij veel lagere eischen voor de leeken en laat hun toe om volop van de wereld te genieten, mits zij daarnaast maar hun godsdienstplichten blijven waar nemen. En vooral de Jezuïeten hebben zich berucht gemaakt door hun casuïstiek, waarin zij, op grond dat Gods Woord dit niet uitdrukkeiyk verbood, allerlei wereldsche practijken als den noodleugen, het duel, het dansen, het comediebezoek, het deelnemen aan loterij enz. goedkeurden. Al deze dingen waren volgens hen «middelmatig" en daarom, mits met een goed doel aangewend, geoorloofd. Immers het misbruik, dat de wereld van deze dingen maakte, hief het gebruik niet op, mits dit gebruik met matigheid geschiedde.

Tegenover deze lakse zedeleer, die op vernietiging van het Christelijk leven uitloopt, hebben onze Gereformeerde Vaderen geprotesteerd, vooreerst door met nadruk het beginsel te handhaven, dat niet alleen wat de letter der Schrift verbood zonde was, maar ook alles wat logisch uit de letter volgde. Zelfmoord en tweegevecht waren evengoed door het gebod: »gg zult niet dooden", geoordeeld als moord met voorbedachten rade. De noodleugen of beleefdheidsleugen vielen evengoed onder het gebod: Gij zult geen valsche getuigenis geven, als het liegen zonder noodzaak. En waar de Heilige Schritt overal leert dat van het lot alleen een heilig gebruik moet worden gemaakt, omdat het beleid daarvan bij den Heere is, daar veroordeelden onze Vaderen eenparig alle loterij om geld niet alleen, maar ook alle lotspelen, als kaarten, gansebord, lottospelen, omdat daarin een zijdelingsche aanbidding ligt van de Fortuin. Alleen zulke spelen, waarbij het lot niet te pas kwam, en waar alles afhing van vernuft of kracht, achtten zij geoorloofd, zooals vader Brakel met name opnoemt: schaken, dammen, kaatsen, schermen. Wanneer dan ook in onze dagen het Christenvolk tegen kaartspel is als een zondig vermaak, dan heeft het hierin volkomen gelijk. Kaartspel is zonde tegen het ie gebod. Maar wanneer men met kaartspel in vele Gereformeerde kringen ook schaken, dammen, kegelen, enz., als zondig veroordeeld, dan is hiervoor in de Heilige Schrift geen den minsten grond te vinden en weerspreekt men alle Gereformeerde practicale schrijvers, die juist zulke spelen tot recreatie aanbevolen, mits h§t spel spel bleef, en niet door hartstocht ontaardde.

En in de tweede plaats handhaafden zij tegenover deze lakse zedeleer der Jezuïeten het woord des Apostels: Haat ook den rok, die van het vleesch besmet is. Op dien grond veroordeelden zij niet alleen wat door de Heilige Schrift bij wettige gevolgtrekking verboden was als zonde, maar ook al zulke vermaken en uitspanningen, die een geheel wereldsch karakter droegen, als dansen, comediespelen, het bezoeken van concerten, het loopen in kroegen en herbergen. Al deze vermaken, ook al waren ze op zich zelf misschien middelmatig, waren door het gebruik zoo door en door wereldsch geworden, dat een Christen er geen deel aan kon nemen zonder schade voor zijn ziel. De regel, dat het misbruik het gebruik niet opheft, gaat hier dus niet op, zoo redeneerden onze practizijns, omdat deze dingen door het misbruik zoo besmet zijn, dat een goed gebruik er van in onze dagen niet meer mogelijk is.

Bij de toepassing van dezen regel, zij men echter hoogst voorzichtig. Niet alles wat de wereld misbruikt, is daarom den Christen ongeoorloofd. Niets wordt meer misbruikt dan de drukkunst, waardoor ongeloovige en onzedelijke litteratuur bij duizendtallen wordt verspreid. Maar wie zal daarom beweren, dat het een Christen niet vrijstaat van diezelfde misbruikte drukkunst een goed gebruik te maken ter eere Gods? En zoo is ook niet ieder vermaak, dat de wereld liefheeft, reeds daarom als wereldsch af te keuren, mits het mogelijk is het wereldsch karakter er uit te verwijderen en het zonder gevaar voor zijn zaligheid te gebruiken. Muziek is een bij uitstek »wereldsch" genot en wie bij ervaring weet, welk een verderfelijken invloed de wereldsche muziek op de harten uitoefent, zal waarlijk de waarschuwing niet overbodig achten, dat Christen-ouderen hun kinderen toch niet alles laten spelen, zelf niet tot »oefening" wat wereldsche muziekmeesters hun voorzetten. Maar hoe nauwkeurig ook tegen wereldsche muziek moet gewaakt worden, de muziek zelf is een gave Gods en wie thuis een orgel heeft en daarop Christelijke muziek speelt, behoeft niet te vreezen, dat hij daardoor der wereld gelijkvormig is geworden.

Neen, het Christelijk protest gaat alleen tegen den rok, die door het vleesch besmet is. Want ook al is deze rok op zichzelt een middelmatige zaak, de besmetting der wereld, die er aan kleeft, kan zelf de meest onschuldige zaak tot een verleiding der zielen en tot een zonde voor God maken.

Dat metterdaad deze onderscheiding berust op het Woord Gods en daarom de conscientie bindt, moge een bekend voorbeeld uit Paulus' dagen ons duidelijk maken, n.l. den strijd over het eten van vleesch uit een afgodstempel afkomstig.

De afgodstempels waren destijds de abattoirs of slachtbanken, waaruit hoofdzakelijk 't vleesch kwam, voor dagelijksch gebruik. De toevoer van offerbeesten was zoo groot, dat de priesters en offeraars al het vleesch niet konden opeten en het daarom, na in den tempel geofferd te zijn, ten voordeele van de priesters verkocht werd in de »vleeschhuizen''. Velen nu meenden in Paulus' dagen, dat een Christen dit vleesch niet mocht eten, omdat het door de aanraking met de afgoderij bezoedeld was. En de Apostel, al wil hij dezulken niet dwingen om tegen hun conscientie te handelen, spreekt toch duidelijk genoeg uit, dat zij dwalen ter goeder trouw. «Eet al wat in het vleeschhuis verkocht wordt, niets ondervragende om der conscientie wil, want de aarde is des Heeren en de volheid derzelve." (i Cor. 10 : 25, 26). Noch in de spijze, noch in den drank, ook al zijn zg uit een afgodstempel afkomstig, zit dus eenige i^onde, Wanneer men beide gebruiken kan op Christelijke manier.

Geheel anders komt daartegen de zaak te staan, wanneer sommigen misbruik makende van deze Christelijke vrijheid nu ook naar den afgodstempel zelf toegingen en daar deelnamen aan den offermaaltijd, bewerende, dat in spijze en drank immers geen zonde zat. Deel te nemen aan den offermaaltijd was een eeren van den afgod; zulk een maaltijd ging gepaard met heidensche gebruiken, die een Christen niet mocht aanzien; dan was de spijze en drank »door het vleesch besmet" en dezelfde Apostel, die eerst verdedigd heeft, dat alle spijze en drank goed is, roept nu dezulken toe: Gij kunt den drinkbeker des Heeren niet drinken, en den drinkbeker der duivelen. Gij kunt niet deelachtig zijn aan de tafel des Heeren en aan de tafel der duivelen. Of tergen wij den Heere ? Zijn wij sterker dan Hij"? (i Cor. 10 : 21, 22).

En evenzoo nu is het met datgene wat men «wereldsche vermaken" noemt, als dansen, comediespelen, concertbezoek, enz., waarin onze Gereformeerde Kerk steeds een zondig vermaak heeft gezien, niet omdat deze dingen op zich zelf zondig zijn, maar omdat ze zoo door en door bevlekt zijn door de wereld, dat een Christen, die nauw leeft voor zijn God, er geen deel aan kan nemen.

Ze zijn geen zonden op zich zelf. De Heilige chrift spreekt meer dan eens van het sdansen" ook van de heilige mannen Gods, zonder er een woord van afkeuring aan toe te voegen. David danste voor de ark. Maar dit dansen of huppelen of van vreugde opspringen is geheel iets anders dan wat de wereld van dat dansen gemaakt heeft. e tegenwoordige dansen zijn een kunstmatige beeging; zij geschieden tusschen mannen en vrouen ; hun geheele aard doelt om begeerlijkheid op e wekken, die ingaat tegen het Vlle gebod. Men kan geen vreemde vrouw zóó dansende met zich voortbewegen, zonder dat de zinnelijke lusten geprikkeld worden. Vandaar dat al zulk dansen beslist zonde is. Dat wereldsche dansen heeft een ohannes den Dooper het hoofd gekost en Herodes tot een moordenaar gemaakt. En wanneer enkele Gereformeerde mannen van naam, o. a. Marnix van St. Aldegonde in het dansen van meer deftige dansen, gelijk aan het hof van Prins Willem plaats vonden, geen zonde zagen, ja er gaarne aan deelnamen, dan staan wij in deze zaak liever aan de zijde van een Caspar van der Heyde en Tafitijn, die den moed hadden ook in Marnix het dansen af te keu> ren. En wie bedenkt, dat het dansen toen evenals in onze dagen meest plaats vond in herbergen of danshuizen, die de voorportalen zijn van het bordeel, zal waarlijk niet oordeelen, dat onze vaderen verkeerd hebben gezien, toen zij op hunne SjTiodes het dansen uitdrukkelijk verboden. Het dansen, op zich zelf een onschuldige zaak, is door de besmetting der wereld voor ons ongeoorloofd geworden.

En evenzoo is het met de comedie, het concertbezoek en het paardenspel. Op zich zelf steekt er geen zonde in het kunstig rijden met paarden, het luisteren naar muziek, 'en is niet elke opvoering van een aanschouwelijke voorstelling zonde. Calvijn liet te Geneve zijn studenten toe comediestukken te spelen, Melanchton deed hetzelfde te Wittenberg, en zelfs Voetius, de strengste puritein, die ijvert tegen al de «ijdelheden der wereld" met een ijver, die hem soms het spoor doet te buiten gaan, wanneer hij zelfs het drinken op iemands gezondheid heidensch noemt en het dragen van een pruik uit den duivel acht, geeft toch toe, dat er tooneelstukken te denken zijn, waarbij een Christen zich niet behoefde te ergeren. Maar wat baat ons dit, waar ook deze «vermaken" door de wereld zoo besmet zijn, dat alleen wereldlingen er vrede mee kunnen nemen. Of is het niet waar, dat bij de paardenspellen toeren worden verricht, die levensgevaarlijk zijn, en het juist zulke levensgevaarlijke toeren zijn, nevens de zeer luchtig gekleede berijdsters, die het meest het volk trekken ? Is het niet waar, dat onze schouwburgen leerscholen zijn geworden van ontucht, en het tooneel, nog daargelaten dat het de karakters der schouwspelers vervalscht, in plaats van het volk te veredelen, al dieper ons volk zinken doet ? Is het niet waar, dat op de concerten, waar avond aan avond al wat rijk en aanzienlijk is, verschijnt, de geesten op de meest onmerkbare maar tegelijk zekere wijze vergiftigd worden door een muziek, die niet uit God, maar uit den vader der leugen is?

En hetzelfde bezwaar geldt tegen de kermissen en wereldsche vermakelijkheden daaraan verbonden. Ook daar stemmen wij gaarne toe, dat op zichzelf in het poffertjes eten, het koopen uit de kramen, het zitten van kinderen in een mallemolen geen > zonde" zit. Maar ook hier heeft de wereld zoo diep haar stempel afgedrukt op deze vermaken, dat zij een bederf zijn geworden voor ons volk, en daarom door ieder ernstig Christen behooren gemeden te worden. De kermis is een kermis der IJdelheid, waar de Satan met het blinkende lokaas elk jaar duizende - zielen in ons land vangt en zedelijk vermoordt. Roekeloos wordt daar geld verkwist, dat een jaar lang wellicht aan vrouw en kinderen is onthouden. Dronkenschap is er schering en inslag. Menig meisje verloor op de kermis haar onschuld en eere als vrouw.

En eindelijk om diezelfde reden is ook zonde het geregeld loopen in kroegen en herbergen, zooals zelfs onder Christelijke jongelingen, helaas, nog wel gevonden wordt. Ook daarbij zit de zonde niet in het glas bier, dat men drinkt of de kranten die men leest. Wie op reis is en dorst heeft, behoeft zijn conscientie niet te kwellen met de vraag of het geoorloofd is, dien dorst in een herberg te lesschen, wanneer hij geen andere gelegenheid vinden kan. Maar wie in de eigen stad zijner inwoning, terwijl hij thuis evengoed iets gebruiken kaii, er een gewoonte van maakt om de drankhuizen te bezoeken, zij dit dan een herberg ofcafé, toont daarmede, dat hij lust heeft in het gestoelte der spotters en wandelen wil op den weg der goddeloozen. Een herberg, oorspronkelijk een goede instellmg om den reiziger van verre te «herbergen" is in onze dagen een paleis geworden van den drankduivel, waarop het altaar van den jenever niet alleen het zuurverdiende geld van den werkman, maar ook zijn eeuwig geluk wordt geofferd. En met dien afgod gemeenschap te hebben mag Gods kind niet.

Bij al deze dingen nu, en wij zouden deze reeks nog veel kunnen uitbreiden, geldt de regel der godzaligheid, dat Gods kind zich van alles te onthouden heeft wat door de wereld met het merk der zonde is gestempeld geworden. Al zijn al deze in theorie misschien zoo te bedenken, dat zij middelmatig zijn, in de practijk komen zij niet anders voor dan bezoedeld met zonde. En daarom is het eisch van Gods Woord, dat men zich van al zoodanige uitspaimingen onthoüde.

Eenigszins anders staat het daarentegen met de vraag of het deelnemen aan hardrijderijen, wedstrijden enz. den Christen jongeling moet verboden worden. En hiermede komen wij vanzelf op de vraag, in hoeverre de «sport", die in onze dagen alles beheerscht, een geoorloofd of een zondig vermaak is. Nu is het opmerkelijk, dat onze Gereformeerde practicale schrijvers, hoe scherp zij ook alle wereldsche vermaken veroordeelen, steeds een uitzondering maken voor de gymnastische oefeningen, waardoor het lichaam na ingesparmen arbeid weer verkwikt kan worden. Geen enkele Gereformeerde «vader" heeft dan ook het schaatsenrijden als zond veroordeeld. Alles wat dient om het lichaam gezond en krachtig te maken, als gymnastiek, zwemmen, schaatsenrijden is een gave Gods, die, mits behoorlijk gebruikt, niet schaadt maar baat. Mens sana in corpore sano, een gezonde ziel in een gezond licfiaam is ook hun leuze.

En waar zulke gymnastische oefeningen door hen eer geprezen dan gelaakt werden, heeft onze Gereformeerde Kerk dan ook nooit geoordeeld, dat het zonde was daarbij door wedstrijden te zien, wie het sterkst of het vlugst was. In Griekenland waren zulke wedstrijden een hoogtepunt van het nationale leven. En de Apostel Paulus spreekt in zijn brieven nergens een woord van afkeuring over deze kampstrijden, verbiedt niet er aan deel te nemen, maar wel ontleent hij aan deze wedstrijden voortdurend de schoonste beelden voor het Christelijke leven, wat hij zeker niet zou gedaan hebben, wanneer hij de zaak zelf als zonde had veroordeeld. Geheel in dien zelfden zin spreekt dan ook Voetius uit, dat spiegelgevechten van soldaten, wedstrijden van gym-

nasten, harddraverijen met paarden, wedstrijden met schepen, geoorloofde vermaken zijn.

En toch gevoelen wij seer goed het bezwaar, dat ernstige Christenen in onze dagen drukt. De sport wordt in onze dagen zulk een hartstocht, dat alles wat geen sport is op den achtergrond komt te staan. Zelfs inwereldsche kringen wordt tegen deze overdrijving gewaarschuwd. Uitspanning moet ontspanning blijven en geen hoofdzaak des levens worden. De lichamelijke oefening heeft maar weinig nut. En vooral waar deze sport een besUst zondig karakter aanneemt als het wielrijden van vrouwen in mannenkleed, daar heeft Gods kind zich verre te houden.

En zoo gevoelen wij ook zeer goed, dat het afbeulen van mensch of dier bij wedstrijden, het vloeken en drinken, dat meest met hardrijderijen gepaard gaat, het voor Gods kind geraden maakt om daaraan geen deel te nemen. Men mag zich zelf niet in de verleiding brengen. En wie van nabij weet, hoe menig veelbeloovend jongeling, die als overwinnaar gekroond werd op deze wedstrijden, staaks een prooi werd van zinnelijke hartstocht en de kroon des levens dierf, zal gevoelen dat ook hier geldt; principiis obsta, weersta ook de beginselen des kwaads.

Wel is dit citaat lang; maar het viel niet af te breken.

Geen der besproken uitgelaten. punten kon worden

Onze vaderen hebben dit onderwerp met zulk een ernst behandeld, dat zich ten slotte onder ons een gemeens overtuiging gevormd heeft, die nu wel van lieverlede vervalscht en verslapt is, maar die met Gods hulpe in het oude spoor is terug te leiden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 november 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Ders.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 november 1897

De Heraut | 4 Pagina's