GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen in de Heidenwereld, zelfs van het beschaafde Rome en Griekenland, de ai me een zeer lage plaats innam en zijne armoede van iedereen eene oneere werd geacht, trad de kerk van Chiistus met eene geheel tegenovergestelde leering op. Zij deed dit reeds, toen zij nog beperkt was binnen de landpalen van een enkel volk, Israël namelijk, nog meer deed zij het, toen de Christus haar onder alle natiën, volk en tong, dus als wereldkerk grondvestte. Het Evangelie Gods en Zijn woord bevatte reeds onder het Oude Verbond de beginselen, waaruit de kerk van den Heere moest handelen tegenover armen of ellendigen. En die beginselen zijn door den Heere Jezus voltooid. Hij sprak voor aller oor de woorden uit: „Den armen wordt het Evangelie verkondigd"; en de kerk erfgename van dit woord, heeft gehandeld en handelt nog in overeenstemming met deze getuigenis, verkondigende de gelijkheid van alle menschen en ook alle standen in haar midden opnemende. Volgens Gods Woord leeraart zij nu als vroeger, dat de waarde der menschen niet geschat wordt naar de toevallige omstandigheden van zijn uitwendigen staat. Zoowel voor hen, die eene valsche beschaving teleurgesteld heeft, de rijken en de wijzen der aarde, als voor hen, die dezelfde beschaving vernederd heeft is het Evangelie de bron van de waarheid en den vrede geworden. De goddelijke wijsheid was verkrijgbaar voor allen, geheel anders dus dan die der wijsgeeren, welke slechts het privilege was van een klein aantal menschen, dat voor zich een weelderig leven opeischte.

Haar konden armen en ongeletterden, vrouwen en kinderen verkrijgen. De heidensche wijsgeer daalde niet af tot het volk, terwijl Jezus' kerk vooral onkundigen en armen leidde naar de bron der waarheid. Van de onredelijke dieren heeft God ons gescheiden, zeide eens Origenes in antwoord aan een der vertegenwoordigers van het heidensche egoïsme, maar niet van de menschen, wier stand minder is dan de onze; zij zijn evengoed onze broeders als zij, die eenen hoogeren rang bekleeden.

Voortdurend herhalen de kerkvaders, dat de arme ge maakt is naar hetzelfde beeld Gods als de rijke, hij heeft dezelfde hoop op de hemelsche erfenis; voor de oogen des hoogsten Rechters is de bedelaar niet minder dan de keizer. Om dat klaar te bewijzen voor allen heeft Jezus Christus arm en nederig geleefd op aarde, zonder zelfs te hebben waarop hij het hoofd kon nederleggen; heeft hij zijne discipelen uitgezonden, om 't Evangelie te prediken, hen bevelende zich niet om goud of zilver te bekommeren. De rijken en de armen worden even machteloos geboren; de rijkdom is slechts van God geleend; Hij houdt er de vrije beschikking over; Hij kan het in een oogenblik wegnemen. Evenmin is de armoede een ramp. „Niemand is arm voor God", zegt Lactantius, „dan die de gerechtigheid van Christus mist en niemand is rijk dan die rijk is in een leven der vreeze Gods"; of, zooals Ambrosius het uitdrukt, niet uw geld, maar wat uwe ziele heeft van God maakt u rijk.

Maar heeft de kerk van Christus het Evangelie den armen niet slechts gepredikt, om hun de ijdele vertroostingen van eene onvruchtbare theorie aan te bieden? Moet de mensch, dje ten prooi van de armoede en de ellende des levens zich tevreden stellen met eene denkbeeldige ge­ lijkheid. Welke troost kan hem brengen het afgetrokken denkbeeld van de onverschilligheid van armoede en rijk^ dpm ? Of zouden zich de Christenen niet moeten haasten ora de gebreken in de sociale toestanden weg te nemen en eene meer gelijkmatige verdeeling der aardsche goede^ ren, bepleiten. Men vindt in de geschriften der kerkvaders bladzijden, die schijnen uit te gaan van deze gedachten. Sommigen der beroemdste geleerden schijnen te spreken van de onrechtvaardigheid van het persoonlijk eigendom en de billijkheid van de gemeenschap der goederen. Doch wanneer men goed let op hunne woorden zal men begrijpen, in welken zin deze moeten verstaan worden. Wanneer Barnabas den eisch der liefdadigheid wil aanprijzen, zegt hij, dat wij niets moeten beschouwen als ons alleen toebehoorende, maar alles in gemeenschap met onzen naaste hebbende, want als er gemeenschap is in geestelijke en onvergankelijke dingen hoeveel te meer dan in voorbijgaande goederen. Geheel enthousiast voor het voorbeeld der eerste Christenen van Jeruzalem, onder welke niemand was, die gebrek had, omdat alle dingen gemeen waren, drukt Chrysostomus de begeerte uit, dat de geloovigen van Constantinopel, wier bisschop hij was, deze wijze van doen zouden volgen en de gemeenschap der goederen invoeren; rijken en armen zouden dan gelukkiger zijn; allen zeer kalm leven; het zou een groote zegen wezen, de hemel op aarde en een krachtig middel om de heidenen te trekken tot eenen kring, waarin zij zooveel liefde zouden zien heerschen. Omstreeks denzelfden tijd beproeft Ambrosius, bisschop van Milaan, de quaestie te brengen op het terrein van het natuurrecht; de natuur, zegt hij, heeft alles geschapen ten algemeenen nutte; wanneer er dus menschen zijn, die uitgesloten zijn van het genot der aardsche goederen is dit in'strijd met de natuur; de ongelijke verdeeling dezer goederen is het gevolg van egoïsme en geweld; de k natuur is de moeder van het recht voor allen, het geweld dat van het recht voor enkelen. Augustinus redeneert anders om tot hetzelfde doel te komen. Hij schrijft aan eenen zijner vrienden, dat de geloovige alleen met recht en waardiglijk zijne goederen bezit, want men heeft dan slechts recht op de goederen als men er een goed gebruik van maakt. Het bezit der ongeloovigen en goddeloozen is onrechtvaardig, omdat zij er een slecht gebruik van maken; de ware Christenen zouden eigenlijk alles moeten hebben, zij allen zouden er een goed gebruik van weten te maken.

Al deze aanhalingen bewijzen, dat den geloovigen een ideëele toestand voor oogen zweeft, welken zij met opgewektheid najagen. Barnabas, van wien wij hierboven gesproken hebben beveelt, dat men de goederen van zijnen naaste niet zal begeeren, wat ons doet onderstellen, dat de naaste volkomen recht heeft ze te bezitten. Chrysostomus bepaalt zich tot den wensch, dat het ideaal van zijnen geest eens verwerkelijkt moge worden en Augustinus haast zich te zeggen, dat wat hij voor waar houdt in deze wereld niet te verwezelijken is; hij voegt er bij, dat de onrechtvaardigheid van den eigendom der goddeloozen moet geduld worden, ter oorzake van het burgelijk recht, dat het beschermt en door den Christen moet worden onderhouden. Ambrosius eindelijk heeft slechts het voornemen de geloovigen op te wekken zich geheel te wijden aan de zorg voor de armen, want alles wat geschapen is is geschapen ten dienste van allen. Geen utopiën hebben deze kerkvaders overigens willen najagen, maar de gemeente voorhouden de vrijwillige liefdadigheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's