GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

Zonder vrees voor tegenspraak kunnen wij met den kerkvader Epiphanius zeggen, dat de eerste eeuwen der Christelijke jaartelling hebben bewezen, dat de barmhartigheid en de liefde jegens al degenen, die arm zijn, de vruchten en kenmerken zijn der kerk. Daar was toen niet, als in de heidenwereld, een zelfzuchtige staat, die alle krachten der burgers verbruikt, en hard is jegens dengene van wie hij geen directe diensten meer verwacht, maar een koninkrijk Gods, dat vereenigt allen, die hetzelfde geloof in God Drieëenig bezitten. Hier vond men geen bevoorrechte klasse van menschen, die roemt op hare kracht en rijkdommen en de andere menschen in drukkende afhankelijkheid houdt. Alle standen der maatschappij werden even eerbiedwaardig gehouden. De slaaf was niet meer een lager wezen, dat door de natuur was voortgebracht om zijnen meester tot instrument te dienen; hij was een broeder, inwendig vrij en bestemd tot uitwendige vrijheid. De armen, de zwakken, de ongelukkigen werden niet meer beschouwd als onbruikbaar voor de maatschappij; zij werden de voorwerpen der meest sympathieke zorgzaamheid. De welsprekende bisschop van Milaan, Ambrosius, mocht onder den diepen indruk van het groote verschil tusschen de heidensche maatschappij en de barmhartigheid der kerk uitroepen: „Laat het heidendom ons vruchten toonen, die met die des Evangelies zijn te vergelijken; dat het de gevangenen opsomme, welke het heeft vrijgekocht uit de inkomsten zijner tempels, de armen, die het gevoed heeft, de" verbannenen, dien het te hulp gekomen is.”

Zoo was het, zoolang Jezus' kerk nog te worstelen had met het machtige heidendom, toen zij elk oogenblik over hare kinderen kon hooren den eisch des haats: „Voor de beesten met de Christenen". „Slaat hen dood." „Roeit hen uit; " toen zij stond zonder eenigen anderen steun dan dien zij had van haren Heere en Koning.

Aan dezen toestand kwam een einde, toen Constantijn de Groote den keizerstroon van het Romeinsche rijk beklom en besloot in het teeken des kruises te overwinnen. Zelf werd hij wel is waar eerst tegen het einde zijns leven een Christen, maar voor zijn rijk werkte hij mede aan de zegepraal van het Christendom over het heidendom. De kerk van Christus werd staatskerk, een feit, dat zelfs niet ongedaan was te maken, toen Julianus, de bekwame Romeinsche keizer, de kruisbanier wisselde tegen de altaren der goden van de oude wereld. Hij stierf overwonnen en de kerk behield hare positie en zag zich van allen kant gesteund door den staat. Is haar dit ten zegen geweest? Heeft zij daar voordeel uit getrokken? Op het terrein der baraihartigheid al zeer weinig. Iemand heeft gezegd: „Met de verhefiflng des Christendoms tot staatsgodsdienst verdween het oorspronkelijke eenvoudige karakter der armenzorg." Zeer juist is deze opmerking; slechts breiden wij haar uit over het gansche gebied der barmhartigheid. De kerk van Christus, tot staatskerk opgeheven, verloor haar diepgeestelijk karakter langzamerhand. Het beginsel der vrijwilligheid en innige liefde tot den broeder en zuster, in wier lot gedeeld wordt, ging te loor. De conscientie, door den Heiligen Geest gereinigd, sprak niet meer. Persoonlijk werd weinig meer gevoeld van den drang der barmhartigheid. De rijkswet bepaalde, dat het de roeping was der menschlievendheid, voor de behoeftigen te zorgen en te maken, dat den armen geen spijze ontbrak. Een wet van de keizers Gratianus, Valentianus en Theodosius maakte de ondersteuning der armen uit de staatskas tot een burgerlijken plicht. Tegelijk werd op het bedelen van hen, die werken konden, de straf gezet van het veriies der vrijheid. Keizer Justinianus zag zich wel verplicht om deze laatste bepaling in te trekken, maar maakte de zaak niet beter, toen hij decreteerde, dat de bedelaars, die werken konden en toch hun onderhoud niet eerlijk verdienden, door de aannemers van publieke werken moesten worden opgenomen onder hun werkvolk, en dus betaald. Dergelijke bepalingen vinden wij niet alleen in het Romeinsche rijk, maar ook in dat der Franken. Zoo beval Karel de Groote in 8o6: „ledere burgerlijke gemeente moet hare armen onderhouden", omdat het in strijd is met de zedelijkheid, dat iemand van honger sterft of tot kindermoord of eenige andere misdaad uit gebrek aan hel noodigste overgaat. Bij gelegenheid van een slechten oogst schreef de genoemde groote Keizer zelfs voor, hoevele armen ieder moest voeden en voor hoeveel het koren verkocht mocht worden. Zeker willen wij niet ontkennen, dat dergelijke bepalingen bewijzen, hoe groot verschil bestaat tusschen den egoïstischen heidensche staat en den Christelijken. Maar toch hebben zij schade gedaan aan de openbaring der barmhartigheid van Jezus Christus. Dwang sluit liefde uit. Een wet, al is zij ook van den vroomsten koning, verduistert het gebod van den liefdevollen Hoogepriester. Als de liefde van Christus niet dringt, is de barmhartigheid ontaard.

Hiermee is echter niet gezegd, dat de kerk door hare positie van Staatskerk geheel en al hare roeping verloor om te zorgen voor de armen. Wel stond zij niet meer op het standpunt, dat Ambrosius innam, toen hij zeide: „De kerk bezit niets als haar geloof; wat zij nog buiten dit heeft behoort den armen; het eigendom der kerk is het eigendom der armen"; maar toch deelde zij nog in het lot der armen. Zij legde voor zich beslag op de tienden der Christenen en verdeelde die onder de armen en de kerk, ofschoon het te betreuren is, dat zij de armenzorg legde niet in de handen der diakenen maar der bisschoppen, waardoor de hiërarchie, welke in Jezus' kerk was ingedrongen, een machtigen steun kreeg. Niet minder groote schade bracht zij toe aan de armenzorg, toen zij aan de vrijwillige armoede een geestelijk karakter gaf en daarmede niet alleen de bedelarij, waartegen de kerk der eerste eeuwen met zooveel kracht was opgetreden, wettigde, maar ook de huichelarij in de hand werkte.

DE GAAY FORTMAN,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's