GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Gemeene gratie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Gemeene gratie

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

LAATSTE REEKS.

XLVI.

HET HUISGEZIN.

VI.

Maar van het begin der schepping heeft ze God man en vrouwe gemaakt Marcus, 10 : 6.

Het Huisgezin komt op uit het Huwelijk, Tot recht verstand van het Gezin, moet derhalve ook de beteekenis van de Gemeene gratie voor het Huwelijk worden onderzocht. Ook toch ten opzichte van het Huwelijk zijn er onder Christenen twee tegen elkander overstaande richtingen opgekomen, waarvan de ééne het Huwelijk, als bezoedeld en bezoedelend, den edeler Christen onwaardig keurde, en de andere het Huwelijk, zelfs als Sacrament, in het leven der kerk zelve poogde op te nemen. Lange jaren hebben de hiermede samenhangende vraagstukken gerust. Er had zich ten onzent nu eenmaal een huwelijksbeschouwing en huwelijkspractijk gevestigd, die paste bij den toestand en zich aansloot bij de heerschende zedelij kheidsbegrippen. Van daar, dat de met het Huwelijk samenhangende vragen aan het grootere publiek weinig belangstelling meer inboezemden, en men het aan juristen en moralisten overliet, zich in afgetrokken uiteenzetting van de huwelijksrechten te verdiepen.

Thans echter heeft ook deze onverschilligheid plaats gemaakt voor een veelvuldig bespreken én van den grondslag van het Huwelijk én van de huwelijksrechten. De gang"bare beschouwing van het Huwelijk diende zich meest aan onder den naam van het Christelijk huwelijk, en tegen dat „Christelijk Huwelijk" stelt zich thans principieel een geheel andere, t.w. de moderne Huwelijksbeschouwing over; een zienswijze die het Huwelijk verlaagt tot een contract, en ten slotte tot het stelsel der vrije liefde afdaalt ; of, wilt ge, een opvatting van het Huwelijk, die de verhouding tusschen man en vrouw uit haar vo^g's.'Ci ligt en de opvoeding van het kind weer in handen poogt te brengen van den Staat. Tegen deze algeheele ontreddering van het Huwelijk komt men in ouderwetsche kringen, op grond van het bestaande, wel in verzet, maar zoo dat, men op echt conservatieve manier den aanval afweert, door telkens weer iets aan de eischen van de moderne opvatting toe te geven. En het is juist dit dubbele gevaar, waaraan het Huwelijk, zoo van moderne als van conservatieve zijde is blootgesteld, dat in toenemende mate, onder de belijders van den Christus, het besef deed opwaken van hun roeping, om het Christelijk huwelijk als grondslag van heel het maatschappelijk saamleven te verdedigen. Juist daarbij echter dreigt bedenkelijk misverstand omtrent het „Christelijk" karakter van het Huwelijk ontzenuwend te werken. Immers die bijvoeging van „Christelijk" doet er ook hier toe neigen, om het Huwelijk als een kerkelijke aangelegenheid te verstaan, die thuis hoort op het terrein der Particuliere genade. En dit nu is verkeerd gezien. Ook het Huwelijk behoort tot de dingen des natuurlijken levens, en valt als zoodanig onder de Gemeene gratie, om aan de sfeer der Particuliere genade alleen het juistere inzicht in de ordinantiën Gods en tegelijk een hoogere wijding te ontleenen.

Bij den aldus hernieuwden strijd over het Huwelijk, komt het echter in de eerste plaats aan op juister inzicht in het ontstaan en de historie van het Huwelijk; en ook hier staan de twee zienswijzen tegenover elkander, die bij elk onderwerp van menschelijke ontwikkeling zich pogen te handhaven. Eenerzijds wordt staande gehouden, dat onze menschelijke saamleving begon met een volmaakten toestand, die, door den val in zonde, in onvolmaakten toestand overging, door de Gemeene gratie voor algeheelen ondergang bewaard is, en eerst door het Christendom tot meerdere zuiverheid is teruggebracht. En hier tegenover staat van de andere zijde het beweren, dat de mensch, door evolutie uit het dierenleven ontwikkeld, oorspronkelijk in een toestand verkeerde, die van het leven der dieren ternauwernood verschilde, en uit dien toestand, in den loop der historie, allengs tot hoogeren stand is opgeklommen. Die tweeerlei grondbeschouwing doet zich op alle punten bij de beschouwing van het menschelijk leven gelden. Tegenover elkander staan de twee meeningen, eenerzijds dat de mensch, zooals hij geschapen was, spreken kon en een taal bezat, en anderzijds dat de mensch begonnen is met halfdierlijke geluiden uit te stooten, waaruit zich eerst van lieverlee een menschelijke taal ont­ wikkeld heeft. Tegenover elkander staan de twee meeningen, eenerzijds dat de mensch begon met noch van zedelijkheid noch van religie eenig besef te hebben, om eerst door langzame ontwikkeling allengs tot zekere zedelijke orde en zeker religieus besef te geraken; en anderzijds, dat de mensch begonnen is met den wil Gods in zijn hart te dragen en in zuivere kennisse van God te staan, om sinds daarvan af te vallen. En op die wijs gaat deze tegenstelling bij de beoordeeling van al het menschelijke door. Altoos van de ééne zijde de overtuiging, dat de mensch als een afzonderlijk wezen, naar den beelde Gods, in staat van oorspronkelijke gerechtigheid en zuiverheid geschapen is, omringd door een bij dien staat passend paradijs, en dat de zonde hem aan dien hoogen staat deed ontzinken; en daartegenover de meening, dat de mensch niets is dan een allengs verfijnd dier, dat uit hoogst onvolkomen toestand, niet dan na zeer langdurige worsteling, allengs opgeklommen is tot den toestand waarin hij thans verkeert.

Geheel diezelfde tegenstelling nu beheerscht ook de beschouwing van het Huwelijk. Nadat eeuwen lang de zienswijze gegolden had, dat het eerste en het zuiverste Huwelijk in het paradijs door God zelven was gesloten; dat daarna door de zonde ook het Huwelijk in zijn zuiverheid was aangetast en ten gronde dreigde te gaan; dat dit alleen voorkomen is door de Gemeene gratie; en dat eerst de Christelijke religie er in geslaagd is, het Huwelijk weer tot hooger eere te brengen; is thans in toongevende kringen ook deze zienswijze geheel losgelaten, en daartegenover een historische beschouwing geplaatst, die ons wil doen gelooven, dat het saamleven van het manlijk en vrouwelijk geslacht eeuwenlang nog beneden de verbintenis der hoogere dieren stond, en eerst van lieverlede tot edeler verbinding tusschen man en vrouw is opgeklommen. En al erkent men ook op dat standpunt, dat in de Christelijke maatschappij het huwelijk tot hoogere beteekenis is opgevoerd, zoo weigert men toch beslist, de ordinantie van het Christelijk Huwelijk als den hoogsten vorm van het Huwelijk te erkennen; oordeelt veeleer, dat de Christelijke religie het Huwelijk op onnatuurlijke wijze in banden sloeg; en maakt zich thans op, om den bestaanden grondslag van het Christelijk Huwelijk te ondermijnen, en op nieuwen, geheel modernen grondslag het Huwelijk in nieuwen vorm te bouwen.

Deze voorstelling nu voert het bewijs voor wat zij zegt meest uit de historie. Men verzamelt daartoe de onderscheiden berichten, die omtrent de verbinding der beide geslachten in oudere verhalen te vinden zijn, of ook wat men nu nog bij wilde stammen waarneemt. Oude Grieksche schrijvers, zoo zegt men u dan, verhalen van hun ter oore gekomen berichten, waaruit zou gebleken zijn, dat b.v. bij de Scythen en Aethiopiërs nog zoo goed als niets van wat op een eigenlijk huwelijk geleek, te ontdekken viel, en stellen het voor alsof, op de manier van onze honden en katten, bij deze volken een gemeenschap van lederen man met iedere vrouw, die hij verkoos, bestond, • zonder dat de engste graad van bloedverwantschap hiertegen hindernis opleverde, zelfs niet die van ouders en kinderen, of van broeders en zusters. Overmacht en geweld, zegt men ons, heeft daarna geleid tot de Polygamie, hierin bestaande, dat een sterk man op een aantal vrouwen voor zich zelf beslag legde, en anderen belette, zich met de vrouwen, waarop hij beslag had gelegd, in te laten. Daartegenover zou dan bij oude stammen, b.v. bij de Tudas op den Blauweberg, den Nilgiri, in Voor-Indië, de Polyandrie hebben bestaan, d. i. de overmacht van ééne vrouw, die meerdere mannen om zich verzamelde en voor zich alleen hield. Dit laatste wordt dan verklaard uit het Matriarchaat. Hieronder verstaat men de gewoonte om de kinderen niet naar den vader, maar naar de moeder te laten rekenen, iets wat niet anders kon, zoolang de vermenging der geslachten aan geen vasten band gebonden was, omdat de vader onbekend was, en de moeder over de uit haar geboren kinderen als eenig hoofd stond. Er waren moeders met kinderen; die moeder en die kinderen behoorden bij elkaar en vormden, tot op zekere hoogte, een gezin; maar die moeder had gemeenschap met alle mannen van haar keuze; een vader van die kinderen was niet aanwijsbaar; en zoo kon het Patriarchaat immers niet opkomen, en kon er niet anders zijn dan het Matriarchaat. Wat nu nog bij gevallen vrouwen met onechte kinderen voorkomt, zou naar die voorstelling toen de regel zijn geweest. Met dit verschil echter, dat, terwijl de moeder van onechte kinderen thans in gedrukte positie verkeert, omdat ze a's uitzondering tegen de gehuwc'SJ-vrouwen overstaat, destijds het Matriarchaat aan de vrouw, juist omgekeerd, een liooge positie waarborgde, daar zij het hoofd was van het gezin en alle ding bestierde. Daaruit nu verklaart het zich, dat zulk een vrouw ten slotte uit de vele mannen er enkelen bevoorrechte, en zoodoende de Polyandrie, d. i. de huwlijksgemeenschap van ééne vrouw met meerdere mannen, deed opkomen. Toch won deze Polyandrie geen veld. Ze schijnt .«•lechts bij uitzondering te zijn opgekomen. En dit kon moeielijk anders. Zoodra toch op die wijs de vroeger geheel vage gemeenschap plaats maakte voor meer duurzame gemeenschap van man en vrouw, was hiervan het gevolg dat de man inwoonde, en, eenmaal inwonende, dank zij zijn meerdere physieke kracht, de heerschappij wel aan zich moest trekken. Was nu eenmaal die heerschappij van den man in het gezin gevestigd, dan belette niets het toenemen van polygamie, d. i. de samenleving van één man met meerdere vrouwen; een regel die door Mahomed zelfs onder heilige bescherming is geplaatst. Volgens het vierde kapittel der Suren mag elk geloovige zich vier vrouwen nemen. Zoo althans ging het, waar aan zinnenlust, dank zij ruimer bestaansmiddelen, kon worden botgevierd. Gebrek aan be­ r G r g g k m v h m h i w r s E m v o m z o d m t m l n z v staansmiddelen leidde er daarentegen bij n andere stammen toe, o. a. bij de Seikhs in g het Himalajagebergte, om ingang te schen­ d ken aan de gewoonte, dat meerdere broeders saam ééne vrouw namen, met den oudsten broeder als gezinshoofd. Kortom, er is bijna geen vorm van samenleving tusschen mannen en vrouwen uit te denken, die niet bij dezen of genen stam is voorgekomen. Uit deze Polygamie zoo zegt men dan verder, heeft zich op geheel natuurlijke wijze de Monogamie, d.i. de verbintenis tusschen één man en ééne vrouw, ontwikkeld. Ook waar eenzelfde man meerdere vrouwen nam, was het niet onnatuurlijk, dat toch één dier vele vrouwen in meer IJijzondere mate zijn liefde bezat. Vooral in landen, waar de bevolking in kasten van hooger en lager orde was ingedeeld, gelijk dit o. a. in Indië en Egypte het geval was, lag het voor de hand, dat de vrouw, die tot dezelfde kaste als de man behoorde, ook in zijn huis een hooger plaats innam. Hoe meer dit nu regel werd, des te scherper moest ook de onderscheiding worden tusschen de vrouw van aanzien en j haar mindere zusters; iets wat we in de geschiedenis der aartsvaders terugvinden in den afstand tusschen Sarah en Hagar, tusschen Lea en Rachel eenerzijds en Bilha en Zilpa anderzijds. Zoo werd ten slotte alleen de verkoren vrouw de eigenlijke vrouw van den man, en de anderen golden als zijn bijwijven. Een onderscheid, dat dan nog verscherpt werd, zoo het bijwijf in afhankelijke positie van de vrouw stond, en door haar aan den man werd gegeven. Toch zou dit op zich zelf nog niet tot volkomen Monogamie hebben geleid, indien beperktheid van middelen niet de meesten tot een monogamisch leven genoodzaakt had. De rijke moclit zich de weelde van een gezinsleven met meerdere vrouwen veroorloven, reeds het groote aantal kinderen, dat uit zulke verbintenissen geboren werd, maakte, dat de kleine man zich zulk een weelde niet kon gunnen. Iets waar dan nog bij kwam, dat onder gewone omstandigjieden het getal mannen en vrouwen tamelijk wel gelijk is, zoodat er voor één man in het land zelf niet meer dan ééne vrouw beschikbaar is. Het bezit van meerdere vrouwen was dan ook op uitgebreide schaal alleen denkbaar, zoo de ééne stam den anderen overwon, de man­ g nen van dien stam uitmoordde, en de vrouwen of voor zich zelf nam, of verkocht. Maar ook dat koopen van vrouwen kostte geld, en ook hiervoor miste de kleine man de noodige middelen. Er is dan ook geen twijfel aan, of zoodra men eenmaal het Matriarchaat was te boven gekomen, en de Polygamie regel werd onder de aanzienlijken, heeft de massa der bevolking monogamisch geleefd, gelijk dit in Mohamedaansche landen nog het geval is. De aanzienlijken en rijken hebben er twee, drie, soms vier vrouwen; de hooge ambtsdragers houden er zelfs een kleine harem op na; en de vorsten breiden die harem tot groote evenredigheden uit; maar de overgroote meerderheid der bevolking, die met moeite rondkomt, leeft monogamisch, gelijk onder ons. Altoos echter met dit verschil, dat terwijl het leven met ééne vrouw bij ons een zedelij ken grondslag heeft, en alle geslachtsvermenging van de gehuwden met andere vrouwen, meerdere of mindere schande aanbrengt, hij de Mohamedanen, juist omgekeerd, het bezit van meerdere vrouwen aanzien en eere geeft, en de mindere man vaij die weelde afziet, niet uit plichtbesef, maar uit gebrek aan middelen.

In P^uropa heerschten, zoover de historie eikt, in zooverre hooger begrippen, dat bij rieken en Romeinen de monogamie als egel gold, en dat de Germanen, volgens het etuigenis van Tacitus, niet alleen monoamisch leefden, maar ook uitmuntten door uischheid en reinheid van zeden. Zelfs eldt hij, dat het niet dan zeer zelden oorkwam, dat een weduwe een tweede uwelijk aanging. Zij beschouwde zich als et haar man één, en niet zelden kwam et voor, dat zij, zoo haar man stierf, hem n den dood volgde, op gelijke wijs als we eten dat ook in Indië lange eeuwen de egel bestond, dat een weduwe zich na het terven van haar man liet verbranden. en gewoonte, die ons magdoen huiveren, maar die, zoo men alleen op de beteekenis an het huwelijk let, hooge beteekenis had, mdat er uit bleek, hoe streng monogamisch de betrekking tot haar man door ulk een vrouw werd opgevat. De krachtige ntwikkeling van den Germaanschen stam, ie er tenslotte in slaagde geheel de wereldmacht van het Keizerlijk Rome overhoop e werpen, moet dan ook in geen geringe mate juist uit deze zuiverheid van de huwelijkszeden worden verklaard. Het baat toch niet, of al wettelijk de Monogamie geldt, zoo ze niet door het zedelijk besef van het volk wordt gedragen; en juist dit is het, waarin de Grieken, en later ook de Romeinen, te kort schoten. Terwijl toch de Polygamie, hetzij dan van meerdere vrouwen die op één lijn stonden, of van ééne vrouw met bijwijven, den zinnelust wel bot viert binnen de echtelijke woning, maar alle onkuischheid buitenshuis afsnijdt, brengt de Monogamie, die niet door zedelijke overtuiging gedragen wordt, juist het gevaar met zich van zonde buitenshuis, d. i. de veelvormige prostitutie. Deze is het dan ook, die Griekenland tenslotte heeft doen zinken. De Grieken waren het volk van de schoonheid, en die daarom voor de schoonheid der vrouw schier in aanbidding neerknielden. Vandaar, dat in hun schoone wereld zich almeer het denkbeeld vestigde, alsof het huwelijk, en tendeele het gezinsleven, alleen strekte, om voor de voortplanting van het volk zorg te dragen, terwijl hun aesthetische ijdelheid hen verlokte, om buiten huwelijk de eigenlijke vrouwen hunner voorliefde te zoeken. De hieruit ontstane prostitutie werd dan ook onder de Grieken zoo openlijk gedreven, dat de schoone onge dochters, onder den naam van Hetairen, openlijk gevierd werden, en dat hun aanzienlijksten niet alleen, maar ook hun wijsgeeren en geestelijke leiders openlijk dezen dienst der Hetairen op de spits dreven. Zoo was er dan wel Monogamie, maar als bijzaak, en strekte het eigenlijke begeeren van den Griek zich uit naar vrije liefde zonder band of regel; om nu nog te zwijgen van den gruwel, waarvan Paulus in Romeinen i gewaagde, toen de afgoderij, met het schoone lichaam gedreven, tenslotte zelfs het onder scheid der geslachten uit het oog deed verliezen.

Onder de Romeinen liep dit aanvankelijk zulk een vaart niet, omdat het schoonheidsgevoel zich bij hen niet zoo op den voorgrond drong, strenger zeden oorspronkelijk hun saamleving beheerschten, en vaster rechtsverhoudingen onder hen opkwamen. De eigenlijke Romeinsche cives, d. z. de burgers, stelden er prijs op, zich door een zedelijk hooger staande verbintenis, die alleen als het „volle huwelijk" gold (het conubium) van hun slaven, die slechts samenwoning (contubernium) kenden, te onderscheiden. Het recht om een eigenlijk huwelijktesluiten, werd aan vreemdelingen dan ook als gunst toegekend. En om de beteekenis van het eigenlijke huwelijk nog scherper af te bakenen, werd het onderscheiden van alle concubinaat, en werden in de coêmtio, de confarreatio en den usus drie onderscheiden vormen van huwelijkssluiting vastgesteld. Het hooge eerbesef van den Romeinschen burger gaf hem de hooge opvatting van het huwelijk, zijn prijsstelling op ordelijke zeden ondersteunde die opvatting in het gezin, en de strenge rechtsvorm moest het bewaren voor verbleeking. Toch heeft dit niet belet, dat toen ook onder hen Grieksche zeden en Oostersche weelde doordrong, ook bij hen het huwelijk te schande is geworden. Met behoud der rechtsvormen, kwam men hiertoe door de echtscheiding steeds gemakkelijker te maken, zoodat tenslotte huwelijken voor niet langer dan één maand, één week, aoms voor enkele dagen werden gesloten. Gevolg waarvan was, dat de huwelijks-idée geheel te loor ging, en de reghtsnorma slechts de spotvorm en carricatuur werd van de wildste prostitutie.

Historisch staat het dan ook vast, dat de zuiverder opvatting van de monogamie eerst door de Christelijke religie heeft gezegevierd.' Niet, alsof de Christelijke religie aanstonds andere rechtsvormen invoerde, maar doordien et Christendom den zedelijken ernst onder et huwelijk schoof Wie de geschriften des ieuwen Testaments leest, begrijpt nauweijks, hoe Paulus de pas bekeerde Christeen zoo aanhoudend en zoo ernstig tegen de onde der hoererij en ontuchtigheid waarchuwen kon. Men vraagt zich onwillekeuig af: was dat nog noodig onder dezelfde hristenen, die bij menigten hun martelaarsbloed willig voor den Heere Jezus vergoten ebben.? Heel anders wordt dit echter, zoo men n het oog houdt, in welk een toestand deze as bekeerden jaren lang geleefd hadden, in welke denkbeelden ze waren opgevoed, aan welke usantiën ze van der jeugd af gewend waren geweest. Dan toch verstaat men het uitnemend, hoe bijna bovenmenschelijke inspanning het moest kosten, te midden van zulk een verdorven wereld, plotseling een oase te scheppen van rein en zuiver echtelijk leven. Maar dan toonen de brieven van Paulus ons ook, hoe hij er niet aan dacht, een nieuw huwelijks-instituut te vestigen, maar er al zijn kracht op wierp, om het zedelijk besef in de conscientie te sterken, en uit den wortel des geloofs dien hoogeren ernst des levens te doen opkomen, die alleen in staat was om het huwelijk uit zijn vernedering op te heflfen. En eerst toen dit gelukt was en alzoo een breede dam was opgeworpen tegen de lichtzinnigheid en luchthartigheid der toenmalige Heidenwereld, toen heeft later de Christelijke kerk, en op haar voorgang de Overheid der gekerstende volken, ook den rechtsvorm voor het huwelijk vaster gezet, zoo door de huwelijken in te nauwe graden van bloedverwantschap af te snijden, als door het stuiten van de echtscheiding, en het in verband brengen van het huwelijk met het leven der kerk. Eerst op die wijs is de Monogamie in edeler zin in het besef der volken doorgedrongen; en al moet tot schande van de Christenuatiën, erkend, dat naast deze edeler Monogamie, het booze wezen der prostitutie, onder allerlei vorm, toch weer binnensloop, dit is en blijft dan toch het cardinale onderscheid, dat onder ons het eigenlijk huwelijk, door wet en publieke opinie, nog altoos hoog staat en als het eenig eerbiedwaardige geldt, terwijl de prostitutie er naast sluipt als een giftige slang, op wier kop elk man van ernst den voet zet, om ze te vertreden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Gemeene gratie

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1901

De Heraut | 4 Pagina's