GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De „Vrije kerk" eischt veel geld.

Mee te eten aan de staatsruif; predikant en kerkgebouw op staatskosten te laten onderhouden, en zelf met een cent in het zakje te volstaan, is veel gemakkelijker.

Maar de zilveren koorde bleek voor de kerk van Christus steeds een strik om de vleugels. Waar de kerk finantieel afhankelijk bleef, daar kon ze niet vrij naar heur levensaard zich ontplooien.

Juist daarom is het zulk een voorrecht, dat onze kerken geheel onafhankelijk staan tegenover de Overheid. Dat ze al haar inkomsten alleen trekken uit wat de gemeenteleden saambrengen. Zooals het was in de apostolische gemeente.

Maar des te meer heeft ons volk zich daarom te beijveren, dat door milde offervaardigheid de dienst der kerk geen schade lijdt.

Het is goed, dat Ds. Fernhout in de Utrechtsche Kerkbode hierop weer met nadruk wees:

De zorge voor den Kerkedienst.

In vele onzer Kerken, meer nog in die van de groote steden dan in plattelandsgemeenten, tobt men nog altoos met tekorten voor den Kerkedienst.

Dat er op de andere hoofden van het budget, b.v. op dat der Diakonie, geen tekorten zijn, dur ven we niet beweren.

Misschien wel maken we voor God nog méér schuld tegenover de armen dan tegenover den Kerkedienst.

Alleen maar — daar merken we minder van.

Af en toe een klacht van Diakenen en een opwekkend woord van den Dienaar, in de meeste gevallen (omdat geen van beide iets hielp) gevolgd door een extracollecte, en... we zijn er af. Van het tekort, dat er dan nug overblijft, zorgen Diakenen wel, dat we niets merken. Want — en dat is een gemak! — met de bediening der tafelen is het als een stuk elastiek: ge kunt ze heel ver uittrekken — ge kunt ze ook tot de kleinst mogelijke proporties laten inkrimpen.

Als ze het klagen en bedelen moe zijn, zijn Diakenen daarom v/el zoo vriendelijk de tering naar de nering te zetten. Elk van de »bedeeldeni) een beetje minder: zóó komt het ten slotte toch weer precies uit.

Dat kost dan wel zuchten en tranen aan onze arme broeders en zusters: maar, daar heeft men zoo geen last van. Want als ze menschen zijn met een hart, verbergen ze hun leed zooveel mogelijk; en als ze het niet verbergen... wel, dan behoeft ge er u zooveel minder van aan te trekken, want .... ))die hard blazen, branden zich den mond niet».

En bovendien — tot een arme kunt ge altoos zeggen, dat ge hem immers niets schuldig zijtjdat hij toch niemendal te eischen heeft enz. Een reke ning presenteeren of een wissel trekken kan de stakkerd in geen geval. En dat is een groot gemak!...

Maar met het budget voor den Keikedienst staat het heel anders. Dat is geen elastiek, maar een stug en koppig ding.

De Kerkedienst laat zich niet met alles afschepen. Zij komt met onverbiddelijke eischen, daar niets op valt af te dingen, en met verbintenissen en con tracten, daar niet aan te tornen valt.

Aan het einde van het jaar moet er voor dit zooveel en voor dat zooveel zijn ingekomen. En als het er niet is — dan genadig blijk van goedkeuring, waarmede ze wel zoo vriendelijk zijn den Dominé te willen vereeren, en die zich zelfs niet schamen om te zeggen: «zoolang als je ons geen beteren Dominé (of betere Dominé s) bezorgt, krijg je niet meer».

Vooral op het platte land, in arme gemeenten, willen de Nabobs onder de broederen, ter waarschuwing van den Dominé, nog wel ééns den sleutel van den brandkast laten zien. Hun geld zij met hen ten verderve!

Andere beschouwen den Kerkedienst als de zaak van den Ker! eraad.

»De zaak», jawel.

De Kerkeraad is de leverancier; de Dominé de fabrikant van de waar; en zij zijn de klanten van wie beide het hebben moeten.

Ook zij zetten natuurlijk den prijs naar dat de waar is. En als of het fabrikaat óf de bediening hun niet meer bevalt, trekken ze eenvoudig naar een anderen winkel.

Bij deze en dergelijke beschouwingen, moet de Kerkedienst wel altijd in gevaar zijn van tekorten. Maar we hoeven ze maar even aan 't woord te laten komen, om aanstonds te doen gevoelen, hoe valsch en dwaas ze zijn.

Neen, de Kerkedienst, is niet de z^ak van den Dienaar of van den Kerkeraad Zij is de zaak der geheele gemeente.

Dit volgt reeds uit de wijze, waarop de Keike dienst tot sund komt. Is hij een onderneming van den Dienaar, op de manier waarop allerlei gelukzoekende preekers, hier en ginds en overal in de klanten poogden te komen ? Of is hij een zaak van den Kerkeraad, op de manier waarop een commissie voor Ev..ngelisatie ergens iemand laat optreden ?

Neen, de Kerkedienst kwam op uit de gemeente. Zij zelve heeft dien gewild. Zij zelve heeft dien ge zocht, toen ze Ouderlingen en Diakenen koos, toen ze door dezen Kerkeraad, als haar vertegenwoordiger, een Kerk bouwde, een Dienaar riep, zich verbond om den Dienaar te onderhouden, kosters aanstelde enz.

Dit alles deed de gemeente.

Is dan de gemeente oak niet voor al de kosten verantwoordelijk ?

Zoo staat het, als we de dingen bekijken met de oogen van menschen, die zaken doen.

En zoo staat het óók uls we ze van hooger, van geestelijk standpunt bezien.

Het gaat toch bij den Kerkedienst waarlijk niet om een zaak van liefhebberij, staat het tekort niet maar in onschuldige cijfers in het boek van den administrateur, maar ligt het in den vorm van zóó en zooveel rekeningen in handen der crediteuren. En die crediteuren hebben maar één woord in hun woordenboek, het lastige, harde woord: betalen!

En natuurlijk, die eisch van betaling geldt dan niet alleen den Boekhouder, en ook niet enkel den Kerkeraad, maar heel de gemeente.

Die boekhouder - — in waardeering van zijn zorg gewoonlijk de lotgenoot van de huissloof — heeft er wel het eerste verdriet van; maat ten slotte is hij toch niets anders dan een adres; en hij ^endt de boodschap door naar den Kerkeraad, die hem benoemde.

En dan krijgt wel in de tweede plaats de Kerkeraad het hoofdbreken over de vraag: waar het geld vandaan moet komen; maar ten slotte is de Kerkedienst toch ook zijn zaak niet, maar de zaak van heel de gemeente; en dus ook de schuld zijn schuld niet, maar de schuld der gemeente.

Der gemeente; zeker. De Kerkedienst is haar zaak.

Laat men dit toch wél verstaan. Want het wordt te weinig ingezien.

In veler oog is heel de Kerkedienst eigenlijk een zaakje van den Dominé.

Hij preekt en catechiseert. Voor zijn 'preeken moet er een Kerkgebouw, voor zijn catechisaties moet er een Ke kekamer zijn. Om zijnentwil moet er een koster wezen en een organist; moet er eigenlijk alles zijn wat geld kost; en natuurlijk, dan moet hij zelf ook nog een traktement hebben.

Omdat de man zelf bezwaarlijk zorgen kan, dat dit alles er komt, is er nu een Kerkeraad, die hem daarin helpt. Maar die Kerkeraad moet dan ook maar maken, dat het er komt. Hoe meer de Dominé in den smaak valt, hoe makkelijker dat natuurlijk gaat. Hoe minder hij strekt», hoe moeilijker het geld voor zijn zaak zal te krijgen zijn. Want de centen zijn naar dat de waar is.

We zeggen niet, dat er onder ons zijn, die zoo plat redeneeren. Daarvoor zou men zich onder de Gereformeerden schamen. Maar er is wèl bij velen een practijk die bij zulk een redeneering hoort.

Het is geen geheim, dat er onder de leden der Gereformeerde Kerken zijn, die vo.orhun verplichting om den Kerkedienst — niet den Dominé of de Dominé's — te helpen onderhouden, niets nie mendal voelen; die hun bijdrage beschouwen als een gift. Het gaat daarbij hierom, dat het lichaam van Christus in de wereld tot een zichtbare gestalte kome, naar de ordinantiën des Woords; en dat die zichtbare, naar het Woord geïnstitueerde Kerk nu ook in de vfer-'ld de roeping vervulle, welke God de Heere heeft opgelegd.

Tot die roeping behoort, dat ze saamkome, geduriglijk, inzonderheid op den dag desHeeren, om God den Heere openlijk aan te roepen, te belijden en te pryzen. Daartoe behoort ook, dat ze met het Ouderlingen-en Diakenambt, den di-nst des Woords en der Sacramenten oprichte, opdat het zaad onderwezen, zij zelve in het geloof opgebouwd, elk der geloovigen tot zijn strijd voor het Koninkrijk Gods in de wereld recht toegerust worde en er al meer voor Christus gewonnen mogen worden.

Deze roeping is die d r gemeente en die van elk harer leden.

Tot vervulling dezer Goddelijke roeping zijn noodig: Dominé's, kerkgebouwen, kosters, sup poosten enz.

Dit alles kost geld, veel geld.

En voor een deel van het geld dat er noodig is, is elk van de leden der gemeente van Godswege aansprakelijk. De een voor een hooger, de ander voor een lager bedrag; ieder naardat hij welvaren verkreeg.

Alle tekort van den kerkedienst is daarom een tekort voor rekening van de gemeente. Alle schuld op den kerkedienst is een schuld, die voor rekening van de gemeente komt, en voor een deel waarvan aan sprakelijk is elk lid der kerk, dat het deel des Heeren uit zijn welvaart niet of niet ten volle op het altaar bracht.

Een schuldeischer, die aanbelt bij den boekhouder om betaling van zijne rekening, staat dus voor de deur der gemeente.

En als ge goed toeziet, staat er nog een ander naast hem. En die ander is de Hee e onze God, die manen komt, om wat we Hem onthielden.

O, ziet, dat moeten we verstaan; dat we in de zorge voor den kerkedienst met Hem, onzen God, te doen hebben. Met Hem, wiens het goud en het zilver is, niet alleen in de mijn, maar ook op onze hand. Mét Hem, die zijn kerk zich kocht tot duur der prijs dan in goud of zilver ooit voor den kerkedienst betaald kan worden; tot den prijs van het heilige bloed Zijns lieven Zoons. Met Hem, die ons belastende met de zorge voor den kerkedienst, onwaardige zondaars en zondaressen de eere gunt van zijn medearbeiders en medearbeidsters te zijn.

O, als we dit verstonden — we zouden geen lid, geen waar, levend lid van de kerke des Heeren moeten zijn, om niet met gewilligheid, met blijdschap ook ons deel voor den kerkedienst te geven.

Herinneren we het ons dan gedurig, en bidden we er dagelijks om, dat de Heere er ons recht van doordringe.

Dit alles is meer gezegd.

Maar ook hier geldt, dat alleen de telkens neervallende druppel den steen uitholt.

De veerkracht der Uefde voor Christus' kerk mag niet verflauwen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1903

De Heraut | 4 Pagina's