GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE COVENANTER.

XI.

EEN OFFICIER.

Eenige dagen later reed een troep dragonders den weg op, die naar Glasgow noordwaarts voerde. Zij behoorden tot de troepen, die sinds koning Jacobus zijn broeder Karel was opgevolgd, in last hadden, zoo streng mogelijk tegen de afgescheidenen of Dissenters te werk te gaan. Koning Jacobus was openlijk tot de Roomsche kerk overgegaan, een vriend der Jezuïeten, en een bittere hater en vervolger van al Gods volk.

Aan het hoofd van den troep reed een jong Engelsch officier, een man van edel voorkomen, prachtig gekleed, naar de wijze der cavaliers, zoo als de adellijken genoemd werden, die 't met deu koning hielden, en die meestal de Gereformeerden wegens hun vroomheid fel haatten en hun bespotten. Aan den koning waren zij verder zoo gehecht, dat ze in alles zijn wil deden, die trouwens met den hunnen veelal overeen kwam. 't Was een bijna buitensporige trouw, zoo als de Engelschen zelf zeggen, en de koningen zijn ook juist daardoor in het ongeluk geholpen. Een vriend die feilen toont, die durft raden en vermanen, is een ware vriend.

De jonge officier was afkomstig uit het edel geslacht ran Gullen. In rijkdom opgevoed, in een zeer Koningsgezinde omgeving, had hij al vroeg kennis gemaakt met het weelderig leven van de hofkringen en in de groote wereld.

Aan God en Zijn gebod werd daar weinig gedacht, met de vrome Puriteinen en Presbyterianen dreef men den spot — doch ook de Godvreezende predikers in de Staatskerk liet men — al werden ze nog met eerbied bejegend — liefst links liggen, 't Was mode tot die kerk te behooren, het was onmisbaar wilde men vooruitkomen, maar verder bekommerden zich de jonge, loszinnige Cavaliers meer om de vossenacht dan om den dienst des Heeren.

Toen het in Schotland al onrustiger werd waren CuUen en zijn vrienden dan ook hoogst verontwaardigd. Wat wilden, zoo spraken zij, ie domme dwepers, die steilooren daarginds toch? Konden zij dan geen kerk houden zooals e Koning dat voorschreef. Waarom hielden ze un verboden vergaderingen? Kortom, die chotse!: e Presbyterianen waren drijvers en weepers als John Knox, die dat werk had begonnen. De Koning had groot gelijk het verzet niet te dulden, en al zijn trouwe onderdanen moesten hem helpen om het kwaad te keeren.

Zoo was de jonge Gullen dan in het leger gegaan en al spoedig officier geworden.

’t Duurde niet lang of hij kreeg bevel met een afdeeling ruiterij naar Schotland te trekken.

Dit was juist een kolfje naar CuUens hand. ij zou de opstandigen gaan bevechten, overwinnen, ten onder brengen. Hij zou den Koning dienen, aan den nieuwen vorst Jacobus even rouw zijn als aan zijn voorganger, en wie weet wat roem en eer hem daarvoor wachtte! Dat lechte oproerige volk daarginds zou 't ervaren, at de Koning trouwe vrienden had, die zijn bevelen wisten te doen gehoorzamen!

Na een poos hielden de ruiters stil bij een fraai landhuis. In den tuin er van zag men een ijknecht die een paard gereed hield. Weldra verscheen een man, wiens kleeding een hoogen rang in het leger aanduidde. Hij sprong op het paard, reed op de ruiters toe, en voegde zich bij den officier die hen aanvoerde.

Die man was Claverhouse, die het opperbevel voerde over de koninklijke dragonders in Schotland.

Hij schudde den jongen officier hartelijk de and en heette hem welkom in Schotland.

„Ge komt juist bijtijds, " vervolgde hij; „de rebellen geven 't niet op. Maar de koning zal niet lang meer te klagen hebben.”

„Dat geloof ik, " sprak Gullen, „met dat volk s toch niet te redeneeren, ja zijn woest en onredelijk, We moeten het kwaad den kop indrukken, hoe eer hoe beter.”

„Nu dien weg gaat het op, " zei de ander, „zoo waar ik Graham van Claverhouse ben. Nog pas zijn er drie van die koppige lui te Glasgow, waar ge nu van daan komt, doodgeschoten. Ze hadden ronduit geweigerd te bidden voor koning Jacobus. Want, zeiden zij, hij s door God verworpen, zoo als die lui redeneeren. Maar we hebben hun mond wel gesnoerd.”

„’t Is toch wel kras, " zei CuUen, „menschen dood te schietep, louter omdat ze niet voor den koning willen bidden.”

„Ja maar, zoo moet het kwaad er uit", was 't antwoord. „Dat zult ge wel zien, als ge hier maar een poos zijt.”

Zij reden voort wel twee uren lang. Bijna niemand kwamen ze tegen en de enkelen die ze zagen bleven op een afstand.

„Ziet ge wel", zei Claverhouse, „we hebben den schrik er al in gebracht. Ja, ja, mannen als Grierson en Dalziel en ik weten dat werk wel aan te vatten”.

Zij kwamen nu nabij een dorp. Hier stegen eenige ruiters af en werd CuUen naar een huis gevoerd, waar hij vooreerst zou wonen. Vijftig man zouden bij hem blijven, die onder dak werden gebracht in de schuren en stallen van een nabijzijnd kasteel.

Claverhouse drukte den jongen officier nog eens goed op het hart, nu hij aangesteld was om deze streek van opstandelingen te zuiveren, dit te doen met alle macht.

Daarna ging Graham met de overige ruiters noordwaarts om zijn heilloos werk zetten.

Doch reeds den volgenden nrorgen was Claverhouse terug. Hij had, vertelde hij aan CuUen vernomen, dat er dien avond weer een geheime vergadering zou gehouden worden. Nu moesten de soldaten er op uit. Weldra was heel de troep op weg, Claverhouse ging zelf mee.

„Ze zullen natuurlijk bij nacht en ontijd hun verwenschte vergadering houden, " sprak hij tot CuUen; „wij zullen intusschen eens letten op wie en wat we zien, en misschien in de huizen wel een goede vangst doen. Want hun predikant voor van-avond zit zeker wel hier of daar verscholen.”

Ze reden voort over een hei die hier en daar heuvelig was. Onverwacht onderscheidden ze in de verte twee mannen, die voor hen uit liepen.

„Mannen!” riep Graham, „vooruit I die moeten we hebben, ik wed dat het weer van die dwe pers zijn, grijpt ze!”

Allen renden voort. Doch de twee, die ook de ruiters bespeurd hadden, begrepen dat het op hen gemunt was, en haastten zich weg.

op hen gemunt was, en haastten zich weg. „Ziet ge wel" sprak Claverhause tot CuUen ik heb goed gezien. Ze weten wel' wat er volgt. Ik weet zeker dat zij gewapend naar de preek willen gaan. Vooruit!

Ook de mannen liepen snel. Wellicht konden zij 't nog ontkomen.

„Schiet” riep de bevelhebber eensklaps. Er knaalden eenige schoten. Een man viel neer. De ander bleef een ©ogenblik bij hem staan en ijlde toen weg, door pistoolschoten achter­ volgd.

Eenige oogenblikken later waren de soldaten bij den gevallene. Zij tilden hem op. Hij was reeds dood! sprak Claver­

„Alweer een rebel minder" house, boosaardig lachend,

„Weet gij *dat zeker ? vroeg CuUen ernstig, „was die man een rebel? ”

„We zullen het er maar voor houden", was 't antwoord, koel; „waarom liep hij anders weg? "

„Hij kon wel niet op de wilde Hooglanders zijn gesteld geweest, en met reden", zei CuUen kortaf, Claverhouse zag hem verstoord aan, maar zweeg.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juli 1906

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juli 1906

De Heraut | 2 Pagina's