GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

AAN VRAGERS.

In een vers dat al heel oud is, zoo zegt . B., wordt gesproken over de rhetorika, doch wat er verder m gezegd wordt, is niet altijd uidelijk, Wat is nu de bedoeling! Het vers luidt aldus:

Trouwe is doodt over langbe jareo, Eere is langhe vóór Mey vervaren, Justicie is gevloden voor kracht en gewelt, "^ Geloof is van yprocisy gevangen. Liefde sloept op beide haer wangen, Dan Rhetorika alleen behoudt noch bet velt.

Dit vers is er een van den dichter Roemer Visscher, die nu vóór drie eeuwen leefde. Hij geeft bier den „lof der Rhetorika", die der Letterkunde en Welsprekendheid, gelijk hij eo zijn tijdgenooten die beoefenden, vooral in de zoogenaamde Rederijkerskamers. Zijn huis op de Gelderschekade te Amsterdam was dan ook een verzamelplaats voor letterkundigen e. a. gelijk Vondel zegt.

Zijn vloer betreden werd, zijn dr^pel werd gesleten Van schilders, konstenaers, van scbildert ei! poeten,

Ia het vers nu segt Visscher dit:

De goede trouw is al lang onder de tuenschen niet meer te vinden, de eer is reeds lang voor Mei vertrokken (Mei was de tijd waarop vele verbintenissen Efliepec) d. i. zij is weg. Het recht moet wijken voor ruw geweld, en onder het geloof loopt veel huichelarij. De liefde is veifliuwd, is in slaap gevallen en doet dus niets. Maar de Rhetorika leeft, groeit en bloeit nog. Hoeveel ook wegviel zij staat.

In den Bijbel, zoo vraagt dezelfde, wordt dikwijls van „rechtvaardig" gesproken. Waar komt dit woord vandaan? Het kan toch niet zijn^ een verbinding van „recht" met „vaardig", d. i. gereed, vlug, spoedig. Wat beteekent dan „vaardig" ?

Onze lezer had misschien de oplossing zelf kunnen vinden ais hij maar wat verder was gegaan. De oorsprong van „vaardig" ligt eenvoudig in het werkwoord „varen". Dit beteekent thans meestal bij ons: zich op het water bewegen, maar duidde in ouden tijd alle gaan of bewegen aan. Dit blijkt nog uit geïegden als: „Hoe vaart u"? (d. i. hoe^aaihei). „Hij votr voort", (J. i. hij ging voort). „Ten hemel varen", (d. i. ten homsi gaan".) In het Oasten van ons land is dat „varen" nog wel in gebiuik voor ODS „fijden". Althans in de vorige eeuw was het nog zoo en hoorde men b.v. zeggen: bij gebrek a*ti een paard, „moeten wemelden os varen". Van dit »varen« kwam het woord „vaarde", d. u los op gang, 't welk we nog hebben in „vaart", b.v.: Hij liep met een „vaart"; „Het zal zoo'n vaart niet loopen". Van „vaarde" komt „vaardig", zoodat „rechtvaardig" wil zeggen: „recht gaande" in al wat men doet.

Een geheel andere vraag is die van K. te A., die niet recht begrijpt wat bedoeld wordt in Job 28 : I—6,

We lezen daar: „Gewisselijk er is voor het zilver een uitgang, en eene plaats voor het goud, dat zij smelten. Hetijzer wordt uit stof genomen, en uit steen wordt koper gegoten. Het einde, dat God gesteld heefc voor de duisternis, en al het uiterste oaderioekt hij; het gesteente der donkerheid en der schaduw des doods. Breekt er eene be k door bij dengene, die er woont, de wateren, vergeten zijnde van den voet, worden van den meüsch uitgeput en gian weg. Uit de aarde komt het brood voort j en onder zich wordt zij veranderd, alsof aij vuur ware. Hare steecen zijn de plaats van deq Saffier, en zij heefc stof kens van goud".

Wie dit nu opmerkzaam leest bespeurt, dat hier gesproken wordt van den arbeid in de bergen en in de mijnen onder de aarde, om daaruit zilver, goud en andere metalen tevoorschijn te bres gen, alsook edelgesteenten.

Dit werk ksnde men oudtijds zoo goed als nu. De Schrift spreekt reeds van uitgegraven goud. Men had goudmijnen en andere in Egypte, Arabië, Syrië, en de metalen kunstwerken, die uit den ouden tijd nog over zijn, doen ons verbaasd staj-a over de kunstnijverheid der werklieden reeds destijds. (In het museum te Leiden kan men allerlei van dat schoone werk zien).

Het „stof" waarvan in V£, 2 wordt gesproken is wat ook „erts" heet, de „schaduw des doods"; VB. 3 is de diepe duisternis der onderaardsche holen; vs. 4 doet zien, dat ook toen, net als nu, er gevaat bestond voor water in de mijnen, of althans, dat men ook in de nabijheid water kon hebben.

Ia VS. 6 is sprake van edelgesteenen; de Saffier is een blauwe steen. Door de „stofjes van goud" k^n men goudkorrels verstaan.

De laatste vraag is: Waar lag de stad Eseongeber, die ia i Kon. 9 : a6 wordt genoemd, en ook nog meer?

I Kon. 9:16 luidt: e koning Salomo maakte ook schepen te E'zeon Géber, dat bij E'loth is aan den oever der Scheifzee, in het land van E'dom.

Deze tekst wijst de ligging der stad vrij dui delijk aan: aan de Roode Zee, in het land van Edom, dat ten Zuiden van Kanaaa lag. Alleen dient er op gelet, dat E'.eongeber lag aan het Noordeinde vaa den Oostelijken zeeboezem. De juiste ligging is tegenwoordig niet te bepalen, daar de stad geheel niet meer bestaat.

DB DRIE JONGELINGEN.

Een oud verhaal vertelt van drie goddelooze en roekeloose jongelingen die eens uitgingec om naar den Dood te zoeken en hem te dooden.

Zij waren niet ver gegaan toen zij een ouden man ontmoetten, dien zij vroegen of hij wist waar de dood te vinden was. Hij beduidde hun dat zij hem vinden zouden nabij aekeren eikeboom. Zij liepen daarheen en vonden, niet zooals zij verwacht hadden een afschuwelijk wezen, maar een stapel goud. Zij eigenden zich het geld dadelijk toe en besloten daar te wach ten totdat het nacht was eerdat zij het geld naar huis zouden brengen. Intusschen kregen zij honger en een van hen werd naar de stad gezonden om voor hen eten te koopen, terwijl de beide anderen over het goud de wacht hielden.

Deze twee kwamen alras tot het besluit hun makker, die weg was, om het leven ^e brengen, en het geld onder zich te verdeelen. Hij echter, die spijs W13 gaan koopen, besloot de andere twee van kant te miken en al het geld voer zich zelf te nemen. Daartoe kocht hij vergift en deed het in het voedsel. Bij zijn terugkeer vielep zijn twee makkers hem aan en doodden hem, daarna aten zij den vergifiigden kost. En zoo vonden zij tecamea met hun vriend werkelijk den dood bij den eikeboom, waar zij gemeend hadden het middel tot een gelukkg leven gevonden te hebben.

Dit is een oude legende. Wat zou wel de bedoeling zijn?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 april 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 april 1909

De Heraut | 4 Pagina's