GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De oprechten zoeken zijn ziel”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De oprechten zoeken zijn ziel”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bloedgierige lieden haten den vrome; maar de oprechten zoeken zijne ziel. Spreuken 29 : I0.

’t Zoeken van de ziel kan boos, en 't kan vroom bedoeld zijn.

Als we van Moies en van Elia hooren, dat er waren die hun ziel zochten, dan doelt dit op moordzucht, en tallooze keeren komt dit in dien boosaardigen zin in in de Schrift èn in het gemsene leven voor.

Toch ligt dit niet in het woord. Immers dat „Toeken" wordt in de Schrift evenzoo op het uitgaan van ons hait naar den Heere onten God gemunt. Reeds in het Oude Testament lezen

we: „Zoekt hem en Hij xal van a gevonden worden", en oit het Evangelie weten we hoe Jetns dat woord overnam: „Bidt en gij zult ontvangen, coekt en gij ralt vinden". Ook uit de Profetengeschriften klinkt 't ons zoo ernstig tegen: „Zoekt den Heere terwijl Hij te vinden is"

Op zichzelf ligt in dat „zoeken" das veeleer ieti kostelijka dan iets boosaardigs. Gelijk we geprikkeld worden om God te zoeken ter onzer zaUgheid, zoo kannen we ook een broeder zoeken om ons hart aan hem te verkwikken. £n zoo nu bedoelt het ook de Spreukendichter, als hij betmgt: Bloedgierige lieden haten den vrome, maar zij die goed voor God staan, zoeken zijn ziel.

Of het „zoeken" boos of kwaad gemeend is, hangt af van den zin die aw hart vervalt. D. moordenaar xoeki zijn slachtoflfer om zijn vijand naar het leven te staan. De bruidegom in het Hooglied toekt zijn bruid om haar te overladen met liefdebewijzen.

Zoeken op zichzelf duidt er alleen op, dat w iemand hebben willen; dat de gedachte aan hem ons geen rust laat; en dat we al 't andere voor een wijle ter zij laten, om er al onze zinnen op te zetten, tot we uitvinden waar hij is, en waar we hem bereiken kunnen.

Juist daarom komt dat „zoeken" zoo gedurig in de Schrift voor van het jagen naar de gemeenschap met onzen God. Ook de vroomheid heeft graden, en alle vroomheid, hoe gematigd ook, gaat uit naar gemeenschap met (ïod; maar 't verschilt zoo, of ik stil rust en wacht tot de Heere God tot mij nadert, of ook totdat ik Hem in de gebeurtenissen des levens als van zelf ontmoet, of eindelijk tot de vrome vormen van het leven in 't gebed, in 't Sacrament en in 't kerkgaan ons Hem vanzelf ontmoeten doen, dan wel of ons hart niet buiten Hem kan, geen rust heeft eer het zijn gemeenschap geniet, en daarom door heeten hartstocht gedreven, er eiken morgen en eiken avond op uit is, om Hem te vinden. In dien hartstocht nu komt 't tatken uit. Zoeken is, zoo 't geen we najagen ons hoof en hart vervult, en we geen vrede verkrijgen, eer ons het vinden gelakt is.

Men ziet 't aan den herder met het verloren schaap. Hij laat de negen-en-negentig andere schapen aan hun lot over, zoo, geheel zijn ziel innemend, als dat ééne verloren schaap hem bezighoudt.

En dit aoeken wordt hier nu ook op het ver keer van menschen met menschen overgebracht, maar dan met de bijvoeging, dat het de ziel is waar het zoeken naar uitgaat, en ge verstaat aanstonds wat daarin ligt.

Er is allerlei omgang, vriendschap en gemeenschap onder menschen, en in al die gemeenschap komt telkens een toeken uit. Men schuwt de eenzaamheid, en is daarom verheugd zoo men iemand vindt om meé van gedachten te wisselen. Mis ik na zoo iemand, en ben ik alleen, dan ben ik geneigd zulk iemand voor den omgang te zoeken.

En is men eenmaal met anderen in aanraking gekomen, dan strekt zich dit toeken al verder nit. Alleen maar, 't duurt zoo lang eer het een wezenlijk zoeken van/iu»> /«/wordt, o, Zoo velen toeken bij u niet uw ziel, maar, zoo ge rijk zijt, uw geld. Zoo ge geestig en grappig zijt, 't vermaak van uw bijzijn. Zoo ge feestmalen geeft, 't genot er bij te mogen aanzitten. Zoo ge rijk in de boeken zit, wat ge te lezen hebt. Zoo ge kanstschatten beiit, het mooie, dat uw huis herbergt. Zoo ge hulpvaardig zijt, uw bijstand en hulpe. Maar al te vaak zelfs is 't een zoeken van uw uitwendige verschijning, van het licluam en het lichamelijk schoon.

Al 't zoeken van dien aard nu gaat rusteloos in het leven der wereld door. Ten deele wordt de omgang met den mensch er door gevormd, en op zichzelf behoeft er niets kwaads in te liggen. Dat kwaad mengt er zich wel telkens in, en leidt tot gehuichelde vriendschap, en tot schijn van liefde uit zelfzucht geboren, maar op zichzelf kan het neutraal zijn. Een jonge man dis 't schoon in een vrouw zoekt en haar ten huwelijk noodigt, zondigt dan eerst, zoo alleen dit schoon hem boeit, en de xlel van de jonge ma^^d hem onverschillig laat.

Maar de vraag of ge iemands ziel zoekt, gaat toch oneindig dieper. Bij de eerste ontmoeting kunt ge geboeid worden door iemands sierlijke kleeding, door het bezielde en levendige in zijn verschijning, door zijn vriendelijken toon in zijn gesprek, door de hulpvaardigheid waarmee hij « terecht helpt, en zelfs iemands schat van schoonheid kan en mag op ons werken. Alleen maar, dit raakt alleen het uitwendige, en iemand die a daarom in hoofdzaak toekt, dien is het niet om u te te doen, (Uen drijft de zelfzucht om van u en het uwe het profijt te trekken.

Komt daarentegen edeler trek b u op, begint een gevoel van liefde van n uit te gaan, en gaat er van den persoon zelf een aantrekkelijkheid op a uit, dan dringt ge door al dat uit wendige steeds meer in het innerlijke van zijn persoon door, en is het u te doen om hem, om zijn karakter, om zijn innerlijk verborgen wezen, om 't kind Gods dat in hem schuilt.

De Kantteekenaar wijst er op, dat 't hier in de eerste plaats zeggen wil, dat ik iemands leven zoek en er voor in sta. En dit zal ook wel, want de tegenstelling is, & xi Aibloed' gierige lieden den vrome haten en zyn dood zoeken, en dat hiertegenover de man die God vreest; de ziel van den vrome zoekt. Voorzeker, wie iemand waarlijk lief kreeg, aan hem gehecht is en zich aan hem verbonden gevoeh, en daarom door al 't uitwendige heen op zijn persoon, op zijn verborgen ik, op zijn innerlijk wezen afgaat, zal vóör alle dingen waken voor xq'n leven. Anders toch zou hem 't voorwerp van zijn liefde ontvallen.

Maar toch ligt er nog iets teederders in. Verstaat ge onder zoeken, zooals we straks aangaven een zoo sterk verlangen naar iemand, dat dit verlangen a geen rast laat, en ge alles schier vergeet en op zij zet, om zijn nabijheid te grijpen en te genieten, dan doelt ge niet op zijn kleed of zijn goed, en zelfs niet op zijn gelaat en zijn oog, maar dan gaat uw zoeken uit naar zijn verborgen ik, naar zijn schuilend wezen, en gunt ge u geen rust, eer uw ziel aan zij» ziel kleeft.

En hierin nu jaist openbaart zich de teederste, de heiligste liefde.

Denk aan man en vrouw 1 Wat schooner, dan dat ze in heilige aandrift wel waarlijk elkanders ziel zoeken. Denk aan een moeder met haar lieveling I Wat teederder, dan dat de ziel van haar kind haar rusteloos boeit. En zóó zij 't bq alle liefde, zoo zij 't bij alle vriendschap. Om de ziel moet 't ons te doen zijn, maar dan ook niet enkel om die ziel te bezitten, maar veel meer nog om aan die ziel ten zegen te zijn, en haar te brengen nabij haar God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's

„De oprechten zoeken zijn ziel”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's