GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Oder alle Bleesh”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Oder alle Bleesh”.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN 1915].

En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van mijnen Geest op alle vleesch; en uwe xonen en uwe dochters zullen profeteeren, en uwe jongelingen zullen gezichten zien, en uwe ouden zullen droomen droomen. Handelingen 2 : 17.

Er ligt iets angstigs in, een heilig Pinksterfeest te vieren te midden van een dood en verderf-spreidenden oorlog, uitgebroken tusschen de Christenvolken. Eer het groote Pinksteren ons de Uitstorting van den Heiligen Geest bracht, was het leven des Geestes opgesloten in Israel, en bleven de volken der aarde er vreemd aan. Eerst met het groote Pinksteren is de machtige bedeeling des Geestes gekomen, die zich uit zou breidden over alle vleesch, onder al wat mensch heet, in het hooger zielsbestaan van alle volken. Zoo is er dan ook, schier met terzijzetting van Israel, onder alle volken een Christenheid opgetreden. Vooral in Europa heeft die Christenheid de heerschappij over het volksleven verkregen, en in dat Christelijk Europa, dat nu weer de Uitstorting van den Heiligen Geest viert, woedt thans een haat en bitterheid die bloed zoekt en den geest van Kaïn en Abel doet herleven. Het is of er een vloek door op onze feestviering wordt geworpen. Het geeft een bange gewaarwording, of de Heere, onze God zijn Heiligen Geest weer van ons had genomen, en 't loflied, 3at we bij ons herdenken Gode ter eere opheffen, klaagt de Christenvolken van ons werelddeel aan. Naar Joel's profetie is op ons Pinksteren de Heilige Geest uitgestort ^op alle vleesch %, en het is ons te moede, of dat vleesch, wel verre van zich door den Geest te laten heiligen, veeleer zijn onheilig bestaan weer tegen den Geest heeft ingezet, om de heerschappij van 't vleesch weer over de Christenvolken machtig te maken. Wat we als heilige gebeurtenis in onze herdenking vieren, vloekt tegen wat om ons heen gebeurt in. En als we nog dieper in den verwoestenden jammer ons indenken, dan is 't ons te moede, of de Heere onze God in zijn heiligen toorn zijn Heiligen Geest weer van ons weg had genomen, om ons weer aan onzen, eigen zondigen demonischen geest prijs te geven.

Toch roemen we op ons Pinksteren tegen die bittere gewaarwording in. Die vernieling om ons heen woelt op uit den zondigen - aard van het onbekeerde hart. De Heilige Geest zou een band van heilige liefde om de volkeren strengelen, maar de volkeren hebben de trekkingen en werkingen van den Geest niet tot hun innerlijk zielsbestaan laten doordringen. De door dien Geest aangegrepenen zijn »de kleine kudde« des Heerén gebleven, en het is in dien stillen kring dat nu vooral de innerlijke vertroosting van den Heiligen Geest genoten wordt. Dieper nog dan anders gevoelen we op dit Pinksterfeest de tegenstelling tusschen wat opwelt uit het zondig menschenhart en hetgeen de Heilige Geest in de verborgenheid van dat hart doet invloeien. Neen, het is uit de wereld niet, het is van Boven, en van Boven alleen, dat de genade ons kan toevloeien, en'daarom doet juist te midden van deze bittere woede der volken, de Pinkstergedachte ons zoo weldadig aan. Ze ontsluit ons weer den toegang tot de Tente des Heeren, en het is in die heilige Tente onzes Gods, dat Pinksteren meer dan eenig ander jubelfeest ons de nabijheid en de vertroosting onzes Gods doet smaken. VVie luchthartig over het drukkend gewicht der zonde dacht, moge zich hebben ingebeeld, dat de Uitstorting van den Heiligen Geest op eenmaal en voor altoos aan den oorlogsjammer onder alle Christenvolken een eind zou hebben gemaakt, maar wie teederder voelt en dieper peinst weet, hoe juist het toenaderen van het Heilige de zonde in ons prikkelt en krachtiger nog doen opleven. Nooit is Satan feller uitgebroken, dan toen de Zone Gods in het vleesch verscheen, en zoo kon 't ook^iet anders, of juist de uitstorting van deW Heiligen Geest onder de volken zou op allerlei manier den tegenstand der zonde sterken; en juist in het breken en ten onderbrengen van die onheilige kracht viert de Heilige Geest zijn triomf Moge 't zoo ook nu weer onder Europa's volken blijken. Zij de doodelijke krankheid die uitbrak, een uitzuivering van het internationale gif uit het levensbloed der natiën. En geve God de Almachtige, als ook deze strijd weer zal volstreden zijn, ons de zalve des Geestes in de bijtende wonde die onze jammer ons sloeg.

Meer nog dan anders betreden we, nu Pinksteren weer aanbrak, te midden van het telkens teleurstellend leven een heilige oase. Toen het Kerstfeest ons nogmaals den Engelenzang te midden van den krijg deed beluisteren, was het de groetenis der redding die ons van boven toe werd gezongen. .Bij het Paaschfeest dat we doorleven mochten, was het de prediking van verzoening en eeuwig leven die ons uit onze inzinking weer ophief. De herdenking van Jezus hemelvaart verrijkte ons weer door het opzien tot ons gezegend Hoofd daarboven, die onzer gedenkt en over ons waken blijft. Maar op ons Pinksteren is ons nog hooger en nog rijker toebeschikt. Pinksteren gewaagt niet van wat komen zal, maar van wat is. Het spreekt ons niet in woorden toe, maar doet ons in het binnenste van ons verborgen zielsleven de toespraak, de inwerking, de verrijking van den Heiligen Geest, waarnemen en genieten. Het is niet meer als onder Israel een bewonderen van de rijke Symboliek, maar een in ons ingaan en in ons inwonen van God zelf in den Heiligen Geest. Tot op 't groote Pinksterfeest was er scheiding. De vrome zielen zelfs bleven op zichzelf drijven, en gevoelden zich eenzaam en verlaten, maar nu, dank zij de Uitstorting, is de Heilige Geest zelf in ons nedergedaald. Hij is niet meer van verre, maar van nabij. Hij bidt voor ons in ons met onuitsprekelijke verzuchtingen, en als eigen schuld ons weer ontheiligde, en de wereld om ons heen ons weer aan ons zelf vervreemdde, dan is het altoos weer die uitgestorte, die in ons ingedaalde, die ons nooit meer verlatende Heilige Geest die ons Goddelijk aangrijpt; die ons met Goddelijke tinteling doordringt; en die ons tot in de bitterste oogenblikkeri van ons gebroken leven innerlijk met zalige vertroostingen verkwikt.

't Wonder van Pinksteren hierbij is, dat 't tegelijk ons persoonlijk en ons nationaal bestaan verhoogt, en in dezelfde feesture ons toch met al wat mensch is in hooger zin vereenigt

Er is niets dat in strengeren zin ons persoonlijk verhoogt dan de inspraak, de inspiratie, het indringen en het inwonen van den Heiligen Geest. De Heilige Geest is de Bezieler van de kinderen Gods, en gelijk reeds in uw gezin een iegelijk uwer kinderen een eigen type, een eigen karakter, een eigen aandrift kent, zoo ook is 't onder de kinderen Gods in het heilig gezin van onzen Hemelschen Vader. Juist het wonen van den Heiligen Geest in een iegelijk van hen, geeft aan elk hunner een eigen bestaan, een eigen roeping, een eigen zielsgenieting, die alle andere kinderen Gods met hen, maar dan weer op andere eigen wijs, smaken en tentoon spreiden mogen. Ook onder de volkeren die nog hun afgoden offeren, komen mannen van beteekenis en persoonlijke kracht voor; genieën zijn er alle eeuwen door geweest. Verschil tusschen mensch en mensch viel steeds te ontdekken. Maar toch, diep ingesneden, zoo bijzonderlijk opgewerkt, zoo telkens in nieuwe bijzonderheden uitkomend als in het Christenland onder de gedoopten des Heeren, vindt ge de persoonlijke individualiseering buiten de Christenheid nooit. Zelfs in Israel was ze aldus nooit uitgekomen. Die deze rijke veelvuldigheid insnijdt, uitbeeldt en afwerkt, is juist de Heilige Geest, mits het niet enkel maar symbolen zijn, die Hem ons bewonderen doen, maar Hij zelf als God in onzen kring binnentreedt, en ons persoonlijk aangrijpt, om al wat naar Gods Schepping in ons school, ook metterdaad, Gode tot eere, in ons naar buiten te laten treden. Het terrein van Israel was te beperkt. Israel was één volk en daarom één vleesch. Ja, zoo nauw was het tot één vleesch, dat ge nu nog, reeds op 't eerste gezicht meest, den Jood in alle land herkent. Niet dat de Jood van de dagen der Patriarchen af even gedrukt en beklemd in zijn optreden zou geweest zijn, als nu. Die gedruktheid is vrucht en gevolg van het lijden, dat al wie Jood was, eeuw na eeuw ondergaan heeft. Althans in Abrams dagen was de Israëliet veeleer een prachtverschijning. Zelfs in de Schrift staat zulks er telkens bij. Maar dit was en bleef, dat Israel slechts één vleesch was, en dus nooit den rijkdom van Gods schepping in het algemeene menschenbeeld tot uiting kon brengen. En vandaar was juist onder Israel reeds door Joel de rijke profetie uitgegaan, dat nu weldra de Geest des Heeren over - ^alle vleesc/u zou uitgaan, wat dan natuurlijk zich 't eerst op een iegelijk persoonlijk en individueel moest richten. En het is in dat zalige van de persoonlijke toebrenging, de persoonlijke heiliging en de persoonlijke aannemjng tot kind van God, dat de wondere rijkdom van den Heiligen Geest zich nu reeds bijna 20 eeuwen geopenbaard heeft.

Doch bij dat persoonlijke blijft het niet. God zelf deed door zijn hoog bestel ons saamschuüen in gezinnen, en die gezinnen zich verbinden tot geslachten, en zoo zich toebewegen naar het ««/w«rt/i? volksbestaan. En nu is dit na de uitstorting van den Heiligen Geest het aanbiddelijk werk Gods geweest, dat de Heilige Geest niet alleen de enkele personen heeft bezield, maar ook in het geslachtsleven der gezinnen en in het nationale leven der volken is ingedrongen, en hierdoor op het gedoopte leven van het geslacht en huisgezin, en zoo ook op het gekerstend zijn van volken en natiën, een eigen stempel heeft gedrukt. Niet alsof eerst door den Heiligen Geesti de geslachten en volken een eigen aard c^itvingen. Nu nog kan men in Azië en Afrika het gadeslaan, hoe soms tot zelfs elke stam van inlanders toch altoos weer eigen karakter en eigen aard vertoont. Maar dit is nu 't nieuwe, dat, waar die verscheidenheid, buiten den Christelijken doop, veelal in hoofdzaak uitkomt in uitwendige kenteekenen en kleeding, in levenswijs en gedraging, eerst door de ifivloeiing van den Heiligen Geest een fijniere bedeeling van deze onderscheidingen zich naar buiten gaat vertoonen, en haar - verborgen rijkdom doet uitschitteren. De eigenaardigheid van het nationaal bestaan, het eigen type van uw volk als volk is door den Doop die alles kerstent, niet te niet gedaan, eer bestendigd en verdiept, maar dan ook in die bestendiging veredeld. Een Duitsch Christen voelt, leeft en is anders dan een Spaansch Christen. En ook wij in Nederland vinden óns Christelijk type in Italië of Griekenland niet terug. God de Heere was zoo overrijk in zijn Schepping. Al zijn creaturen zijn zoo heerlijk ingedeeld en telkens weer anders geschapen en ontwikkeld. Bovenal onder zijn menschenkinderen ontplooide de HEERE een Schepping met onuitputtelijken rijkdom. En waar nu de zonde veel van deze rijke onderscheiding afsleet en onkenbaar maakte, is het juist de inwerking van den Heiligen Geest, die al dat rijke in Gods Schepping weer opwerkt, weer stempelt en weer naar buiten doet treden. Wat uit de Schepping door de zonde teloorging, keert door de uitstorting van den Heiligen Geest niet enkel in het persoonlijke, maar ook in het nationale léven terug. Doch zelfs daarbij blijft het niet. De leden van het lichaam verdeelen het lichaam niet, maar bouwen het juist op in zijn. eenheid. En zoo ook is het hier. Wat door de zonde scheurde, spleet en uiteenboog, wordt juist door den Heiligen Geest weer in zijn samenhang en eenheid tot nieuwe uiting gebracht. En vandaar nu komt 't, dat de uitstorting van den Heiligen Geest, alle eeuwen door, niet enkel de afzonderlijke kinderen Gods zoo wonderbaar verrijkt heeft, en de geslachten en volken zoo rijk naar hun aard deed uitkomen, maar dat, veel meer nog, in die enkelen zonder tal, en in die geslachten, stammen en natiën weer de oorspronkelijke eenheid van heel ons mcnschelijk geslacht opleeft, zoodat wat uiteenviel, zich niet meer afstoot, maar veeleer saam aantrekt om één leven te vormen. En dit nu is het wat, Gode zij dank, nog telkens opnieuw uitkomt, bij elke ontmoeting met belijders van andere herkomst, uitkomt op de bijeenkomsten van Christenen uit alle land en volk om de zaak des Heeren voor te staan, en over heel de wereld zoo in den Engelenzang als in het Onze Vader ons de profetie biedt van wat eens in het Vaderhuis daarboven, en straks op de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel, zal voltooid worden. En of dan al nu de oorlog woedt, en haat de liefde bant-, en de helden dronken van 't vergoten bloed in eigen kracht roemen. God de Heilige Geest blijft steeds hier tegenin getuigen van de liefde, die zelfs nu nog Gods kinderen, zoodra ze elkaar in de gebeden ontmoeten, innerlijk saambindt en vereent.

Vooral het heilig werk der Zending treedt hierbij op deri voorgrond. Het is wel zoo, dat de Britsche militaire macht, met oorlogsbedoeling, zelfs in dit heilig werk storend en wreed heeft ingegrepen, maar dit was militaire geweldenarij, en zoo uit het Britsche rijk als uit al onze Christenlanden blijft de trek naar eenheid in het Zendingswerk aanhouden. Bij voorkeur zelfs heeft men, steeds en in alle land, in de Zending een der gloriefeiten van den Pinksterdag gezocht. Het profetisch woord riep om een "Uitstorting van den Heiligen Geest »o/ alle vleesch f-, wat dan zeggen wil over alle volk en alle natie, en helaas, in dat uitdragen van het Evangelie, ove; , heel ons aardrijk schoot de zending nog zoo veelszins tekort. Een verwijt dat niet 't minst óns treft, want in de twee eeuwen van ons vroeger koloniaal bezit, is er wel een actie van Kerk en Staat onder de Animisten op Amboina en in de Minahassa uitgegaan, maar ons Christenvolk heeft in dit Zendingswerk toen ter tijd nauwelijks meegeleefd. De drang ontbrak. De roeping en heilige plicht werd niet gevoeld, en erkend moet dat, tijdens de dagen der Hervorming, de Roomsche zending de onze veelszins in China, Japan en elders heeft beschaamd. Het scheelde zoo met wat 't was in de eerste jaren na de Uitstorting van den Heiligen Geest. Toen de indruk algemeen, dat het laatste bevel des Heeren: »Gaat dan heen en onderwijst alle volken, ze doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes«, de dagorde voor heel zijn kerk aangaf. Schier allen in de Zending opgaande. Een ieder aan die groote Zending zich wijdend. Het verrassend resultaat der Zending Jood en Heiden om strijd verbazend. En de zegen op deze algemeene Zending zoo schier nimmer eindigend en telkens opnieuw opbloeiend, dat' 't haast scheen of in één al doorgaanden aanloop heel de wereld toen reeds stond gekerstend te worden. Vergelijking is hier het welsprekendst. In de eerste duizend jaren na het groote Pinksteren kon vrijwel gezegd dat heel Europa, in alle rangen en standen; voor het Christendom gewonnen was. Reeds in de zesde eeuw was grootendeels deze uitkomst verkregen toen ook in Azië en Afrika de Islam onzen schoonen Christenbouw nog niet gesloopt had, maar span het tijdvak uit tot de eerste duizend jaren, om dan heel Scandinavië en Finland er bij te nemen, dan mag toch geloofd en gedankt, dat de Zending dieeerste eeuwen ons tot een uitkomst bracht, die een aanloop gaf, alsof welhaast heel de wereld bij het Kruis van Christus zou nederknielen. En wat vooral sterk sprak, niet alleen de nog min ontwikkelde volken van de Kelten en de Volksverhuizing kwamen over, maar ook de Cultuurvolken van die eerste eeuwen, de Grieken en Romeinen, waren in onderwerping aan den Zone Gods gekomen. Het scheen alsof er geen dam tegen dezen stroom van het Christelijk leven was op te werpen. Steeds voorspoedig schreed deze wondere Majesteit onder de volken van Europa voort.

Doch — en dit is 't bange — toen was 't ook uit. Na die. eerste duizend jaren is de toestand bijna over heel ons aardrijk gebleven wat die destijds was, en van een groote toebrenging van geheele natiën is geen sprake meer geweest.' Nog wel een kort oogenblik toen de Franciskanen in China en Japan doordrongen, en toen Spanje als koloniale mogendheid op Cuba en de Philippijnen heel de bevolking deed omgaan, maar dit zelfs bepaalde zich tot een zeer klein aantal millioenen. Op het geheel der menschheid telde het nauwelijks mee. En nu, na verloop van nogmaals duizend jaren, staan we er met de Zending nog altoos zoo droef aan toe, dat op de bijna 1600 millioen bewoners van deze onze wereld, de gedoopten allen saam weinig meer dan één derde uitmaken, en de twee overige derden in hun vijandschap tegen het Kruis van Christus volhardden. Wie nu zal zeggen, wat van deze bittere teleurstelling de oorzaak is? Aan goedwilligheid om gaven voor de Zending te offeren, heeft het metterdaad, althans in de laatste honderd jaren, niet ontbroken. Vooral wat uit Amerika en Engeland voor de Missie inkwam, wierp jaar na jaar schatten af. Ook aan mannen en vrouwen die in den Zendingsarbeid lust hadden, faalde het niet. Bij duizenden en nogmaals duizenden togen ze het Heidenlai^d in. En wat anders is nu de diep teleurstellende uitkomst, dan dat sinds de groote kerstening van Europa in de Spaansche koloniën, van de meer dan duizend millioen zielen, die nogHeidensch of Mohamedaansch bleven, niet meer dan 12 a 13 millioen gewonnen werden, ongeveer de helft van Roomschen kant en de helft door onze Protestantsche Zending. Wel komen daar dan nog een 8 a 9 mil­ b lioen negers in Amerika bij, doch in dezer N overkomst kan geen resultaat van de Missie d begroet worden. Het was het wonen onder Christenen dat deze Negers voor de kerstening deed rijpen. Laten we derhalve den tijd, die na Jezus Hemelvaart verliep, in twee perioden elk van duizend jaren uiteenvallen, dan is 't nu eenrtiaal zoo, dat in de eerste duizend jaren de winste, naar het huidig bevolkingscijfer genomen, op bijna 600 millioen is aan te slaan, en dat daarentegen het resultaat van de tweede periode van duizend jaren, hoe ruim ook gerekend en hoe algemeen ook genomen, de 15 millioen niet te boven gaat. En dit terwijl, altoos nog een duizend millioen van de bewoners dezer wereld aan den Christus de rug toekeeren.

Deze onevenredige verhouding en uiterst teleurstellende uitkomst legt ons vooral op ons heilig Pinksterfeest het vuur na aan de schenen. Er spreekt een oordeel in, waaraan we ons niet mogen onttrekken. En het is maar al te zeer te duchten, lo dat de ongeestelijke wijze waarop de Christenen van Europa de inlanders in de koloniën geëxploiteerd hebben uit winstzucht; 2o dat het onheilig exempel dat de Europeanen in hun midden in geestelijk en zedelijk opzicht gaven; en dat 3o de oproep ook nu weer aan Tapan en Voor-Indië om in het Christelijk Europa een conflict tusschen Christennatiën te komen beslechten, aUerverderfelijkst op Azië en Afrika, moet inwerken. In de drie eerste eeuwen maakte de gedoopte Christenheid op het Heidenland metterdaad den indruk van een hoogere orde des levens te vertegenwoordigen, en in zedelijk opzicht een hoogeren rang in te nemen, iets wat vanzelf lokte en tot overgang bewoog. Thans helaas moet veeleer gezegd, dat 't Heidenland ons door nobeler zin beschaamt, gelijk 't gerucht nog pas tot ons kwam, dat Japan de Duitsche Zendelingen met eerbied vrijlieten verzorgde, terwijl het Christelijk Engeland ze vatte, opsloot of verjoeg. Ongetwijfeld is er dan ook niets, dat zoo zeer het welslagen van de Zending tegenhoudt en tegenwerkt, als de gedraging en 't exempel van het Christenland zelf. Gaat de Mammondienst onder ons door, wint het Atheïsme onder ons veld, en verliest de invloed die van Europa op Azië en Afrika uitgaat, steeds meer elk heilig of Christelijk karakter, dan wordt het voor de Zending een worstelen tegen den stroom op, waarbij aan geen generalen triumf meer te denken valt. Het was dan ook zoo vreemd niet, dat uit Indië reeds nu eenigen herwaarts togen, om zoo mogelijk de Christenen v? eer op een hooger standpunt te brengen, door ze van Jezus te bekeeren tot Buddha. Zoo dikwijls is dan ook reeds gevraagd, gevraagd ook op den Pinksterdag, waarom ook in Nederland met zulk een ijver voor de Zending onder de Heidenen wordt geijverd, terwjjl men weet hoe de beschaafde klasse In ons eigen land schier van alle religie vervreemd is en in Agnosticisme wegzonk. Gevraagd of 't hemd dan toch niet nader dan de rok is; en waarom men dan zijn Zending niet in Nederland zelf onder zijn landgenooten begon. Gevraagd zelfs, of men het zedelijk recht had, de volken van Azië en Afrika om hun afgoderij of Islamdienst aan te vallen, zoolang geen hand werd uitgestoken om een nog veel ongodsdienstiger massa in Europa weer tot Christus te roepen. Zoo komt de Zending steeds meer in het gedrang, niet als men station na station apart beziet, maar als men denkt aan de Voleinding, die komt, en aan den zoo soberen oogst als in deze laatste duizend jaar kon worden binnengedragen. Dat ook de Zending aan menig gebrek lijdt, is natuurlijk denkbaar. Zeer wel kan het zijn, dat van het heroïeke der eerste eeuwen thans in onze Zending te weinig meer meespreekt. Maar ook al wil de Zending zich niet beter voordoen dan ze is, toch niet daaraan kan de teleurstelling worden geweten. Veeleer is heel het Christenland hier de schuldige, en is er veeleer oorzaak tot verheuging, dat, bij de inzinking van het Europeesche Christendom, toch in de zendingsactie een geestelijke beweging tot uiting kwam, die uit onverzwakt geloof haar hoog bedoelen doorzet en nog nimmer voor het brengen van offers van toewijding terugdeinsde.

Van vertraging mag en kan dan ook geen sprake zijn. En nu ook thans weer ons Pinksteren ons verheugen komt, moet op nieuw van allen kant en in heel onzen kring de taak der Zending ons als op 't hart gebonden worden, en door ons zelf ter harte worden genomen. Hoog noodig is 't, dat de oogen klaar opengaan voor de onheilige machten die het Zendingswerk kunnen belemmeren, en ten slotte tegenwerken. Niemand onzer mag zich gaan inbeelden, dat wij althans deden wat we konden, en in niets te kort schoten. Veeleer moet steeds op uitbreiding van onzen arbeid, op het nog milder vloeien van onze gaven, en vooral op het zich toewijden aan de Zending van geniale, heroïeke personen van eersten rang worden aangedrongen. Waar de verhoudingen zoo hachlijk worden, kunnen we met een Lebbeus en Bartholomeus niet volstaan, maar moeten de Petrussen en de Paulussen en de Johannissen zich voor dezen heiligen arbeid laten aanmonsteren. Geheel het stuk der Zending moet uit hooger oogpunt bezien. Er moet bij den tegenstand, waarop we steeds, niet alleen

in de Koloniën, maar ook in ons eigen land, en bij onze eigen Regeering stuiten, met helder overleg en met kalm beleid als getooverd worden. Maar al zijn we voor dit alles niet blind, en al blijft voor ons de vraag duister, op wat wijs we 't best met onze Zending in gereedheid komen, hoofdzaak blijft toch op den Pinksterdag, dat in heel, onzen kring de heilige roeping die in de Zending van Christuswege tot ons komt, ons nog veel machtiger dan dusver aangrijpe. De Zending moet ons niet maar op het hart gebonden liggen, maar haar plaats in ons hart bezitten. De Zending moet leven in ons gebed, niet enkel in het Bedehuis of zeg in Bidstond, maar in heel onze biddende verhouding tot onzen God. Het moet ons steeds meer doordringen, dat onze God door zijn profeet - «alle vleeschi.

naar den Heiland heeft geroepen. Veertig millioen van alle vleesch is enkel in onze Koloniën aan onze zorge toevertrouwd. Meer dan honderdduizend Joden dolen in onze steden en dorpen rond. Geheele scharen van jonge mannen en jonge vrouwen in ons eigen land verzaken hun Doop en hun Belijdenis. Zending nu moet in alle deze richtingen uitgaan. En zeer zeker zou ook uw viering van het Pinksterfeest tegen u getuigen, zoo niet ook dit Pinksterfeest onzer aller ernst en liefde, waar het deze alzijdige Zending geldt, had verhoogd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Oder alle Bleesh”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's