GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. GEREFORMEERD THEOLOGISCH TIJDSCHRIFT. Redactie: DR. G. CH. AALDERS, DR. T. HOEKSTRA, DR. G. KEIZER, DS. C. LINDEBOOM, DR. J. RIDDERBOS. Uitgave van A. Gezelle Meerburg-Heusden.

In nieuw, bij zijn voornamen inhoud meer passend formaat, is de Ie aflevering van den 16en jaargang van dit vak-tijdschrift in de Meimaand verschenen.

Deze afleveririg opent met een bespreking van ALBRECHT RITSCHL en WILHELM HERMANN door DR. A. G. HONIG.

Aanleiding daartoe vond de hoogleeraar in de omstandigheid, dat de redactie van het Tijdschrift hem ter recensie had toegezonden twee, ten vorige jare verschenen akademische dissertaties en wel die van DR. KUIPERS: sde Theologie van Albrecht Ritschl" en van DR. I. C. RoosE: „de Theologie van W. HERMANN".

De KAMPER dogmaticus/ die met de nieuwe en nieuwste theologie niet minder dan met onze oude vertrouwd is, heeft zich blijkbaar gezet tot een vrij uitvoerige bespreking van de twee zoo even genoemde Duitsche theologen. De 18 bladzijden toch, die hij voor deze aflevering schreef, vormen nog maar het begin der bespreking van RITSCHL.

Ook daarin toont hij reeds de hem door de redactie opgedragen taak niet te vergeten.

Die 18 bladzijden geven mij grond te vermoeden, dat wanneer deze bespreking, welke PROF. HONIG met zijn bekende bescheidenheid een »vluchtige" noemt, voltooid zal zijn, wij daarin een doorwrochte studie zullen hebben, 'n Studie waarbij het evenmin aan objectieve uiteenzetting als aan kritiek, zoowel immanente als van uit gereformeerd standpunt, zal ontbreken.

Bij wijze van inleiding liet - HONIG 6 bladzijden voorafgaan waarin hij het heeft over »eb en vloed op het gebied der Theologie en der Wijsbegeerte*. Bladzijden, waarin hij vooral aanwijst hoe dit seb en vloed* geldt ten opzichte van KANT en HEGEL, om dan, na van de herleving van het Hegelianisme in dezen tijd en ook ten onzent te hebben gesproken, te komen op de herleving van het Kantianisme in de tweede helft der vorige eeuw, en zoo op RITSCHL.

In de daarop volgende bladzijden bepaalt DR. HONIG zich in hoofdzaak tot de biographic en de hoofdwerken van RITSCHL en de beteekenis van diens School, waarbij hij dan tevens zijn oordeel uitspreekt over wat KUIPERS daaromtrent schrijft in zijn dissertatie.

Maakt het GEREFORMEERD THEOLOGISCH TIJD­ SCHRIFT met deze bijdrage van PROF. HONIG een' goed figuur, niet minder doet het dat met die van DR. 6. CH. AALDERS over HET HUWELIJK VAN HOSEA. Met de twee opvattingen daaromtrent, de oudere of »allegorische« en de nieuwere of »biographische« kan DR. AALDERS zich, en dat op exegetische gronden, niet vereenigen. Het resultaat waartoe hij, na nauwkeurige exegese, meent te moeten komen is, dat de profeet bij zijn optreden (H. 1 : 2) het goddelijk bevel ontvangt om in het huwelijk te treden met een vrouw, van wie hem gelijktijdig voorzegd wordt, dat zij hem ontrouw zal worden en die daarom, proleptisch^ »vrouw der hoererijen heet«.

Hosea huwt GOMER en nadat uit dezen echt drie kinderen zijn geboren, wordt de profeet (hoe, zegt A, weten wij niet) gewaar dat GOMER metterdaad een vrouw is zooals hem voorzegd was. Zij verlaat dan het huis van haar' man (h. 3:2). Daarna ontvangt echter de profeet opnieuw een bevel Gods en wel om haar, de trouwelooze, wederom lief te hebben (h. 3:1), waaraan hij gevolg geeft door haar terug te voeren in zijn woning (h. 3 : 2).

Daarbij toont AALDERS dan aan waarom hij de overzetting onzer Statenvertaling in h. 3 : 1 „die, bemind zijnde van haren vriend, nochthans overspel doet", — onjuist acht.

Verder bevat de Aflevering een NALEZING over de benoeming van DR. EEKHOF te LEIDEN en DR. W. J. AALDERS te GRONINGEN en eindigt met RECENSIËN.

2. C. v. D. HOEVEN, Herv. Pred. te Enkhuizen. HANDLEIDING bij Bredée's Bijbelsche Platen. Tweede kwartaal 191S. — J. M. Bredée's Boekhandel en Uitgevers-Mij. Rotterdam.

Omdat ik onlangs deze „Bijbelsche Platen voor onze Christelijke Scholen en Zondagscholen" hier heb besproken, mag ik niet nalaten ook op deze, thans bij die platen verschenen HANDLEIDING de aandacht te vestigen. Metterdaad voorziet deze Handleiding bij het vertellen-naar-de-plaat in een behoefte. Voor iedere 'plaats geeft zij: AANTEEKENINGEN BIJ DEN TEKST ; bespreking van de PLAAT, en een KORTE SCHETS VAN DE LES, die men naar aanleiding van de plaat geven wil.

Ds. V. D. HOEVEN is op dii gebied geen onbekende. Reeds vroeger schreef hij de Handleiding bij Bredée's Zondagschoolrooster en ook met déze Handleiding heeft hij zich op verdienstelijke wijze van zijn taak gekweten.

De firma BREDÉE zal voortgaan met om de 3 maanden een stel van 12 Bijbelsche platen te doen verschijnen en Ds. v. D. HOEVEN zal dan telkens voor een Handleiding zorgen.

3. H. HOEKSTRA, dienaar des Woords bij de Geref. Kerk te Arnhem, TOT PRIJS ZIJNER HEERLIJKHEID. Tien Leerredenen over Ephese 1:1 — 2:10. E. J. Bosch Jbzn. — Nijverdal.

Deze preekenbundel van mijn ouden vriend HOEKSTRA herinnert mij aan de dagen van opgewekt kerkehjk en ook geestelijk leven, tóen ik te ROTTERDAM in het VERKOOPLOKAAL, in den voorzomer van 1887, den brief aan EPHESE, voor de Gereformeerde Kerk, die daar, in het begin van dat jaar, in doleantie was gegaan, in »vervolgstoffen« behandelde.

Toen ik HOEKSTRA'S bundeltje, waarin hij het Ie en de helft van het 2e hoofdstuk bepreekt, op stillen Zondagmiddag in de eenzaamheid van mijn studeerkamer, had doorgelezen, was mijn eerste gedachte : „wat is het toch een zegen, dat wij geen fabriekswaren zijn, dat wij bij alles waarin wij op elkaar lijken, toch ook iets eigens hebben". En mijn tweede gedachte was : „wat is dit goed werk".

HOEKSTRA preekt anders dan 'n ander.

En omdat hij het zoo goed-anders doet, is dit individueele zoo bekoorlijk.

Het is nie£ wat men gew: oonlijk „inooi-preeken" noemt.

Het is heelemaal niet „gewoonlijk", maar daarom is het juist zoo frisch en pakt het zóo.

Deze preeken met hun, in de eigen bewoording van den tekst geannonceerde thema's hebben al den schijn van meditaties, en toch zijn het leerredenen.

De „leer" ontbreekt er allerminst in, maar het leer-Stuk wordt aan de hoorders steeds zóó toegediend, dat het, ook voor wie geen dogmaticus'is van zijn vak, licht verteerbaar is.

Achter de tekstverklaring zit een nauwgezette exegese, maar van al dat studeerkamer-werk merkt men in de preek niets, en toch biedt zij een „opening van hetgWoord", die dén hoorder, als hij thuis zijn Bijbel leest, nog na jaren ten goede zal komen.

'n Afzonderlijke toepassing, liefst met de bekende trias: „wee-wee!", „ach-ach!" en , juich-juich!" houdt HOEKSTRA er niet op na. De heilzame kruiden liggen door heel de preek heen. De heilzame kruiden, ook voor het „geestelijk leven". En in de onderkenning, in de kennis der voorbehoedmiddelen tégen en der genezing der krankheden van dit leven, toont deze prediker zich een ervaren zielenzorger.

Soms is in deze preeken de „verdeeling" aangegeven en dan makkelijk te onthouden; soms verzwegen, maar ook dan zit er 'n doordacht plan in en toog de prediker allerminst uit, niet wetende waar hij komen zou.

Deze preeken zijn kort, ook 'n deugd.

De taal is zuiver, doch heel-eenvoudig. Het descriptieve is HOEKSTRA'S fort niet^

Maar niettemin zijn deze preeken zóó, da hun einde eer overvalt, dan dat het metsmarte verlangd wordt.

En ten slotte nog dit.

Wat mij in deze preeken ook zoo aantrekt, is de fijne humor, die, zonder aan de waardigheid van toon te hinderen, er hier en daar in spreekt.

In de eerste van het tiental, die over Epheze 1 : 1-4, heet het: In 't adres van dezen brief moogt ge wel eenige verandering maken".

Toen de prediker dat zoo zei, zal wel 'n enkel hoorder bedenkelijk hebben gekeken.

Misschien zal ook een of ander aankomend theologantje onder zijn gehoor, z'n critische uitgave van het Grieksche N. T. hebben ingezien

Doch dan komt niet de sveranderde lezing«, die theologantje verwacht en HOEKSTRA heus^ ook wel kent.

Maar, uit een oogpunt van pakkend-preeken meesterlijk, komt er dan: »Ge moogt wel lezen: »aan de heiligen die te Arnhem zijn, en geloovigen in Christus Jezus".

Ik kan met 'n goed geweten de lezing van deze leerredenen aanbevelen; ook in vacante gemeenten, waar men „leeskerk" houdt.

Voor die eerste uit den bundel maak ik daaromtrent geen uitzondering; want ik weet, dat de broeders ouderlingen, nooit aan „preeklezen" doen, zonder de preek te hebben gelezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's