GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

De vraag, hoe we over onze kinderen te denken hebben, is door onze Gereformeerde Kerk niet los en op zichzelf beantwoord, maar altoos in verband met het vraagstuk van den kinderdoop. Het was de strijd met de Wederdoopers eenerzijds, die de noodzakelijkheid van den kinderdoop loochenden, en met de Roomsche en Luthersche Kerk anderzijds, die wel den kinderdoop met ons handhaven, maar de noodzakelijkheid van den kinderdoop overdrijven, die de Gereformeerde Kerk dwong zoo diep op dit vraagstuk in te gaan. Aan dien strijd danken we het, dat onze Kerk zon zuiver en klaar de verbondsléer in haar symbolen ontwikkeld en vastgesteld heeft. Ook hier geldt: du choc des opinions jaillit la vérité, eerst uit den strijd der meeningen wordt de waarheid geboren.

Het hoog belang nu van dezen strijd over den kinderdoop, dien onze vaderen gevoerd hebben, kan niet genoeg in het licht worden gesteld, omdat hierdoor niet alleen over' den kin& erdoop, maar over de geheele opvatting van het werk der genade Gods bij de kinderen des Verbonds wordt beslist. In den strijd met de Wederdoopers ging het niet alleen om de exegetischhistorische vraag, of de kinderdoop als rechts treeksch bevel van Christus of de Apostelen in het Nieuwe Testament ons wordt geleerd, maar om de zoo veel diepere vraag, die hier achter ligt, of de genade Gods al of niet gebonden is aan het bewuste zieleleven, of wil men, of niemand als geloovige en kind van God erkend mag worden, dan wie tot dadelijk geloof'en tot bekeering gekomen is. Dat is toch de eigenlijke reden, waarom de Wederdoopers van vroeger iïyl en nog alle sekten, die den kinderdoop verwerpen, van den doop der kinderen niet willen weten. Onze Gereformeerde Kerk heeft daarom volkomen terecht tot handhaving van den kinderdoop zich niet alleen beroepen op het bevel Gods, dat alle kinderen onder Israël moesten besneden worden, welk bevel dan krachtens de analogie van doop en besnijdenis ook voor onze kinderen zou gelden, maar ze is op de materieele quaestie zelve ingegaan, door telkens weer deze Wederdoopers er op te wijzen, dat de genade Gods niet gebonden is aan de bewuste werking der ziel, aangezien God de Heere vrijmachtig is om ook in het kleinste kind geheel buiten het bewustzijn om Zijne genade te werken zooals het voorbeeld van Johannes den Dooper, die van moeders lijf af met den Heiligen Geest vervuld was, en van zoovele andere Bijbelheiligen ons toont. Daarom mogen we als hiaatstaf voor de beoordeeling van het genadewerk Gods bij onze kinderen niet aannemen, wat we zelf bij hen sien en hooren, maar moeten we afgaan op de belofte Gods, voor de kinderen des verbonds ons geschonken. Zooals ze, zegt daarom ons Doopsformulier, zonder hun iveten in Adam zijn verdoemd geworden, zoo worden ze ook zonder hun weten wederom in Christus tot genade aangenomen. Op dat zonder htm weten valt hier alle nadruk. Indien het afhing van ons weten, dan zou er van geen genade bij onze kinderen sprake kunnen zijn en mochten ze ook niet gedoopt worden. Maar nu God de Heere in Zijn Woord ons leert, dat de genade niét afhangt van hun weten, mogen we onze kinderen niet van den doop uitsluiten. Zoo handhaaft onze Kerk tegenover de Wederdoopers de vrijmacht der genade Gods; tegenover hun individualisme den organischen band der geslachten ; tegenover hun subjectivisme de objectiviteit van het verbond der genade ; tegenover hun binden der genade Gods aan de bewuste werking der ziel.de belijdenis, dat God Almachtig herscheppend enwederbarend ook in de nog onbewuste ziel van een kindeke werken kan en wvil.

Maar evenzoo als de Gereformeerde Kerk het goed recht van den kinderdoop tegen de Wederdoopers aldus bepleit heeftopgrond, dat de genade niet gebonden is aan het bewuste zieleleven, even beslist kant ze zich tegen-de Roomsche en Luthersche Kerk, wanneer deze de genade Gods binden willen niet aian de bewuste werking der ziel, maar aan \i^t uitwendige, sacramentzx^ daarom een absolute noodzakelijkheid van den doop als het eenige middel tot zaligheid leeren. En onze Kerk doet dat wederom niet in de eerste plaats om protest aan te teekenen tegen - een leer, die aan de ouders van jong wegstervende en nog ongedoopte kinderen allen troost doet derven, maar vooral omdat ze ook hier wederom opkomt voor de vrijmacht van de genade Gods. Daarom handhaaft de Gereformeerde Kerk tegenover de Roomsche en Luthersche Kerk, dat de doop niet een soort magisch middel is, om het kind weder te baren en te heiligen, maar alleen het teeken en zegel van de genade, die God de Heere zelf rechtstreeks aan het kind es Verbonds schenkt. God Almachtig baart het kind weder en niet de priester of pastoor; en God doet dit niet door het uitwendige waterbad van den doop, maar door de innerlijke werking van zijnen Heiligen Geest. De noodzakelijkheid van den' doop grondt de Gereformeerde Kerk daarom niet op de necessitas medii, d. w. z. dat de doop het noodzakelijke middel zou wezen om zalig te worden, maar alleen op de necessitas praecept, d. w. z. omdat God de Heere in Zijn Woord ons bevolen heeft het sacrament van Zijn genadeverbond aan de kinderen des verbonds mede te deelen. Zoo schenkt de doop hun dus niet de afwassching der zonde door Christus' bloed, de wedergeboorte door den Heiligen Geest en de aanneming tot kinderen door God den Vader, maar hij beteekent en verzegelt, dat deze weldaden van het Genadeverband aan ons en aan de kinderen zijn geschonken. Niet-door den doop worden onze kinderen geheiligd, maar omdat zij in Christus geheiligd zijn, zegt ons Doopsformulier, behooren zij gedoopt te worden. Waaruit van zelf tweeërlei volgt; eenerzijds, dat de zaligheid van een kind dus niet aan den doop hangt en een kind, dat ongedoopt komt te sterven, wel degelijk zalig worden kan en het ook worden zal, wanneer het een kind des verbonds is. En anderzijds, dat de doop niet aan alle kinderen zonder onderscheid mag warden bediend, maar alleen aan die kinderen, die krachtens de belofte Gods in het verbond dèr genade begrepen zijn, d. w. z. aan de kinderen der geloovigen.

Toch dient tot voorkoming van misverstand nog op twee dingen te worden gewezen. Vooreerst, dat onze Gereformeerde Kerk, wanneer ze belijdt, dat »onze kinderen van moeders lijf af geheiligd zijn", daarmede nooit bedoeld heeft, dat deze heiliging het natuurlijk gevolg zou zijn van hun geboorte uit geloovige ouders. Genade is geen erfgoed. Zelfs de kinderen uit Christenouders geboren, zijn van nature "kinderen des toorns". Wat uit vleesch • geboren wordt is vleesch, en al mag door Gods genade het hart der ouders veranderd zijn en tot tempel des Heiligen Geestes zijn geworden, niet deze innerlijke heiligheid, maar de zondige natuur, die zij nog altoos met zich omdragen, plant bij de vleeschelijke geboorte hunner kinderen zich voort. Tegenover het verwijt der Luthersche theologen, alsof de Gereformeerde Kerk door deze leer van de heiliging der kinderen van hun moeders lijf af, de erfzonde bij deze kinderen en derhalve ook de noodzakelijkheid der wedergeboorte zouden loochenen, hebben ze daarom steeds geantwoord, dat deze gevolgtrekking ten eenenmale onjuist was en ons grovelijk onrecht aandeed. In onze eerste doopvraag - ^ en hoe dieper men in deze quaestie indringt, hoe meer men de tact en voorzichtigheid bewonderen moet, waarmede •onze vaderen deze doopvragen hebben opgesteld — gaat daarom aan de belijdenis, dat onze kinderen geheiligd zijn, vooraf, dat „onze kinderen in zonden ontvangen en geboren zijn en daarom aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelve onderworpen zijn". Dat moge hard klinken, vooral waar zoo menigeen in deze pas geboren kinderkens niets dan onschuldige kinderen ziet, madr onze Gereformeerde Kerk stelt dit juist voorop om elke gedachte af te snijden, alsof deze kinderen van nature of krachtens hun geboorte ^it geloovige ouders heilig zouden zijn. Eerst daarna volgt er, dat zij geheiligd sijn, maar alleen in Christus, d. w. z. door de verzoening, ' die Hij voor hen te weeg gebracht heeft, en door de genadige werking van zijn Heiligen Geest in hun hart. Trouwens, hoe zou de Gereformeerde Kerk, den doop, die het bad der wedergeboorte en de afwassching der zonden is, aan deze kinderen kunnen bedienen, wanneer ze niet geloofde, dat deze kinderen in zonden ontvangen en geboren waren en daarom alleen door de afwassching met het bloed van Christus en de wedergeboorte door den Heiligen Geest konden gered werden van de eeuwige verdoemenis ?

En in de tweede plaats dient ook hier wederom het misverstand te worden afgesneden, alsof hetgeen de Gereformeerde Kerken van deze kinderen der geloovigen belijdt en met den doop hun bezegelt, metterdaad ten opzichte van elk deze kin; deren hoofd voor hoofd werkelijkheid zou wezen. Omdat onze Kerk in haar belijdenisschriften en haar doopsliturgie meestal de taal des verbonds spreekt, en wanneer ze over den doop handelt, het sacrament naar zijn volle en werkelijke beteekenis neemt, zou allicht bij den onnadenkenden lezer deze indruk kunnen ontstaan. Toch is dit niet de bedoeling onzer Kerken geweest, en ze hebben ook op dit punt zich niet onduidelijk verklaard. De Roomsche en Luthersche Kerk mogen leeren, dat alle gedoopte kinderen ook werkelijk wedergeboren zijn, waaruit dan noodzakelijk volgt, dat deze doopsgenade later weer verloren kan gaan en gaat, maar de Gereformeerde Kerk heeft dit steeds bestreden op grond van de uitverkiezing Gods. Daarom zegt de Hongaarsche Confessie uitdrukkelijk, dat God de Heere door dit ingedrukte zegel (van den doop) alleen in die kinderen de eeuwige aanneming tot kinderen Gods verzegelt, die Hij van eeuwigheid of uitverkoren heeft, hetzij dat zij komen te sterven, voordat zij volwassen zijn geworden, hetzij dat zij tot dien leeftijd komen, waarin zij de vruchten van het ware geloof toonen, door God den Heere krachtdadiglijk geroepen zijnde op dien tijd en dat oogenblik, dat

Hem behaagt. Alleen het feit, dat wij niet weten, wie onder deze kinderen naar het verborgen raadsbesluit Gods uitverkoren zijn, maakt, gelijk de Hongaarsche Confessie er aan toevoegt, dat men de kinderen der geloovigen in het algemeen voor geheiligd heeft te houden, zoolang totdat bij het opwassen het tegendeel blijkt. Van een afval der heiligen of van een verliezen der doopsgenade is hier dus geen sprake. Wanneer zulk een gedoopte bij het opwassen toont een ongeloovige te zijn, dan blijkt hieruit alleen, gelijk de Boheemsche Confessie het zeer juist uitdrukt, dat »de heilige doop door de uitwendige bediening hem geschonken, hem ganschelijk niet tot nut is geweest en de naam van den Drieëenigen God tevergeefs over hem is aangeroepen«, of, gelijk onze Geloofsbelijdenis in Artikel XXXV het zegt, zulk »een goddelooze heeft wel het uitwendige Sacrament ontvangen, maar niet de waarheid des Sacraments ; gelijk als Judas en Simon de Toovenaar beiden wel het Sacrament ontvingen, maar niet Christus, die door hetzelve beteekend wordt, hetwelk den geloovigen alleen medsgedeeld wordt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's