GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Twee inaugureele oraties.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Twee inaugureele oraties.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De nieuwbenoemde hoogleeraren in de Theologie, de staatsprofessor Dr. K. H. Roessingh te Leiden en de kerkelijke hoogleéraar Dr. J. R Slotemaker de Bruine te Utrecht hebben niet alleen op eenzelfden middag hun ambt aanvaard, maar toonen hun beider inaugureele oraties ook in zooverre overeenkomst, dat het gekozen onderwerp met de »cultuur«, het modewoord van onzen tijd, in verband staat. Prof Roessingh handelde over Persoonlijkheid en 'Cultuur en Prof. Slotemaker de Bruine over Dogmatiek en Cidtuur. En beider doel was blijkbaar om de positie aan te geven, die de Theologie h. i. heeft in te nemen tegenover de cultuur van onzen tijd; de eerste richtte daarbij inzonderheid zijn oog op : de Ethiek, de tweede op de Dogmatiek.

De rede van Prof. Roessingh staat uit wetenschappelijk 'oogpunt bezien zeker hoog. Er is-hier een denker aan het woord, die met groote klaarheid en helderheid zijn gedachten weet te zeggen; die een breeden blik heeft op de vragen van onzen tijd, en poogt met vasten gang in den schier chaotischen toestand, waarin wc verkeeren, een eigen weg te vinden. Te betreuren valt het, dat Prof. Roessingh daarbij van'de autoriteit van. het kerkelijk dogma of zelfs van de autoriteit van Gods Woord voor de vaststelling der normen van de Christelijke Ethiek niets weten wil. Hij erkent wel in het begin van zijn rede »de rijke kracht 'tot zaligheid, die van het Evangelie uitgaat", en eindigt met de verklaring, dat »het Evangelie een machtige factor tot persoonlijkheidsvorming is geweest, en evenzeer van geweldige beteekenis voor de cultuur, en dit in onzen tijd in nog veel grooter mate worden moet"; maar hoe hoog hij ook de ethische beteekenis van het Evangelie stelt, hij verklaart tevens beslist, dat met een beroep op het Evangelie, zelfs met , een beroep op het eigen woord van Christus in de Bergrede, »voor de wetenschappelijke Ethiek niets is uitgemaakte. Zelfs mag de klacht niet terughouden, dat Prof. Roessingh, waar hij het standpunt teekent door de orthodoxie ten opzichte vart het gezag der Schrift ingenomen, veeleer een carricatuur levert dan een getrouw beeld. Welke orthodoxe meent, dat »in Gods Woord , de beginselen en toepassingen gereed liggen (wij cursiveeren), waaraan de bonte verscheidenheid' van het bestaande gebeuren kan worden gemeten* of dat men voor het »vaststellen der zedelijke normen* volstaan kan met een »verwijzirig naar het losse woord van dén Bijbek (wij cursiveeren), gelijk Prof. Roessingh beweerde. Tegen een dergelijke opvatting van de autoriteit der Schrift is niet alleen door modernen en ethischen, maar evenzeer Joor de wetenschappelijke mannen der orthodoxie protest aan ge teekend, en het gaat daarom niet aan dit als - liet orthodoxe standpunt voor te stellen.

Veel sjmpathieker is ons dan ook de inaugureele oratie van Prof. Slotemaker de Bruine, omdat hier de grondwaarheden, waaruit het Christendom leeft, zooveel beslister en bezielder worden uitgesproken. Diep gevoelt ook Prof. Slotemaker de Bruine de moeilijkheden, waarvoor de tegenwoordige cultuur de Dogmatiek plaatst, maar hij wil niets weten van een dogmaloos clifistendom, evenmin als van een offeren van de grondgedachten van het Christendom, om zoo den tegenstand te ontwapenen en de cultuur, onzer dagen met de dogmatiek te verzoenen. , , Twee dingen, zegt hij^ kenmerken vóór alles het christendom: de overtuiging van een scheur in de wereld door de zonde, en de overtuiging van een daad Gods ter genezing; zoo botst het tweemaal tegen het wezen van' onze cultuur, die vóór alles eenheid vraagt." En op deze beide puhteh weigert het Christendom toe te geven en mag het dit ook niet doen.

In vorige eeuwen met zijn eisch van de Reformatie tegenover de humanistische verwachting van de Renaissance. In onze dagen met zijn partij-kiezen tegen sciëntisme en al wat het reëele der zonde verduistert. Zoo staat het iii het midden der wereld, die dweept om ontwikkeling, ontplooiing, opvoeding, vooruitgang, als een „membrum alienum" onverteerbaar, onassi-- mileerbaar, kwetsend. Maar het wijkt niet. En de tijden kiezen de partij van de telkens geminachte. Deze oorlog schreeuwt het goed recht der christelijke wereldvisie uit. ledermaal kotnt een opduikend kreunend pessimisme om onvermogen tot sociale herstelling in de literatuur en de gansche wisseling der meeningen hetzelfde betuigen, weinig minder schel.

En naast de zonde ziet het christendom Christus, den eens historisch Gegevene, in Wien verlossing is gewerkt maar zóó, dat Hij als de Onmisbare staat. Het beduidt een nieuwe botsing met al wat in breeden blik de wereld zien wil zoekende God, vindende God, altoos in kern hetzelfde ondanks de oneindigheid der verscheidenheden. Met een hart ruim als weinigen heeft Paulus eens aan geleerde heidenen verklaard, dat allen naar God zoeken, vragen, tasten, gelijk wij allen leven in Hem. Doch hij heeft daarin den aanvang begroet, niet de voltooiing; ook niet een aanvang, die uit intrensieke kracht tot voltooiing zich uitwerken zoude. Maar hij heeft de noodzaak van den historischen, in het vleesch verschenen Christus gesteld, eer de zoekers zouden. doorbreken tot leven met God. Die voorwaarde ter zij stellen of verzwakken wordt - tot denatureering van het christendom.

Hier voelt men, dat een beslist Christen aan het woord is.

En evenmin als hij, .om dogmatiek en cultuur ie verzoenen, de grondgedachte van het Christendom ten offer wil brengen op 't altaar der cultuur, evenmin wil hij iets weten van een omsmelting van de dogmatiek in wijsbegeerte:

Een derde weg: wordt onze cultuur niet verzoend met de dogmatiek, zoo deze zich omvormen laat tot wijsbegeerte ? Wie de vraag ook uiaar stelt, moet aanstonds gevoelen, wat ernstig [irobleem hij aanroert; hier is inderdaad de verzoening van religie, van christendom met wereld-denken bereikbaar; Langs dezen weg schrompelt alle bezwaar tegen het christendom gaande-weg samen. Niet in de feiten, maar in de idee wortelen wij dan; niet het wereldlijke, massieve, sarkische, bekrompene, doch het ideëele wordt ons geboden. Het is natuurlijk, dat de eeuwen door deze weg is beproefd door wie met gloeiende ziel de cultuurwereld voor God wilden winnen. Het is natuurlijk evenzeer, dat met fijn instinct van den eersten aanvang af de Kerk tegeii alle gnostiek zich gekeerd heeft. Want hét gaat niet om inzicht, maar om leven. En wij - leven niet van begrippen, doch van realiteiten. Deze twee dekken elkander niet; ook gaat niet boven realiteit het begrip.

Plet zal, ook zonder dat een naam genoemd wordt, ieder wel duidelijk zijn, tegen wien dit betoog is gericht.

Draagt het eerste, negatieve deel van zijn rede; dus een zeer scherp belijnd karakter, dit is minder het geval, wanneer hij in 't tweede deel overgaat tot wat nu de positieve taak der Dogmatiek moet wezen. Een heldere en duidelijke begripsbepaling van de taak der Dogmatiek ontbreekt; het allesbeheerschende vraagstuk, welke de verbinding tusschen Dogmatiek en de Schrift moet wezen, wordt zelfs niet aangeroerd ; we krijgen wel veel bezwaren te 'hooren tegen het intellectualisme, en voorts de verklaring, dat , , de Goddelijke dingen ethisch zijn" en , , de waarheid een ethisch karakter draagt, " maar met zulke vage en nevelachtige uitspraken komen we hier niet verder. Waarbij nog komt, dat Prof. Slotemaker de Bruine niet zoo zelden de woorden gebruikt in een zin', die zeker niet algemeen aanvaard wordt. Zoo heet het bij hem, dat , , het intellect gesubordineerd is. aan het geweten, zooals ook gemoed en hart dit zijn, omdat het geweten, of beter nog «conscience*, onze geheele persoonlijkheid is« (blz. 17).

Toch neemt dit niet weg, dat we deze rede over het geheel met waardeering en op de meeste punten met hartelijke instemming hebben gelezen. Vooral het woord, vyaarmede hij aan het slot zich richtte tot zijn voorganger, was eerlijk en oprecht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Twee inaugureele oraties.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1916

De Heraut | 4 Pagina's