GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

L.

Ds. G. WlSSI, DE DOOD EN HET HIERNAMAALS. Leiden, Buurman & De Kier 1918.

Het is mij een bijzonder genoegen te bespreken dit jongste, ons onlangs toegezonden geschrift van den predikant van DRIEBERGEN. 'n Bijzonder genoegen, niet alleen omdat ik het in hoofdzaak goed eens ben met den inhoud en omdat de weg, die bij de behandeling van het onderwerp is gevolgd, mij juist voorkomt, maar ook omdat het doel hetwelk de auteur er zich mee gesteld heeft, mijn volle sympathie heeft.

Meer nog dan het mysterie van het »leven» heeft altijd en overal bezig gehouden den, althans nog niet aan alle > eeuwigheidsgedachten» ontzonken mensch, het mysterie van »dood en hiernamaals.» Achter het groote vraagteeken dat menschelijke bezinning hier zet, zijn vele en velerlei antwoorden geplaatst, maar God heeft er slechts één antwoord op gegeven.

Het antwoord Zijner bijzondere openbaring. Vervat in de Schrift.

Kort saamgevat in dat woord uit Rom. 6 : 23 wat Ds. WISSE ZOO terecht vóórin liet afdrukken: E BEZOLDIGING DER ZONDE IS DE DOOD, MAiK DE GENADEGIFTE GODS IS HET EEUWIGE LEVEN, DOOR JEZUS CHRISTUS ONZEN HEERE.

Het eenig antwoord dat verstand en gemoed bevredigt van ieder, die gelooft.

Dan, onder de vrije religieuse groepen ten onzent of de »vrijzinnigheid», die niet aan > eeuwigheidsgedachten» ontzonken, maar wel aan »het Schriftgeloof», biedt dit antwoord heel geen bevrediging meer.

Onder > de vrije christelijke groepen» ten onzent, of de »vrij zinnigheid», die evenmin aan leeuwigheidsgedachten», ontzonken is, maar aan wie het «Schriftgeloof» al meer ontzinkt en die, omdat zij ook vrij of los van hun »Kerkgeloof« zijn, niet dan van een sondograatisch Christendom» willen weten, biedt het Godswoord van Rom. 6 : 23 al minder bevrediging.

Het doel nu hetwelk Ds. WISSE met zijn DE DOOD EN HET HIERNAMAALS, gelijk mii na lezing bleet, zich heeft gesteld, is mij daarom zoo sympathiek, wijl dat doel is niet alleen de gebondenheid aan de Schrift, maar ook aan het Kerkgeloof te vorderen.

Met deze sympathiebetuiging zou ik, ter aanbevehng van dit boek, reeds kunnen volstaan bij allen, die, met mij, vast overtuigd zijn, dat in de Schrift «genoegzaam geleerd wordt al hetgeen de mecsch schuldig is te gelooven om zalig te worden» en ook, dat, wat onze Gereformeerde Kerken als dogma omtrent »de laatste dingen» belijden, op de Schrift is gegrond, en aan wie, bij deze tweeërlei overtuiging, dan evenals mij, de zaligheid onzer medemenschen ter harte gaat.

En dit alles te meer, nu, zoowel van de vrijzinnigheid der «Vrije Religieuse Groepen», als van die der «Vrije Christelijke Groepen», ook in onze Gereformeerde Kerken de «ontbindende» inwerking valt te bespeuren.

Dan, zooals ik mijn plicht als Leestafelschrijver van DE HERAUT, in de nu reeds tien jaren waarin ik dit werk doe, steeds heb opgevat, kan ik het bij eeu sympathie-betuiging niet laten, maar voel ik mij gedrongen onze lezers omtrent dit zoo voorname werk van onzen Ds. WISSE nog wat nader in te lichten.

DE DOOD EN HET HIERNAMAALS dan is een boek van 14S bladzijden.

Het doet al terstond weldadig aan, dat op een der eerste bladzijden het eerste, op den achterkant der laatste bladzij het laatste couplet van V. OOSTERZEE'S bekende en mooie vers: «De dood heeft mij een brief geschreven» staat afgedrukt. Niet bepaald weldadig, althans mij, dat na de bladzijde: INHOUDSOPGAVE, ook in dit boek weer een lijst der OPERA OMNIA des Heeren WISSE is opgenomen. Die INHOUDS­ OPGAVE bevat de titels der 18 hoofdstukken waarin de Schrijver zijn werk heeft gedeeld. Van die 18 wil ik ditmaal de eerste 8, een volgend maal de laatste 10 bespreken.

De titels dan der eerste 8 zijn : HET STERVENS-VRAAGSTUK. HET BEWIJS DER ONSTERFELIJKHEID, DE ONSTEKFELIJKHEIDSLEER DER H. SCHRIFT, DE UITVAART DER ZIEL, HET STERFBED VAN GODS KIND, DE CHRISTELIJKE BEGRAFENIS, DE LEEE VAN EEN TUSSCHENSTAAT.

Ter oriënteering onzer lezers, zal ik een korte samenvatting van den inhoud van elk dezer 8 hoofdstukken geven, waaraan ik, voor het geval dat ik 'n enkele bedenking heb, die er in alle bescheidenheid aan zal toevoegen.

Hoofdstuk I, HET STERVÈNSVRAAGSTUK begint, zooals met de stukken wordt aangetoond, met het nietongegrond verwijt te richten aan het, in de tweede helft der vorige eeuw, weer opkomende materialisme, dat het, bij zijn hooge pretentie het levensraadsel te verklaren, «evenmin het leven kon verklaren, als het in staat bleek het stervènsvraagstuk te beantwoorden».

Het roateriaUsme, dat het wezen der ons verschijnende werkelijkheid alleen ziet als «stof en kracht» en daarom een wereldkijk is, die aan alle «eeuwigheidsgedachten» heel is ontzonken, heeft als mislukte poging tot wereld-en levensverklaring dan ook vrijwel uitgediend. De gevolgtrekkingen uit dit systeem van wijsbegeerte, dat er noch hemel, noch onsterfelijkheid is, en wij OBS moeten vergenoegen" met het «leven hier» zijn, omdat ze den geest en daarmee het «bewustzijn» en «zelfbewustzijn» onverklaard laten, dan ook vervallen. Heel juist schrijft Ds. WISSE: «Het «stoffeHjk» vraagstuk vraagstuk van de 19e eeuw krijgt al sterker concurrent in het «geestelijke» van de 20e eeuw." «Want, de mensch is meer dan zijn lichaam en in zijn in-wezen is hij geest; en.... hij gevoelt 't weer ook, meer dan ooit.» Ik veroorloof raij hier de vraag of: «vele raenschen gevoelen» in dit Bazinnetje niet juister zou wezen? Goed eens ben ik het echter met den schrijver, dat het «weer in zijn in-wezen zich geest voelen, » en dus ook wat ik hier boven noemde het niet ontzonken-zijn aan «eeuwigheidsgedachten", nog niet specifiek «christelijk» is. WISSE doet dit dan ook uitkomen waar hij, tegenover de lichtzinnige en oppervlakkige beschouwingen omtrent den dood en het hiernamaals, de ernstige en diepe van niet-christen stelt. Verder wordt er in dit hoofdstuk op gewezen, dat wijl het mysterie van het sterven nooit verklaard is en ook niet kau verklaard worden door de «wetenschap». PROF. TIELE het vraagstuk juist stelde in deze woorden: «niet de onsterfelijkheid moet bewezen, maar de dood moet verklaard.«

Ten slotte wordt in dit hoofdstuk gezegd, dat alleen de bijzondere openbaring in Gods Woord ons een antwoord biedt, niet ter «verklaring» maar ter «toelichting»: waarom wij sterven. En deze is dan het verband tusschen den ^ooii en de zonde. Om dit nog dieper «in te blikken» wijdt de auteur een zevental bladzijden aan de tegenstelling van dood en leven. Bladzijden van wonder-schoonen inhoud waarin hij leven en dood als door God gewrochte «compositie» of «verbinding» en „decompositie" of „ontbinding", dus geen vernietiging^ van ziel en lichaam tegenover elkaar stelt. Alleen maar, is hier de bewering, dat met den zondeval ophield de band, die den eenling verbond aan de menschheid met het oog op het «gemeenschapsgevoel» en het „soortbewustzijn", wel juist? Na dit, wat ik zou willen noemen , , inleidend" hoofdstuk volgen dan die over HET BEWIJS DER ONSTERFELIJKHEID (II) en dat over: DE ONSTERFELIJKHEIDSLEER IN DE H. SCHRIFT.

Herinnerend aan het zooeven hier vermelde woord van TIELE richt WISSE de vraag tot de materialisten: „bewijs ons dat de mensch niet voortbestaat ? " en vermeldt dan de vijf bekende wijsgeerige bewijzen voor het voortbestaan der ziel, waaraan hij dan als 6de nog toevoegt het spiritische waar hij echter waarde aan onzegt en waarop hij in p. 13 terugkomt en h& Xoccultische dat met zijn telepathie, hypnotisme, magnetisme en clairvoyance, welke verschijnselen hij later bespreekt, althans «onomstootelijk in het licht heeft gesteld, dat de mensch meer is dan zijn lichaam", en waarom hij daarover den ook beter te spreken is. Toch meent hij, en dat met toespeling op het bekende:

War’ nicht das Auge sonnenhaft,

Die Sonne könnf es nie erblicken; zoowel aan het occultische als aan de S wijsgeerige «bewijzen voor het voortbestaan der ziel" slechts betrekkelijke waarde te moeten toekennen.

Daarmee komt hij dan tot de ONSTERFELIJK­ HEIDSLEER DER H. SCHRIFT.

Belangrijk is hier zijn opmerking, dat in strikten zin God alleen onsterfelijk is, waarvoor hij dan verwijst naar I Tim. 6:16, maar dat de menschelijke ziel dit niet is als God, «uit en door zich zelf, " doch uit kracht van Scheppingsordinantie is. Verder ook wat hier gezegd wordt s over het feit, dat en de reden waaróm de Schrift h de onsterfelijkheid der ziel «niet in den breede betoogt." Eindelijk ook de anti-these tusschen de onsterfelijkheidsleer van de Oude en Nieuwe wijsbegeerte en die der H. Schrift; de bevestiging op grond van bezonnen exegese tegenover de ontkenning van het onsterfelijkheidsgeloof onder de Oude bedeeling waarbij o.m. JEZUS' woord tot de SADDUCEËQ in verband wordt gebracht 'met Exodus 3:6; en dan hoe, in het N. T., deze leer nog klaarder wordt onderwezen.

Volgen de twee hoofdstukken, die weer saam zijn te nemen, DE UITVAART DER ZIEL (h 4) en HET STEEEBED VAN GODS KIND (h. 5).

Voor WISSE is blijkbaar, en ik ben het daar goed met hem in eens, de ziel even als het lichaam 'n substantia incompleta, of een «onvolledig wezen"; die eerst gecomponeerd of verbonden de substantie completa mensch vormt.

In het eerste dezer twee hoofdstukken geeft hij met even groote bezonnenheid als teederheid een antwoord op de vele vragen, die ons bij het «sterven" van 'n mensch, onverschillig of het een geloovige dan wel 'n ongeloovige is, op de lippen komen.

In het daaropvolgende gaat het over het specifiek verschil tusschen het sterven van den «bekeerde" en den «onbekeerde". Dg schrijver toont in deze twee hoofdstukken, dat het hem allerminst aan inzicht in menschelijk zieleleven ontbreekt en juist daarom verwondert het mij, dat bij het verwijzen naar het verschil bij alle overeenkomst, het «temperaments-verschil" door hem niet genoemd is. Dit doet echter weinig af aan de rijke vertroosting en bemoediging, die de christelijke lezer, m; t name in dit Se hoofdstuk, kan vinden.

Met de drie volgende hoofdstukken, 6—8 komen wij van den «dood" of het «sterven", op het »hiernamaals”.

In het eerst van dit drietaJ.: DE CHRISTELIJKE BEGRAFENIS wordt er op gewezen, dat den christen, omdat het maar., toch èn ook zijn lichaam is, niet het «verbranden", maar het «begraven" van het ontzielde lijf voegt. Opmerkelijk is hier, tegenover de weer opkomende heidensche «zede" van het verbranden, het verwijzen naar de zede van Israël en in verband daarmee naar JOSEF'S bevel, dat men «bij vertre'i uit Egypte zijn beenderen zou opvoeren vandaar”.

Het tweede van dit drietal: DE LEER VAN EEN TUSSCHENSTAAT, of de toestand der - ziel in haar «afgescheidenheid", geeft minder dan men, op dezen titel afgaande, zc-j verwachten, wijl het niets heeft over den SJEOL of het «doodenrijk", doch slechts een weerlegging bevat van de hedendaagsche THEOSOPHIE. Als voorbehoedsmiddel tegen het vervallen in deze geloofsvoorstellingen van het oud-Indische heidendom dezer „vrije religieuse groep", toch wel een, om voor onze jongeren te lezen, 'n niet ondienstig hoofdstuk.

En het laatste van dit drietal: EEN B? KEERING NA DEN DOOD weerlegt, m£ï door de juiste uitlegging van 1 Petri 3 : 19--21 en 4 : 6, de «in den nieuwen tijd weer n^ar voren getreden opvatting, dat de mensch i, a het sterven nog eenmaal de gelegenheid zou ontvangen, om zich tot Christus te wenden, en ahoo nog behouden te kunnen worden”.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's