GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Commissie van Advies.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Commissie van Advies.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. van den Brink, die in de Celdersche Kerkbode critiek oefende op de handelwijze van de Classis Middelburg, omdat de/te een Commissie van advies benoemde ten einde haar voor te lichten in de zaak van Ds. Netelenbos, verklaart zich door onze wederlegging van zijn kerkrechtelijk bezwaar nog niet overtuigd.

Intusschen blijkt uit zijn nader verweer, dat hij toch wel inziet, dat hij aanvankelijk wat te hard van stal was geloopen. Zijn ïkerkrechtelijk bezwaar" tegen zulk een buiten de Classis staande Commissie van

advies was, dat deze in strijd zou wezen met Artikel 49 D. K. O., waarin Provinciale deputaten worden aangewezen om in voorvallende zwarigheden aan de Classis de hand te reiken. De Classis had, wanneer zij hulp behoefde, meent hij, zich tot deze deputaten moeten wenden, maar had niet zelf personen mogen aanwijzen om haar van advies te dienen.

We wezen er daarom op, dat deze interpretatie van Art. 49 niet juist kon zijn, omdat onze Kerken telkens, wanneer zij in moeilijkheden waren, advies hadden gevraagd van professoren in de Theologie, en Voetius onze groote canonicus dit niet afkeurt, maar goed acht. Bedoelde Art. 40 onzer K.O. metterdaad, dat de Classis in voorvallende zwarigheden alleen de hulp mocht inroepen van de deputaten der Provinciale Synode, zooals Ds. van den Brink beweerde, dan zou deze handelwijze van onze Classes in vroeger eeuw onbegrijpelijk zijn geweest.

Ds. van den Brink voelt dan ook zelf wel, dat hij te ver is gegaan. Hij geeft thans voetstoots toe, dat Kerken en Classen in moeilijke gevallen advies mogen vragen aan de Theologische professoren. Maar hij verklaart tevens, dat zijn bezwaar gold vooreerst de samenstelling dezer Commissie, omdat zij niet uit professoren alleen, maar ook uit predikanten bestond, en ten tweede de opdracht aan deze Commissie-geschonken, die niet met de Classis vergaderde, maar geheel los van de Classis zelfstandig samenkwam, den verdachten predikant voor zich riep en ten slotte haar rapport inzond, en die volgens het gevoelen der Classis zoozeer naast of zelfs boven haar stond, dat de Classis het eerbiedig verzoek tot haar richtte, of zij haar rapport publiceeren mocht.

Ofschoon het debat op deze wijze wel ietwat in futiliteiten dreigt te verzinken, willen we toch Ds. Van der Brink antwoorden, om de handelwijze van de Middelburgsche Classis te rechtvaardigen.

Wat nu het eerste bezwaar betreft, dat de Classis Middelburg niet alleen professoren, maar ook predikanten in deze Commissie benoemde, zoo maakt dit principieel natuurlijk geen het minste verschil. Indien een Classis hulp of advies mag vragen van professoren, waarom dan niet van predikanten ? Wanneer Voetius in zijn Pol Eccl, t. III p. 482 en 483 het recht handhaaft van de professoren, hetzij afzonderlijk, hetzij in faculteit vergaderd, om, wanneer de Kerken dit vragen, een oordeel over een bepaalde zaak uit te spreken, dan grondt hij dit recht niet daarop, dat de professoren een bepaald ambt in de Kerk bekleeden, maar alleen daarop, dat zij geacht kunnen worden beter met de zaken op de hoogte te zijn. Hij verwijst dan ook, even als wij dit deden in ons vorig artikel, naar hei gebruik ook in burgerlijke quaesties, dat de Oi'erheid telkens zulke adviezen vraagt, hetzij van de Juridische faculteit, hetzij vau Doctoren in de Rechten of van Advokaten. Waarom zou een Classis, die voor een moeilijk kerkrechtelijk vraagstuk stond, wel aan de Professoren om advies mogen vragen, maar bijv. niet aan een predikant, die bekend staat als zeer ervaren in het Kerkrecht te zijn?

En wat het tweede bezwaar aangaat, zoo is het zeker niet juist, dat degenen, die door de Classis om zulk een advies worden gevraagd, dan ook met de Classis zouden moeten vergaderen, zooals de professoren op onze Generale Synodes doen. Zelfs kan wel als regel gesteld worden, dat dit vroeger nimmer geschiedde. Veeleer was het gebruik, dat de Classis of Kerk die voor zulke moeilijkheden stond, de vragen naar de Theologische professoren zond en deze dan bij elkander kwamen en een judicium opmaakten, dat schriftelijk aan de Classis of Kerk werd toegezonden. Voetius in zijn Politica Ecclesiastica deelt verschillende van deze judicia van de Utrechtsche faculteit mede. En dit geschiedde niet alleen, wanneer er sprake was van kerkrechtelijke, maar evenzeer van dogmatische quaesties, bijv. wanneer een predikant verdacht werd van ketterij. Zoowel, om nu slechts twee bekende voorbeelden te noemen, in het geval van Pontiaan van Hattem als in dat van Van der Os hebben de Classen, die hierover uitspraak te doen hadden, de geschriften en actestukken naar de Theologische faculteit gezonden, en hebben deze haar oordeel geheel zelfstandig geformuleerd en aan de Classis toegezonden.

Ten slotte zij nog opgemerkt, dat Ds. van den Brink ook een niet geheel juiste voorstelling van den gang der zaken geeft. De Classis heeft niet »een Commissie benoemd, " maar enkele professoren en predikanten uitgenoodigd om met Ds. Netelenbos te spreken, bepaaldelijk met het doel om hem zoo mogelijk van zijn gevoelens terug te brengen. Deze professoren en predikanten hebben Ds. Netelenbos niet, alsof zij rechters waren »voor zich geroepen", maar hem tot een samenspreking uitgenoodigd. En dat het rapport van deze samenspreking natuurlijk door de Classis niet gepubliceerd kon worden zonder toestemming van de betrokkenen, spreekt wel vanzelf. Een vertrouwelijk rapport mag niet publiek worden gemaakt, zoolang degenen, die dit rapport hebben opgesteld, hiertoe geen vergunning geven.

Hiermede zullen we dit debat sluiten.

De hoofdzaak is, dat van het zoo zwaar aangedikte > kerkrechterlijke bezwaar" niet veel overbleef. Het was ons alleen te doen om de 'onjuiste interpretatie, van Art. 49 onzer K. O. gegeven, te weerleggen. Art. 49 bedoelt volstrekt niet, dat de Classes alleen bij de Provinciale deputaten hulp of advies mogen vragen. De vrijheid van de Classes om ook elders advies te vragen, hetzij bij professoren, hetzij bij bekende predikanten, moet onverlet worden gehandhaafd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 oktober 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Commissie van Advies.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 oktober 1919

De Heraut | 4 Pagina's