GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nieuwe melodieën voor onze psalmen.

„De Harp", maandblad ter bevordering van de Toonkunst onder de Christenen in Ne-derland, brengt opnieuw het denkbeeld ter sprake van nieuwe mfelodieën voor onze psalmen. Het schrijft:

Natuurlijk willen wij vaslihO'U, den aan hei: „Bo3k der Psalmen", zooals oins de Heilige Schrift die geeft, tenzij een betere vertaling ons wiordt gegeven. \Vo hebben althans stemmen vernomen, die op een betere vertaling van de Heilige Schrift |in zijn geheel aandringen. Dit dunkt ons het allereerste . werk. Daarna kan worden nagegaan in (boeverre onze vertalers, accotord kunnen gaan met de thans gebruikte berijmingen, óf verbeteringian : óf nieuwe berijmingen moeten worden gegeven. Er zijn er die we niet gaarne zouden missen. Wat de tekst betreft moet dus met zorg gekozen, verstaanbare taal voor ons, die leven in rle 203te eeuv/. Maar niet alleen woorden die ons uit bet hart gegrepen zijn, neen, ook meloi.lioën. En ook hier, we zouden niet gaarne de mooie melodieën willen missen.

Het is toch feitelijk onzin, dat vele onzar psalmen niet gezongen worden om de moeilijke wijzen, die niet in het gehoor liggen van onze kerkgangers. Sinds een paar eeuwen is er reeds een schat vani kostelijk lekst-materiaal verloren gegaan, omdat de melodieën niet onder ieders bereik liggen. Wij binden ons gaarne aan den tekst der Heilige Schrift, ' maar achten ons toch niet vopr immer gebonden aan de melodieën uit de 16e en 17e eeuvt. Als het noodig is moeten we wülen verbouwen. Zaker, we hebben eerbied voor het werk van onze voorvaderen, maar hun zienswijze in hun tijd behoeft niet de onze te zijn. Op hun beurt hebben toch ook zij verbouwd en vernieuwd. Wil , men enk.^le melodieën onzer Psalmen bewaren, als antiquiteit, best, maar men dringe ze onzen kerkgangers geen da^; langer op. Er zijn voldoende redenen om hen, dio krampachtig aan die oude melodieën vasthouden, traenten te overreden-Het staat voor ons nog niet vast of deze melodieën vroeger Wel gezongen werden. Wel staat vast, dat geizien de gangbare koraalboeken van een eeuw teruigi, • de chiaos van stemmen groot moet geweest zijn. De vele variaties, die de organisten zien veroorloofden, zijn hiervan een, duidelijk bewijs.

Laat mij „De Harp" mogen verzekeren, dat velen met mij warme voorstanders van de verbouwing en de vernieuwing van onzen psalmbundel zijn, mits slechts toegezien wordl, dat geen vandalisme worde gepleegd. Het is voorzeker te betreuren, dat zoo menige psalm^ bijna nieit te zingen is. Doch ik geloof, dat de methode, die de s.chrijver van dit artikel wens.cht te volgen: eerst een betene bijbelvertaling, daarna ©en betere psalmberijming en ten laatste een betere melodie; , de zaak op dd lange baan s.chuift. „De Harp" geeft zelf toe, dat er zulk een s, chat van kostbaar teks [materiaal verloren gaat door de moeilijke wijzen. "Welnu, laten onze toonkunstenaars beginnen mat voor dat tekstmateriaal nu vast nieuwe melodieën te ontwerpen. Voldoen dezei, dan zal er stellig voor invoering worden geijverd. Mogelijk zal een betere psalmberij­ ming er zi, ch dan stralcs bij aanpassen. Of anders hebben wij' ©r to.ch' tot dien tijd genot van.

Voor all© reformatie gelde deze regel: men moet niet alleen goede denkbeelden opperen, maar ze ook - uitwerken.

Drie vragen.

Toen de kra, chten van wijlen prof. Rutgers zienderoogen verminderden, vroeg mien zich in onze kringen weleens met bezorgdheid af, wie dezfe gwotmeester in het kerkrechte als vraagbaak zou vervangen, indien hiji eens het hoofd neerlei? Gelukkig heeft de Heer© voorzien. Wij bezitten in prof. H. H. Euyper een man^ die in d© historie van Jilet Gereformeerd© Eerkie.cht doorkneed js en op bewonderenswaardig© wijze 'de aloud© beginselen weet toe te passen op nieuw© toestanden. Rutgers' profetenmantel is — h©t üjdt geen tegenspraak m.i. — op hem gevallen. In „Die Heraut" beantwoordde hij weer ©enige kerkre, chterlijke vragien met een duidielijkheid en beslistheid, di© aanspraak geeft op dank.

De eerste vraag luidde of ©en kerkeraad het recht heeft aan ©en vader den doop van zijn kind t© weigeren, omdat deze vader mei een bl^oeder der gemeente in onmin leeft? Daarop' geeft prof. E-ten antwoord, dat een kind van niét-geëx©ommuniceerd© ouders zonder ©enigen twijfel recht 'heeft op den doop. En dan laat hij erop volgen:

Natunriijk is het een andere vraagi of wanneer de K.erkeraad op iemand de zQogenaamde eerste trap van censuur heeft toegepast of liem wegens cnhoetvaardigneid van het Avondmaal heeft afgehouden, iz'ulk een dan als getuige bij den doopi van zijn kind kan optreden. .Maar in dat geval kan de moeder of een ander als doopgetuige optreden. Alleen, de doop aan het kind mag dan niet geweigerd worden. Het kind heeft op dien doop een wettig recht.

De tweede vraag is^ of in geval van zeer ergerlijke en openbare zond© d© kerkeraad niet ttegelijkl met de afhouding van het Avondmaal moet overgaan tot de publiek© bekendmaking aan de gemeente van de hardnekiigheid van den zohdaax. Na een korte toelichting van art. 76 en 77 onzer kerkenorde antwoordt prof. E.:

Eerst moet de Kerkeraad als men zoo wil de stille censuur op iemand toepassen en hem van 't Avondmaal afhouden, zonder dit aan de gemeente mede te deelcn. Wanneer dit en de daarop volgende vermaningen niet baten, mag eerst tot de o p e n-1 ij k e bekendmaking van de censuur worden overgegaan. Do grond hiervoor is, zooals art. 77 dan ook niet onduidelijk aangeeft, dat de openlijke bekendmaking van de censuur aan de gemeente alleen dan geoorlcotd is, wanneer men te doen heeft met een hardnekkigen zondaar, d.w.z. die weigert naar de vermaningen van den Kerkeraad te klisteren. De grootte en openbaarheid van de gepleegde zonde kan hierin geen verandering brengen. Alleen zal, wanneer de hardnekkigjieid duidelijk blijkt door een voortleven in zulk een ergedijke zonde, de Kerkeraad des te spoediger hebben over te gaan tot de afsnijding, w'aarvan de publieke bekaïndinaking aan de gemeente de eerste trap vormt.

De 'derde vraag is er een, die telkfens in onze kerken weer op'duikt, n.l. of de zgn. verplichtej aftreding van ouderlingen en diakenen wel in overeenstemming is met Gods Woord? Ik kan hien .de heel© uiteenzetting niel: ovememfen (di© lez© men in j, D© Heraut" zelf), maar geef alleen dei slotsom:

Is er dus op grond van de Schrift over dit vraagstuk geen stellige uitspraak te doen, omdat de 'Schrift ons hieromtrent geen nadere verklaring geeft, dan heeft de Kerk ook de vrij'heid om deswege naar haar inzickt bepalingen te makan. En dan is er zeker veel, wat voor de regeling, die van meet af in de Gereformeerde Kerken is ingevoerd, om de ouderlingen en diakenen niet voor hun leven te kiezen, pleit.

Vooreerst, dat de taak van het ambt, vooral wanneei" de ambtsdrager daairbij nog een gewoon beroep heeft waar ite nemen, zooals het met de ouderlingen en diakenen het geval is, (maar niet met de predikanten), te zwaar is om voor het leven te worden vervuld. Dat is dan ook hst motief, dat voorop jvordt gesteld door onze vaderen. Indien men ouderlingen en diakenen had, die zich g e-h e f> 1 aan het ambt konden wijden, zou de zaak anders staan.

In de tweede plaats, merkten onze vaderan op, wordt door deze aftreding voorkomen, dat er een soort hicrarohisthe macht, een regentenclub, zich in den Kerkeraad vormt. Juist de verplichte aftreding maakt, dat de gemeente voortdurend ioezichfc houden kan op de ambtsdragers, doordat zij degonon, die minder goed dienen, door anderen vervanqcn kan. En in de derde plaats wwdt door deze verplichte aftreding aan de andere krachten en gaven, die God in de gemeente schonk, gelegenheid gegeven, ook in het ambt te dienen. Anders worden deze gaven ongsbiuikt gelaten, wat zeker niet de bedoeling des Heeren kan zijn, die deze gaven ons schoink.

Natuurlijk kunnen we dit heele vraagstuk hier , niet in den breede ophalen. Maar we hopen door dit korte antwoord onzen vrager tevreden te hebben; gesteld.

Oude plunje?

Het vragen naar den zuiveren kerkelijken weg doet goed aan, vooral in ©en tijd, waarin dooi* sommigen met de beginselen van ons Gereformeerd Kerkr©cht wordt gespeeld. Het mfeesl: krasse staaltje leverde daarvan onlangs Ds. Wisse. Wij' zijn niet van plan hierop telkens terug te komen, omdat dit vervelend zou worden, maar voor e©n stukje uit de „Rijhlandsch© E©rkbod©" moet een uitzondering gemaakt. Ds. Gunst herinnert daarin allereerst aan de houdingi, welk© Ds'. Wiss© aannam bij het uittreden van. Ds. den Hengst van Veenendaal en waarbijl hij Jiet zóó verlaten van de kerk scherp veroordeeld©, maar haalt vervolgens peü. gedeelte aan uit Wisse's boekje „Ten Disch G0leid". D.aar richt hij! zich aldus tot d© jong© leden:

„Gij stelt u thans met eigen instemming ondor toezicht en tucht van den Kerkeraad. Erken dan uwe opzieners; zij Jiouden wacht over uwe ziel. Betoon hun den van God gevraagden eerbied. Bid I voor hen. Niet alleen voor de leeraren zUlt ge deze erkentelijke achting hebben, maar eveneens voer de ouderlingen en diakenen. De Heilige Geest , heeft ze aangesteld over de kudde Gods. Acht ge , n ooit in eenige izaak verongelijkt, be Wandel . dan den Kerk& Iijkein ordelijken weg. In onze dagen van anarchistisehen geest, zifn de measchen lichtvaardig geneigd. Kerk en ambtsdragers den rug toe te keeren. Dan blijven zij thuis zitten, als Gods Woord wordt gepredikt, of pogen nieuwe „kerkjes"' te stichten. Zoo betaamt het den leden van Christus echter niet. Dit is wel uit het vleesch; en in den regel meer om eigen gekrenkte hoogheid te ihulp te komen; maar 't is niet naar den geest der ootmoedigheid."

Hoe kan Ds. Wisse dit met zijh eigen gedrag rijmen?

Of werpt hij' het als oud© plunje van zich?

De onderstelde wedergeboorte.

Velen blijken zich niet meer klaar te herinneren wat de Synode van Utrecht in 1905 omtrent de veronderstelde wedergeboorte bepaalde. Daarom deed de „Utrechtsch© Eerkbo'de" ©en goed werk het rapport, dat toen werd aangenomen, op dit punt nog eens ai te drukken. Het is wel noodig dat men hiervan goed kennis neemt, omdat onz© kerken dienaangaande in een verkeerd daglicht worden geplaatst. Het luidt als volgt:

En wat eindelijk het vierde punt, de on d e r-stelde wedergeboorte aangaat, verklare uwe Synode, dat volgens de Belijdenis onzer Kerken ihel zaad des verbonds, krachtens de belofte Gods, te houden is voor wedergeboren en in Chiïstus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt; dat het echter minder jvist is te zeggen, dat de doop, aan de kinderen der geloovigen bediend wordt op grond van him' ondei"btelde wedergeboorte, omdat de grond van den doop is het bevel en de belofte Gods; dat voorts het oordeel der liefde, waarmede de Kerk het zaad des verbonds voor wedergeboren houdt, geenszins zeggen wil, dat daarom elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn, omdat Gods Woord ons leert, dat niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn en van Izak gezegd wordt: n hem zal u het zaad worden genoemd (Rom. 9:6, 7), zoodat in de prediking steeds op ernstig zelfonderzoek moet worden aangedrongen, aangezien alleen 'wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden.

Voorts houdt de Synode met onze Belijdenis staande, dat „de sacramenten niet ijdel noch ledig zijn om ons te bedriegen, maar zichtbare teekenen on zegelen van een inwendige en onzienlijke zaak, door 't middel derwelke God in ons werkt door de kracht des Heiligen Geestes'' (Art. XXXIfl) en dat inzonderheid de doop „het bad der wedergeboorte" en „de afwassching der zonden" wordt genaamd, omdat God „ons door dit Goddelijk pand on teeken wil verzekeren, dat wij zoo waarachtiglijk van onze zonden geestelijk gewasschen zijn, als wij uitwendig met water gewasschen worden"; waarom onze Kerk in het gebed na den doop „God dankt en looft, dat Hij ons en onze kinderen door het bloed van Zijhen geliefden Zoon Jezus Christus al onze zonden vergeven en ons door Zijnen Heiligen Geest tot lidmaten van Zijnen Eeniggeboren Zoon en alzoo tot Zijne kinderen aangenomen heeft en ons dat met den heiligen Doop bezegelt en bekrachtigt", zoodat onze Belijdenisschriften wel duidelijk leeren, dat het Sacrament des Doops beteekeat en verzegelt de afwassching der .-monden door het bloed en den Geest van Jezus Christus, d.w.z. de rcchtvaardigmaking en de vernieuwing door den Heiligen Geest'als weldaden, die God aan ons zaad geschonken heeft. Intusschen meoiit de Sy.iode, dat de stelling, dat elk uitverkoiren kind daarom reeds vóór den doop metterdaad wedergeboren zou , ^ijn, noch op grond van de Belijdenis te bewijzen is, dewijl God Zijne belofte vervult naar Zijne vrijmacht op Zijn tijd, hetzij vóór, of onder, of na den Doop, zaodat het eisch is zich hierover met groote omzichtigheid uit te laten en niet wijs te willen zijn boven hetgeen onze God heeft geopenbaard.

Uwe Commissie meent, dat wanneer Uwe Synode een verklaring in dezen zin kan afleggan, de 'V-rede der Kerken niet weinig zou bevorderd werden, terwijl daaraan een vermaning zöu kunnen worden toegevoegd om alle harde en ongewone nitdrukkingen zooveel mogelijk te mijden, elkander over en wteer in liefde te dragen en in de eerste plaats het oog gevestigd te Iiouden op hetgeen tnt de stichting en den opbouw der gemeente dienen kan.

De „ütreditsQhe KerkTïode" plaatst er de volgende aanteeKenmg M|:

Het was een zeer verblijdeud teoken, dat onder dit praeadvies de namen stonden van mannen, djo schijnbaar dusver .uiteenliepen. Dat loonde, dat < jr van een ppncipiëel verschil geen sprake was en nadere samenspFeking menig misverstand ophelderde en een gemeenschappelijke basis vinden deed.

Aan een onverkwikkelijken strijd weid hiecioor een einde gemaakt.

We betreuren het dan ook zeer, dat Ds. Wisse dezen strijd weer oprakelde. Ook bevreemden we on.? daarover, aangezien hij in - gijn Handleiding bij. de beoefening der Geref. Geloofswaarheden zich. geheel in denzelfden ge van dit Rapport uitsprak.

R.

Uit het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift.

Twee aileveringea vaxi bovengenoemd' tijdschrift liggen reeds öpj Persschouvsr te wachten. In htet OctobernummeEis o.i. het belangi-ijkste artikel dat van grof. Ridderbos over„I> ei heilsverwachting van da , .ai)ocryphe boeken". Hij geeft daarin de volgende samenvatting:

Bij samenvatting van het voora^aande moeten we zeggenï dat in de apocryphe boeken de heUsyerwachüng slechts zelden en dan op weinig diepgaande wijze tot uiting komt. De persoonlijke Messias komt er ternauwernood in voor, en we vinden weinig anders dan enkele plaatsen, waarin de hoop op de bevrijding en verheerlijking van het Joodsche volk wordt' uitgesproken. Ook aan deze hoop kan zeker echte vroomheid ten grondslag liggen, en, het uitzien naar Gods verlossende gerechtigheid evenals het nadruk leggen op het verband tusschen de zaak van Israël en de zaak des Heeren doen weldadig, aan. Maar het ontbreken van aanduidingen, dat het uitzien ook en bovenal was naur liet geestelijke heil, dat door het Godsrijk der toekomst naar het profetische woord zou worden aangebracht, alsook het veronachtzamen van den beloofden Messias, zijn bedenkelijke teekenen. Ze wettigen het oordeel, dat het in deze toekomstvei^vachting toch ; meer naar aardsche verlossing en glorie dan naar het geestelijke heil werd uitgezien. Zoo wordt ook begrijp^lgk, dat de Maccabeeërs, die een tijdlang de vervulling dezer aardsche hoop schenen te brengen, vcor het geestesoog misschien van vcien den grooten Zoon van David in de schaduw konden stellen.

Prof. Hoekstra beveelt in de Kroniek van dit nummer enkele van, de meest gebruikte „Inleidmgen in de philosophie" aan oni zidi te orienteerten in de wijsgeerige sitroomingen onzer dagen. Ook brapreekt hij op interessante manier de preekenserie „Menigerlei (Grenadte". En hij besluit:

De meeste preeken laten zich gemakkelijk lezen en munten uit door s-oberheid van stgl. Van de stilistische curiosa vermeld ik twee voorbeelden: , .eeu geur, do het oog verblindt'' (blz. 104) en "de eenige bron, waaruit dit kindeke ons toevloeit" Cblz. 513). De laatste zin omschrijft het derde deel van een preek over den Engelenzang!

Ten slotte .ziJ! nogt opgemerkt, dat redacteur De Moor meen' dan driemaal zooveel ppeeken in dezen jaargang gaf als redacteur Wielenga.

Misschien mag ik hieraan nog ©en opmerking toevoegen. Het heeft veler aandacht getrokken, dat voor zoover mijl bektend is prof. Hoekstra zelf geen preeken voor dezen bundel teeft geleverd. Toch zou dit allerwenschelijkst zijn. Het is zoo goed, dat een hoogleeraar in de homiletiek niet alleen beredeneert hoe het moet zijn, maar het ook toont. De hoogleeraren Öosterzee en Sillevis Smitt zetten hun ondéïwijs in de predikkunde kracht bij: door zelf onvermoeid preeken uit té geven. Daarmedö zou hij niet alleen studenten, maar ook predikanten een dienst bewijzen. Prof. Hoekstra mferkt oj^ de preeken aan, dat in de meestei weinig aandacht wordt geschonken aan de ipplieatie of toe-I^assing. jSfu .leek het mij zoo uitnemend, dat in da j)reeken van onzen tijd de applicatie zoovelel meer in rechtstreéksch' verband staat tot den tekst en daarom zooveel rijker aan afwisseling zdjn dan vroeger. Daaromi zouden wij professor Hoekstra willen verzoeken geregeld preieken' uit te geVen mtet hreedere applicatie en daarin het bewijs te leveren, d, iat men ofl den duur ook zóó frisch kan blijven! en werkelijk het Woord openen. "Want, nietwaar, leeringen wekkm, maar voorbeelden trekken.

Op 17 December ontving ik het Novembernummer van dit tijdschrift. Is! dit niet wat laat? De 'Kroniek is gediateerd van 1 November ett heeft daarom noodzakelijk iets van haar actualiteit ingeboet. Intusschen zenden we aan Ds. Waterink als nieuwen Kroniekschrijver een welkomstgroet.

Prof. Aaldets wijdt in deze aflevering een kort artikel a.an de nagedachtenis van Dr. A'. Kuyper. Prof. Honig vervolgt zijn excerpt van Dr. Dee's proefschrift over h^et geloofsbegrip van Calvijn. Ds. JExmst maaM een aaiuvang met zijn zeer lezens'waaid' veïslag van de laiatst gronden Predikanten-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1920

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1920

De Reformatie | 8 Pagina's