GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vlaamsch koren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vlaamsch koren.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII. (Slotartikel).

In m'n vorige artikel wees ik op den inhoud van het pittige boekje van Timmermans, , , De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, Begijntjen" teneinde te doen 'zien, hoe ook dit geschrift gerekend kan worden tot toet idyllische Vlaamsche proza, dat ik met den naam van „Vlaamsch koren" bestempelde.

Thans wil ik trachten deze gedachte nog iets nader uit te werken, om dan in dit laatste stuk van m'n artikelen-reeks nog eens in samenvatting te wijzen op de beteekenis van het geheele idyllische genre als lectuur van literair gehalte, die ook onzerzijds waardeering verdient. Zoo vormt dit artikel tegelijk de overgang naar een tweede groep, waarin ik over „onze lectuur" wensch te handelen.

De eerste eigenschap van het idyllische Vlaamsche proza, die ook hbofdtrek is van „De zeer schoone uren " is, dat het volle, echte leven er zoo hoorbaar in klopt. Om dit goed te zien, moet men de boeken eigenlijk zelf lezen, want niet alleen de beelding van personen en verhoudingen doet deze geschriften tintelen van leven, maar 't is vooral ook de taal, 't zijn de kleine trekjes, de kleureffecten en 'die komen alleen in het verband tot hun recht. Ze kunnen trouwens niet worden weergegeven, omdat ze op zichzelf geen beteekenis hebben, evenmin als de losse penseelstreek waarde heeft, die toch in het verbiand van 't schilderstuk zoo' Ijrachtige uitdrukking aanbrengen kan. Wie echter alleen let op het verhaal, het gebeuren in deze Vlaamsche boeken en geen oog beeft voior die zoo verrassend fijne kleurvegen, kan nooit het idyllische proza ten volle genieten, juist omdat dikwijls in de kleuren-combinatie zooveel leven gloeit. In de wijze van zien en zeggen ligt een belangrijk waarde-element van dit Vlaamsche proza.

Een voorbeeld moge ter verduidelijking dienen.

Ik schrijf daartoe een passage over uit het gedeelte van „De zeer schoone uren...", waar verteld, wordt van de ontmoeting ten afscheid op de Begijnenvest.

Symforosa, angstig aan den eenen kant, ontnuchterd ook andererzijds omdat Martienus zoo onnoozel vraagt waarom ze h.em heeft geroepen, begint ineens „te weenen, met de handen voor het gezicht".

Martienus weet dan heelemaal niet meer wat te zeggen. Maar eindelijk:

„Wat is er dan Symforosa? " gewaagt hij te vragen, terwijl hiji aan de magere haren van zijn beginnenden baard trekt.

Symforosa beziet hem smeekend: j, N'u, gaat gij voor altijd vertrekken Martienus? "

„Ja", Symforosa", .zegt hij verblijd „en ik zal veel voor 'u bidden!"

Zij doet haar oogen toe en lacht bitter.

„Dank 'a, Martienus, ik dank u."

Hij verstaat haar niet, ze voelt het, ze hoort het, en , ze is niet bij machte om in zijn klare, onschuldige oogen heel haar hart open te leggen.

Het gaat lijk een priem door haar heen, de tranen glijden over haar handen en in eens grijpt ze zijn groote, warme hand.

„Dag dan, Martienus, dag dan", komt het snikkend, bevend uit haar keel en een regenpiet pletst op hun handen ojpen. De naerel fluit nog eenige vergeten klanken, en van over de Nethe beurelt een koe, "

Hier hebt ge nu, in deze laatste zinnen, wat ik bedoel. Dat zijn die opzichzelf onbelangrijke kleurvegen, maar die in zulk een tooneeltje het juiste effect brengen.

En dan dat antwoord van Martienus „ik zal veel voor ü bidden"! Ge leest daar haast overheen — en 't is de sleutel van heel het verhaal: Martienus' liefde is een heel andere dan die Symforosa zoekt en eerst als ze dat heeft begrepen, later, als ze hem in den kloostertuin bij de „bruin Raterkens" heeft gezien, eerst dan hervindt zij haar geluk. Want dan moet de zelfzucht het van de devotie verliezen.

Zie, wat liggen daar diepe pierspectieven achter die simpele zinnekens. En wat is heel dit kleine verhaaltje weer gedachten-vol, in z'n harmonieuze mengeling van devotie, humor en naïeveteit.

Ik kan dit alles niet nader uitwerken thans, maar ik raad u aan, zet u eens tot aandachtig lezen en ge zult telkens te midden van de levensweriielijkheid van dit verhaaltje, dit echt-Vlaamsche drietal vinden. Maar dan zult ge óók' zien, dat de devofie toch de kern ervan is; immers 1 is de schoonste ure van Symforosa's leven als ze zich bewust wordt, dat haar begeeren niets dan zelfzucht is geweest. Het „zonnige beeld van Martienus", die daar in dat werk z'n roeping gevonden heeft en gelukkig is, „het zingt in haar, 't maakt baar nieuw, rijk en weer in volle vertrouwen met God".....

Wat de machtige en toch zoo diep-devote zanger Guido Gezelle zingt in één van z'n kleengedichtjes: „de wereld wil mij achterna, al waar ik ga of sta ", dat is eigenlijk ook de diepe zin van dit boekske, maar bij oppervlakkig lezen vindt ge dien er niet in. Want meer misschien nog dan in het giebeuren zelf, zit de kracht in de reproductie, de weergiaye daarvan, in de ontleding van den achtergrond der feiten, in de analyse van een zielegesteldheid als van 'Symforosa en Martienus, dat is, van den mensch in 't algemeen.

Eerst als ge na rustig lezen dit alles hebt gezien, begint het verhaal voor u te leven in de glimming der werkelijkheid. Dan verstaat ge hoe inderdaad de wereld Symforosa „achterna" wil, als ze bij het felle slaan van heur hart zich gerust stelt met de overweging, dat ze als begijntje nog altijd kiezen mag tusschen den religieuzen en den huwelijken staat. En die gedachte klimt in haar ziel omhoog, terwijl ze 'bezig is den kruisweg te bidden! Wat is dat zuiver gevoelde menschelij'kheid! Wie onzer zal niet moeten effcennen, dat hij dikwijls door wereldsche gedachten wordt weggesleurd uit de sfeer van het gebe'd en dat hij, met Guido Gezelle, in zijn bidden geen berg kan vinden hoog genoeg', om er Jezus alleen te ontmoeten!

En dan de onvolmaa'ktheid van ons bidden, ook

alweer omdat de wereld in ons woont! Zie maar ihiet slot van 't eerste hoofdstukje:

„Terwijl de klokken galmen en luiden bidt zij, met de handen gevouwen op de boret: „O Heer van Hemelrijke, leid mij langs de rechte paden en toon mijl L%e wegen."

Maar dit pad kon zij niet meer zien zonder Marjieniis en innerlijk wensoht ze zich iets, wat ze tegen haar .zelve nog niet durft bekennen. Maar , ze _ziet in haar verbeelding een schouwken waaruit een rechte streep rook stijgt in de schemering, en een vrouw staat op den dorpel, die haren goeden man afwacht, die met rijf en hark van zijn werk komt."

Als men niet aohter dit tooneeltje zijn eigen raenschelijke zwakheid kan zien, die ook in onze heste oogenblikken nog niet overwonnen wordt, ja, dan vindt men er inisschien wel iets oiieerbiedigs in, iets dat uit den gewijden toon valt.

Maar wie den dieperen zin van deze passage verstaat zal zich er niet aan stooten, maar |met beschaamdheid z'n eigen zielebeeld herkennen. Want in deze weinige woorden is scherp en klaar de levensgeschiedenis van eiken christen in lijn gezet. Dat is trouwens de hoofdtrek van het geheele verhaaltje. En dan ligt de bekoring juist daar in, dat ten slotte de devotie, de vroomheid, een volkomen triunif behaalt op den wereldzin en de zelfzucht, als Symforosa bij het zien van Martienus' geluk in wereldverzaking ineens haar eigen zielevrede vindt.....

Waarlijk er iS alle reden om ook. dit, in zichzelf zoo doodgewone verhaaltje, te rekenen tot het „Vlaamsche koren", 't Is niet toevallig, dat het met den driejaarlijkschen, officiëelen prijs voor literair werk werd bekroond!

Wat nu ten aanzien van „De zeer schoone uren " ons bleek, is de doorgaande karaktereigenschap van heel de idyllische Vlaamsche proza-groep: rijkdom aan diepe gedachten. In al de proeven daarvan, die ik in den loop' van deze artikelen-reeks noemde, k'unt ge ze aantreffen, maar ze liggen niet laan de oppervlakte. En als ge geheel vreemdeling zijt in de sfeer dezer Vlaam'sche kunst, dan zult ge ze niet vinden ook. Dan houdt ge, als ge de korenaar uitwrijft in uw hand, het kaf tusschenuw vingers, en de korrel, de volle, voedselrijke korrel rolt weg in het zand". Als ge niet kent den geest van het Vlaamsche proza, die in de mengeling van 'devotie, naïeveteit, optimisme en humor de geest is van het Vlaam'sche volk', dan stoot ge u aan de opvattingen in „Het Kindeken Jezus ", in „Begijnhofsproken", in „De zeer schoone uren "; dan wordt Pauwke een ouderwetsche pop „met het houterig-kleurig gebaar der poppenkast" en 't Ezelken een aardig opgekleurde prentenboek-figuur.

Maar als ge 'gezien hebt, hoe deze idyllische kunst in. werkelijkheids-beelding, in conceptie, in psychologische analyse niet onderdoet voor het beste tachtigers-proza en bepaalde karaktertrekken haar deze in sommige opzichten zelfs doen overtreffen, dan hebt ge het Vlaamsche proza in z'n kracht leeren kennen en dan vindt ge niet alleen de vele rijke gedachten, maar ge ziet ze, zonder te zoeken, overa], altijd weer.

En dan hebt ge tevens de beteekenis gevoeld, die deze kunst heeft als lectuur, óók voor jongeren.

Nu heb ik in de verschillende artikelen, van deze serie al zoo vaak op die beteekenis gewezen en haar met de feiten aangetoond, dat het niet noodig is, nog eens weer een afzonderlijke bespreking daarvan te beginnen. De hoofdzaak' is wel dat deze lectuur lal de qualiteiten van de moderne literaire kunst paart laan een geest, een mentaliteit, waarin we als christenen • ons veel beter vinden kunnen dan in de doorsnee-opvatting van het moderne proza. En dat is van belang, gezien de sterke neiging tot het lezen van moderne romans, met name onder de jongeren. We kunnen, met dit idyllische Vlaamsche proza hun ter lezing te verstrekken, aan die begeerte tegemoet komen, zonder dat we voor den fatalen invloed, die van de moderne productie in 't algemeen uitgaat, behoeven te vreezen.

Natuurlijk is ook hier niet alles gond wat er blinkt. Het Vlaamsche proza heeft ook' z'n gebreken; vele echt Roomsche ideeën zijn de onze niet en er 'zijn ook wel gedeelten in sommige boeken, die onze sympathie maar in heel geringe mate of in 't geheel niet hebben.

Maar het zal, dunkt mij, niet ihoeilijk vallen de jongeren het kaf te doen onderscheiden van het koren, als we ze eerst den aard en de kenmerken van het „Vlaamsche koren" hebben leeren zien. En dat is te bereiken door de afzonderlijke bespreking, die ik reeds zoo dikwijls bepleitte.

Zoo kan mt deze lectuur yan moderne literaire kunst onder Gods zegen nög' iets goeds geboren worden.

Naschrift. Op de verschillende vragen, die mij inzake deze .artikelen-reeks gedaan zijn hoop ik zoo spoedig mogelijk te antwoorden. Men adresseere z'n brieven Overtoom 350, Amsterdam.

Naschrift van de Uitgevers: Tot ons leedwezen kon, wegens plaatsgebrek) dit art. in 't vorig mimmer niet worden opgenomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

Vlaamsch koren.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's