GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor (het doel van ons blad is zeker van belang het reformatorisch streven van „De gereformeerde vereeniging voor drankbestrijding; ".

In haar Maandblad mediteert Ds W. H. Gispen verstandig en gezellig in een „brief aan zijn vriend te Schiedam":

Waarde Vriend,

Het is tegenwoordig geen aangename taak om de kranten te lezen.

Bijna in elke kolom van Uw krant leest ge van malaise, wei'kloosheid, staking, van de ellende, die vacanLie-reizigers hebben gezien, toen ze hun plezier, reis maakten in Duitschland of Oostenrijk — en het is maar o zoo zelden, dat ge een bericht leest, dat u aangenaam aandoet. Zoo ge dan ook die berichten van narigheid op uw geest laat inwerken, is het geen wonder, dat somberheid je geheel omvangt, en ge bij u zelf denkt: wat zal nog van dat alles het einde wezen? Vooral in het najaar kan er zoo iets zwaars en moeilijks over je komen. Het is, denk ik, de naderende winter, die het je van te voren al onaangenaam maakt. Maar vooral nu, nu bijna een ieder hem met de grootste zorg tegemoet gaat.

En wat je, als drankbestrijder, dan aoo opvalt, is, dat waar men ook spreekt van werkloosheid, je het nooit hoort bij de branderijen of de vergunninghouders. Daar schijnt van malaise geen sprake te .zijn, maar blijft het goed gaan. Ook staken ze niet. Ik wilde om wat liefs, dat ze in de jeneverfabrieken het eens allen in 't hoofd kregen om te gaan staken. Men moest daarvoor een aanzienlijk bedrag op de begrooting uittrekken en dat geven aan allen, die in de alooholfabrioage zijn, zoolang ze maar staakten. Dat zou wel een vreemde post op de begrooting zijn — maar van groot nut wezen voor de volkswelvaart.

En dan is er nog iets, waarvoor je staat. In Duitschland is de ellende groot. We lezen telkens de noodkreten. Maar foezel wordt er wel gemaakt en het bier stroomt er nog. Daar is zulk een productie van de foezel, dat de nuchtere Hollanders (en een Hollander is immers altijd nuchter) het niet kunnen nalaten even over de grens te gaan, zich aan den Duitschen foezel te goed te doen (tien marken zijn maar een cent!) om dan als beesten teiTig te komen. Het is een „betooverde" wereld, waarin we leven, en 't schijnt, dat er van den alcohol z'ulk een magische kracht uitgaat, dat men alle dingen er om vergeet, om toch maar een roes te hebben, waarin alles verdwijnt wat ons drukt en onaangenaam aandoet.

Van iemand, die het goed weten kan, hoorde ik dezer dagen, dat als je op Maandagmorgen bij de werkloo, zen komt, je bijna niemand ontmoet, of er komt je een tucht tegemoet, die je overtuigt, dat als „morgendrank" een glaasje jenever is gebruikt. Hoe groot hun nood moge zijn, en wat ze ook klagen over vermindering van den „steun", maar dat moet er toch at. Natuurlijk sprak, wie me dat vertelde, van een bepaalde categorie van werkloozen. Ik vermoed, dat zulken 't hardst schreeuwen tegen deze „rotte" maatschappij. Er zijn ook vele andere werkloazen. Er zijn er, die alles wel willen aanpakken, als , ze maar niet van den „steun" moeten trekken, maar zelf weer wat verdienen.

En nu ging er een zonderling bericht door de pers. Een staatscommissie, bestaande uit drankijestrijders en drankproducenten, zon een voorstel indienen om de productie van sterke dranken te beperken. Iets anders weet ik er niet van. Mis-•schien kunt ge in Schiedam er wel meer van te welen komen. Het zal, dunkt me, een vreemdsoortig voorstel zijn, dat de drankbestrijders en drankverkoopers samen hebben uitgebroed, en dat hun beiden aangenaam , zo-u zijn. Maar zeker is het, dat hoe .zulk een voorstel ook luidt, het weinig o£ niets zal bijdragen tot de bestrijding van het alcoholisme.

Het is bovendien altijd wat anders bij het publiek en bij de leidende mannen, die niet onwelwillend zeggen te staan tegenover onzen strijd. Komen we met het voorstel van plaatselijke keuze, dan .zeggen ze ons: neen, ge moet z'ulk een kwaad niet met een wet bestrijden, maar met zedelijke middelen. Vragen we steun om 'miet die zedelijke middelen te werken, dan wordt eventjes, terwijl de algemeene bezuiniging 17 percent op de begrooting bedraagt, juist op de subsidie voor de drankbestrijdingsvereenigingen een bezuiniging toegepast van ongeveer 60 percent.

Ge zo'udt door dat alles moedeloos worden. Maar doe dat niet.

Laten we er door leeren van menschen, bok van „welwillende" menschen af te zien. Laten we maar voortgaan den menschen toe te roepen: of , ze de productie van alcoholica beperken of niet, of 'ze je die goedkoop aanbieden, mfeschien wel gratis — het doet er niets toe — neem ze niet — het is verderf.

Misschien worden er nog weer eenigen wijs en voorzichtig en verstandig, voor zich en voor hun kinderen.

Ja maar, die vermindering van subsidie! Die zal onze actie een geduchten knauw geven.

Daar ben ik ook bang voor. Het ging zoo goed. De subsidie, die we kregen, werd goed besteed. We gingen goed vooruit.

En ziedaar — nu is het, alsof men onze actie tegen den grond wil slaan! En wat we 't volgend jaar .zullen kunnen doen met de zoo sterk verminderde subsidie, ik weet het niet. Of onze financieele specialiteit, br. Buitendijk, raad zal weten? Ik vrees, dat hiji ook zal moeten zeggen: waar niet is, kan ik niet uitgeven.

Het is te hopen, dat onze vrienden in de T'weede Kajiier nog voor de drankbestrijding zullen pleiten en het den minister en verder allen, die zulks aangaat, het zullen duidelijk maken, dat de subsidie voor ons werk niet weggegooid geld is, maar dat juist onze actie de uitnemendste economische resultaten kan hebben, en groote b e .z u i n i g i n g bij de menschen en ook in de staathuishouding kan aanbrengen. Wat kan één dronkaard den Staat niet kosten!

Maar dan ook moeten wij Geref. Drankbestrijders maar hard blijven werken om de menschen te bewegen lid te worden. Hoe meer leden hoe grooter aandeel we van de subsidie krijgen! We moeten dus degenen, die op den „rand" van onze beweging staan, nu maar eens flink bearbeiden en ze trachten over te halen zich bij ons aansluiten! Ze kunnen dan zoo meehelpen om onze actie te steunen.

Ten slotte zien we op Hem, die ons tot hiertoe sterkte. Wij, menschen, maken allerlei berekeningen, en zijn erg blij als ze voor ons denken uitkomen. Maar wat blijkt menigmaal? Als naar onze gedachten de som uitkomt, wordt er door goddelijke hand dikwijls een groote streep door gehaald, en .zoo wij ons moe denken, omdat onze som niet uitkomt, dan blijkt tot onze verbazing, dat hij wel uitkomt naar Goddelijke berekening.

Zoo ondervinden we het wel eens. Ik hoop, dat hot aldus ook ons moge gaan in onze drankbestrij^ ding!

Een student vestigt mijn laandach't op een (voor een liberaal) zeer ruimhartig oordeel van Ds K. Vos over de Faust-Nathan-k'westie in de Nov.-aÖev. van „Vragen van den Diaig".

Ik eindig met te herhalen, wat ik m "'t begin zei, dat voor mï[' de hoofdzaak is deze stelling: dat een opvoeding zonder godsdienstig-zedelijken grondslag haar doel missen zal. De consequentie daarvan is, dat religieuse ouders, tegenover hun kinderen zich bewust van hunne verantwoordelijkheid, het zedelijk recht hebben om van den leeraar van hun kind te vorderen, dat die leeraar over godsdienstige en zedelijke aangelegenheden spreekt o.p dusdanige wijze, dat hij aan die kinderziel geen schade toebrengt.

Uitgaande van de gedachte, dat het kind er niét is voor den leeraar, maar dat de leer.a ar er is . voor 't k i n d (zwaar gedrukt), moet de wil van den leeraar secundair zijn aan die van de ouders.

Sinds ongeveer een kwart eeuw heb ik bij eiken politieken strijd met warmte het liberalisme verdedigd, maar soms zijn er oogenljlikken, waarin ik blij ben, dat een z.g.n. Christelijk minister leiding geeft. Zulk een oogenblik was er, toen ik begreep, dat DT' De Visser, tegen den klaarblijkelijken wensch der liberale pers en der leeraars in, het recht der ouders tegenover een leeraar in bescherming genomen had.

En de vader, die om redenen, waarvan hij hij den leeraar geen rekenschap behoeft a£ te leggen, het voor het kind ongewenscht acht, dat het met een bepaald literatuur werk kennis maakt, heeft het moreel recht: van den leeraar te eischen, dat deze bij zijn keuze der te behandelen literatuur daarnaar zich schikt.

Zoolang wij nog onbekwaam blijken tot positieve reformiatie, kunnen' we toch alvast met de negatieve bieginiien, en zekere, steenen des aanstoots, die alleen uit conservatisme tof dusver bleven liggen, voorzichtig opruimen.

De „voorlezers", van wie nog niemand de nuttigheid heeft kunnen aantoohen, zijn' hier en daar reeds teruggetreden.

Het schijnt, dat er ook redelijke (en feitelijke) motieven zijn, eens degelijk de vraag onder dé oogen te zien, of „het gebed in de consistorie" nog moet gehandhaafd blijven. 'Prof. Kuyper schrijft in „De Heraut":

Het gebed inde consistoriekamer.

Nog altoos schijnt er in sommige Kerken eenige moeilijkheid te bestaan over het gebed in de consistoriekamer vóór en na de Bediening des Woords. Op de eene plaats heeft men de gewoonte om zoowel voor de morgen-afg avondgodsdienstoefoning een gebed vóór de Bediening des Woords te doen; op een andere plaats wordt alleen 's morgens een gebed gedaan en 's avonds na-den dienst een dankzegging; en op nog weer andere plaatsen Iaat men elke Bediening des Woords voorafgaan door een gebed en gevolgd worden door een dankzegging. Men vraagt nu, welke van deze drie methoden de meest aanbevelenswaardige is.

Nu is in „De Heraut" in in onze kerkelijk(i pers reeds meermalen over dit gebed in de consistoriekamer geschreven; ook vindt men in de uitgegeven kerkrechtelijke adviezen van Prof. Rutgers, deel I, blz. 255 e.v. hier een beschouwing over; maai' we zijn volkomen bereid nogmaals onze meening hierover te zeggen.

Een gebed voor de Bediening des Woords in do consistoriekamer om een zegen af te smeeken over do prediking, kenden onze Gereformeerde Kerken oudtijds evenmin als een dankzegging in de consistorie na de prediking. De gewoonte om zulk een gebed en dankzegging te doen, schijnt eerst in de voorgaande eeuw te zijn opgekomen. Of het jtust is, wat Prof. Rutgers vermoiedt, dat deze gewoonte te danken is aan de vroegere Christelijke Gereformeerde Kerk, waar men met het oog op het niet zeldzaam voorkomend feit, dat de godsdienstoefeningen verstoord werden door politie-macht of militairen, behoefte gevoelde zich nog eens, voor de dienst aanving, in het gebed te vereenigen, kan ik niet beoordeelen.

Op zich zelf bestaat er, gelijk Prof. Rutgers terecht opmerkt, tegen deze gewoonte ook geen bezwaar, want een Christen mag altoos bidden. Of het daarom gewenscht is dit gebed in te voeren, waar het nog niet in gebruik is, betwijfel ik. Een Christen behoort wel altoos te bidden, maar daarom nog niet telkens voor hetzelfde doel. Men zal niet, vóór men aan tafel gaat, driemaal om een zegen over de spijze vragen. Dat zou ingaan tegen het woord van Christus, dat wanneer men tot den Vader bidt, men geen - wijden omhaal van woorden zal .gebruiken. Nu is het in onze Kerken gewoonte, dat ieder lidmaat, als hij zich ter plaats begeeft, een zegen vraagt over de bediening des Woords voor zich zelf. De predikant doet dit nogmaals, wanneer hij zich naar den kansel begeeft, in stil gebed. En daarna wordt dit ten derde male gedaan door den predikant in het publiek gebed, als mond .der gemeente tot God den Heere. Eenige dringende reden om ditzelfde nog eens, ten vierden male, te laten doen door een ouderling in de consistorie, is er niet. Er behoort ook in ons gebed soberheid te wezen. Niet in de veelheid, maar in den ernst, waarmede men bidt, schuilt de lu? acht. fWas dit gebed in de consistoriekamer in onze Kerken geen gewoonte geworden, dan zouden we er zeker niet voor pleiten om het in te voeren.

Hierbij komt, dat lang niet elke ouderling in sta.at of geschikt is om dit gebed goed èn stichtelijk te doen. Het is vooral tegen de misbruiken, die bij dit gebed zijn ingeslopen, dat onze kerkelijke pers telkens en met ernst heeft moeten waarschuwen. Nog daargelaten het ergerlijke feit, dat .zulk een gebed of dankzegging in de consistorie niet gelden gebruikt is om critiek te oefenen op do predikatie, wat in een gebed zeker niet te pas komt, — we hebben het bijgewoond, dat .zulk een gebed zelfs misbruikt werd om hatelijkheden aan medejouderlingen te zeggen — wordt niet' zelden vergeten, dat zulk een gebed kort moet wezen en uitsluitend zich bepalen moet tot den Dienst des Woords, die staat gehouden te worden. Er zijn ouderlingen, die dit gebed zoo lang rekken, dat de predikant wel een heel lang vers moet opgeven bij het begin van den dienst om niet te laat in de kerk te komen, en die in dit gebed èr allerlei bij halen, dat met deze voorbede niets uitstaande heeft, 1)

Nu neemt het misbruik het gebruik niet weg, maar de genoemde bezwaren zijn toch ernstig genoeg om eer op beperking, dan op uitbreiding van dit gebed aan te dringen. Wanneer men daarom 's morgens voor de godsdienstoefening een gebed in de consistorie doet en 's avonds na afloop een dankzegging, meenen we dat dit volkomen voldoende 2) is.

In „Onze Arbeid", het maandblaadje van „het Centraal Verbond van jongelingsvereenigingen en van de meisjesvereenigingen op gereformeerden grondslag te Utrecht" staat een leerrijk verslag uit „de praktijk van het jeugd-ouderlingsohap", van de hand van O. li. Veerman te Leeuwarden.

Vooral de volgende passage toont hoe voorbeeldig de Leeuw, arder Kerkeraad in deze zaak aclief is:

W.

De kerkeraad' hééft ons toegestaan, op kosten van de kas der kerk de noodige lectuur aan te schaffen, die we voor ons werk meenen noodig te hebben. Zop zijn we b.v. beide in 't bezit van de verschillende leiddraden, die door de vereeni-' gingen gebruikt worden. In de „Leeuwarder Kerkbode" worden geregeld de agenda's der vergaderingen opgenomen. We weten dus steeds, welke onderwerpen aan de orde zijn en kunnen nagaan, Avelke vragen allicht gesteld zullen worden. Dat geeft ons de gelegenheid, om ons voor te bereiden, wat voor ons van zeer groot belang is. Alles te .zamen genomen, is het te begrijpen, dat 't jeugdouderlingschap geen sinecure is, maar veel tijd eischt. 'k Geloof echter, dat die tijd goed besteed is. Op , ztch zelf is dit al va, n zoo groote beteekenis, (lat de rijpere jeugd gevoelt, dat de kerkeraad zich met haar bemoeit. Dat alleen wordt reeds bijzonder gewaardeerd. Dat bevordert 't meeleven met de rijpere jeugd en met haar in te leven, doordat de jeugdouderlingen geregeld van hun bevindingen rap-|)Ort in de kerkeraadsvergaderingen uitbrengen. En 't is dringend noodig, dat de jeugd den band, aan de kerk voelt. De wereld lokt aan alle zijden. Zij •wil zich gaarne op alle manier met dé jeugd beihoeien, ook met het gedoopte , zaad der kerk. "Vooral de voetbalclubs, die meestal , zo'o spoedig aanleiding geven tot ontheiliging van den dag des Heeren, blijken voor velen een gevaar te , zijn. De vele gevaren nopen ons tot grootere waakzaamheid voor onze jeugdigen. ' Moge 't in de toekomst blijken, dat 't jeugdouderlingschap, dat reeds in zoo vele kerken iiavolgiil^ vond, onder Gods zegen mag dienen tot • bevordering van den blóel; Ziih, éÈ, kerk en aaarmee tot eere van Zijn naam.

Naar aanleiding van de vroeger door ons, uit het bovengenoemd blaadje, „Onze Arbeid", overgenomen critiek op "het' officieel ojgaan van den Bond Van Jongelingsrereienig'ingen op Geref. gïondsiaig, schrijft Dr'Dijkin „Jong L'even" (Orgaan' van de Geref. Jeugdcep.tr.a]e in 's-Gravenhage) een tegen, critiek, waarvan' 'Wij volledigh'eids-, en eerlijkheidshalve het valgende overnemen:

Dé, zè' critiek is niét malsch, doch is "ze"-ook billijk?

Ik wil beginhen te' zeggen, dat ik niet alles voor mijn rekening neem, wat in het Jpngelingsblad .zoo ira en dan géschreven is. De'critiek op de rede van Colijn dèel'ik niét, en is , m, i. in strijd-met de gedachten, die Dt Kuyper , zelf, ik meen reeds in '92, ontwikkeld heeft. Wat - iopgemerkt werd tegen de ))la, atselijke organen en de Je'ugdcentrales in de groote stéflëfr''is--mi' géh.eel ten óhrechte, en het verdriet mij telkens, dat dë pogingen om in de groote steden' hét Jéiigd-leven te leiden zóó beoordeeld worden. Do - wij.ze, waar-op de aangeboden N. T.ische liederenbundel is gerecens.e3rd, , is.de mijine " uièt, ' al behoef ik mijn' standpunt niet uiteen te .zetten tegeno-ver de z.g.n. jongerenbeweging. Ook had het blad zich vqorzjct^tiger moeten uitdrukken over verschillende persorieri, en zoo zo'u ik meer kunnen noemen.

Doch het'afd; bestutir. van Zuid-H-ólland galat mij véél te ver.

Wat b.v. zijn o-oj'de^l over, , het boek van Dr N'ederbragt.' aangaat, staat het onder invloed van de kleine értliek van „De Rotterdammer", en o-ver deze critiek zwijg ik liever. Zelf heb ik ook bezwaren tcgoh dit boek, en deze in den breede besproken, en het is waar, dat 'het bondsorgaian een zeer uitvoerige bespreking aan dit - werk gewjjd heeft, maar dit laatste is niet te verwonderen. Er. verschijnen tegenwoordig' , zoo weinig instructieve werken, vooral op sociaal - terrein, dal het best : te verklaren. ; is, dat aan deze proeve bijzo-ndere aandacht isgevvijd, terwijl ik er tegenop moet komen, ..dat, dit , boek„ een in principieel opzicht zeer bedenkelij-ke . strekking en ij)houd heeft. D-at js onwaar. , Hier neemt het afd. bestuur een oó-tdèer'óver, dat.het aan niemand kan en mag opdringen, en waarin.het.zich aan het-.zelfde euvel schuldig - maakt, - , 3.10, het„lffit: , , ibrgaan verwijt.

In de tweede plaats k'an 'ik , hët •.hiét eens zijn met deze critiek, dal de afschaffing van de rubriek Ingezonden Stukken te betreuren zou zijn. Ik verwacht van .zoo'n rubriek niets. De ervaring heeft mij geleerd, dat, wanneer mèn de gelegenheid openl, - 'men in allerlei moeilijkheden komt, en voor „malcontenlerij" en „betweterij", aan „criticasterij" on j.ontboezemingsziekte" de deur ontsloten wordt. \Velke stukken moeien geplaatst en welke niet? Naar welken maatstaf moet geoordeeld? En waar is het einde, als op het eene ingezonden stuk het tweede volgt, en meerderen hun licht willen laten schijnen. . In een groote organisatie-wordt zulk een rubriek onmogelijk, en als er te, klagen valt, moeten de vcreenigingen haar stem verheffen.

Deze opm.erkingen moesten miji van 't hart.

Maar .... in het schrijven van het afd. bestuur zit wel iets, wat mij go.ed doet. Het is kostelijk, dat wij op hetzelfde aanbeeld aldoior blijven iiameren: ons orgaan moet geven principiëele voorlichting, en meer en meer tot leiddraad worden van heel ons oraanisatieleven.

Tot de taak v^an volledige reformatie behoort ook het aanleggeja van 'h-et natuurlijk en wettig verband tusschen religie en schoonheid, tusschen kunst en kerk.

Tot wat wonderlijk exces een verteerd geleide reformatie op dit p'unt Voer.en kan, leert het onderstaand ; , _(inij. toegezonden). Jcnipsel uit. „ÜIQ A'm'stel-Gids":

Tusschen kunst en kéfk'kan groote overeenkomst zijn, als men in beide ziet een streven naar schoonheid, waarvan de nïoreele verheffing een onderdeel vormt. Belangstelling verdient daarom: o.i. ook iedere religieuso uiting en hoewel, het onderwerpteer is', g-eloof ik dat een exposé voor ontwikkelde lezers nimmer Icwetsend. kan zijn. Dien Haag is in de laatste weken een niouwie kerk rijk, niet in de letterlijlce, maar in ds figuurlijke beteekenis. Ik bedoel dö LiberaAl-Katholieke kerk, waarbijl ik j-.l. ; Zondag als gast de Heilige Eucharistie (Mis) in, een ; privé-woning in de Laan , van N". O. Indië héb bij-' gewoond.

Volgens eigen beginsel-verklaring - wordt deze Kerk liberaal-katholiek gsnöemid omdat haar opvattingen zoowel liberaal alé katholiek zijn. Katholiek betee-. kent universeel, maar Wordt ook gebruikt voor de - | opvattingen der historische kerk in tegenstelling mot die der lagere sekten. Dfe Liberaal-Katholieke Kerk "' stelt zich ten doel den .katholieken vorm' van eerodienst — izijn statig! rituaal, zij'n dieps. nïystiek en • ^: *; --zijn duurzame getuigenis, van .de werkelijkheid der sacramenteele genade teiyereenigen m-et de ruimste mate van intellectueele vrijheid, en eerbied voor het individueele geweten.

Ik had over deze kerk iii verschillende provinciale ' bladen de meest teg'enstrij.dige dingen gelezen; waarom-ik meende aan nrijn lezers verplicht te zijn een nauwkeurig - onderzoek j'n te stellen. Ik bezocht daarom-, ' zooals ik reeds, .zeide, de 'godsdienstoefening, waar een priester, .-de heer .1. P. W. •Schuurman, met behulp van twee dienaren het misoffer celebreerden in de Nederlandsche taal.

Den volgenden dag b[; acht.; , ik een. bezoek aan Mevr-van Heil, de bewfifonster van het , huis, dat . .tijdens., den „diengt., als ..Iq^rk, wordt ing'ericht. Dezo damte, die in Eng-elandi .jen ..'i.ustralië de oprichting dezer kerk heeft meegerp-aakt, en binnenkort weeï naar Australië vertrekt, g!af mij-een duidelijk - overzicht van doel en leer van haar kerk, Waaruit ik natuurlijk slechts enkele punten kan vermelden. De L K. Kerk is voortgekomen uit de HoUandsche Oud-Katholieke Kerk. .Zij ziet echter de leerstellingen meer van-den mystieken ^kant in, ter-wijl vele priesters en leeken theosofen zijn, die dus g'elooven in do • ; , re, i'ncarnatie.. Op zichzelf heeft. echter — volgens . mevr. van Heil — de theosofie, niets ipiet de L. K. . . Kerk te maken.

In „De HerVófmmg" 'btegint een reeks artikelen, ran Frank Cane over de .niaeht der volk's'kerk in Amerika.

Het eerste artikel handelt over het geweldige feit van de drooglegging van Amerika, hetwelk' volgens den schrijver b'eteefcent „dé meest radicale verandering, 'die zich ooit 'in de geschiedenis van een volk-' voltrokken heeft".

De gevoligen van de drocglegiging worden o.a. dooi.^.het.-vvolgende vooirbieeld geïllustreerd-

Om een voorbeeld te--noemen: op den 2dsn Verjaardag van de drooglegging van Am'erika heeft de Federatieve Vörbodscom'missaris Roy d'Haynès - een overzicht gtepübliceerd, dat de volgende belang-•vvekkende bijzonderheden bevatte: Er zijn nu 20—85 millioen minder drinkers van alcoholhoudende dranken in de Vereenigde Staten - dan 2 jaar geleden; in de 59 specifiek Amerikaahsche steden waren 63 in 1915 109768 inhechtenisnemingen wegens misdaden van allerlei aard, tervrijl in 1917 er in die zelfde steden 318842 inhechtenisnemingten waren; de invoer van drank was in 1921 ongeveer 1 pet. van wat in 1919 ing-evoerd wterd; het sterftecijfer van de •Vereenigde Staten 'is in dat tijdvak van 9.80 op 8.24 teruggegaan; 30000 aanklachten wegens overtredingen van 't verbod werden in 't jaar 1921 behandeld, en daarvan erkenden 17000 schuld, 21000 werden schuldig bevonden en slechts 950 vrijgespi'oken. Mr Haynes voegt er aan toe:

„In plaats van opstand en revolutie, die zoo algemeen voorspeld was, "wias er een rustig' aanvaarden door het Am'erikaansche volk van de verbodswet, zooWel door h'en die buiten de grenzen •geboren waren, als door de anderen. Die voornaarnste oorjraak van de weinige leemten, die de richtige toe-i passing van de wet in som'mlige streken van het Rijk vertoont, is te zoeken in de aanstelling van ongeschikte ambtenaren en de tijdelijke onmacht om don smokkelhandel te voorkomen.

B. W.


1) Ik heb het bijgewoond, dat /sen broeder vóór den dienst eenige minuten laag bad voor een zielcen zwager, die geopereerd moest worden.

2) Na het gesclirevene kan men evengoed concludeeren.; m' é é r dan voldoende, oftewel overbodig.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's