GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De loochening der Gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De loochening der Gemeene Gratie.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

In Amerika is onder de Gereformeerde broederen ernstig gescliil gerezen over het leerstuk van de Gemeene Gratie.

Er zijn er, die meenen, dat deze leer onschriftuurlijk is en daarom de Gemeene Gratie loochenen.

De stand van de kwestie wordt uiteengezet in de brochure van Ds J. K. van Baaien: „De loochening der Gemeene Gratie, Gereformeerd of Doopersch".

Ds van Baaien ziet in dit geschil een beginselstrüd tusschen Calvinisme en Anabaptisme en meent, dat in Hollandsche kringen in Amerika nog maar al lo veel van den Dooperschen zuurdeesem te bespeuren valt.

Om onze lezers voor te lichten, volgen we den schrijver op den voet.

We wenschen echter deze zaak geheel los te maken van de Jansen-kwestie.

Ook werpen we ons niet als scheidsrechters tusschen de Amerikaansche broeders op.

Daarom blijven hun personen buiten geding.

Zij. die in Amerika de Gemeene Gratie loochenen, zetten de uitspraken van godgeleerden als Kuyper en Bavinck, in deze kwestie eenvoudig op zij en hetoonen daarbij niet steeds het verschuldigde respect.

Voor hen is het Noachitische Verbond een verhond van particuliere genade.

Ook wordt volgens hen, het leven der wedergeboorte niet gedragen door het leven uit de schepping. Kvenmin is ook het verbond der bijzondere genade aan alle zijden omringd door een algemeene genade, gelijk een kern door haax bolster.

Er bestaat, zoo gaan zü verder, geen genade, dan in het bloed van Christus en in den natuurlijken mensch is er van vatbaarheid voor genade in het hart geen sprake.

Tot den natuurlijken meftsch vloeien wel uitwendige zegeningen, welke voor den geloovige bestemd zün, af, maar die zegeningen verkeeren voor hem in oen vloek.

Daartegen nu brengt Ds van Baaien ziJn be­ zwaren in. Hiji ontdekt rationalisme in de redeneeringen zijner tegenstanders. Maar vooral legt hiJ' hun ten laste een eenzijdige theologie, die alleen uitgaat van do leer der uitverkiezing.

Met de voorbeelden van Farao's dochter en de bekeering der Ninevieten op de prediking van Jona. wil hiji aantoonen, dat de gaven Gods aan de onwedergeborenen, dezen niet nog goddeloozer maken.

Hij meent in de loochening der Gemeene Gratie te herkennen, de dwaling van het Anabaptisme, waaraan de praktijk van de „mijding" onafscheidelijk verbonden was.

Het zou jammer zijn, indien dit geschil in onze Amerikaansche Kerken op scheuring uitliep. Daarom matige men. zich in zijn uitspraken, verkettere elirander niet, te spoedig, zegge Hever, dat iets in de Anabaptistische lijn ligt, dan dat men het als Anabaptisme brandmerkt en houde rekening met de inkonsekwenties, welke bij de tegenpartij duidelij'k zichtbaar zijn en waaruit blijkt, dat men bij het Anabaptisme niet wil uitkomen.

Het is alsof Kuyper zeker voorgevoel had van de moeilijkheden, welke dit leerstuk jn de toekomst zou opleveren, toen hiJ den term ..algemeene genade" inruilde legen „gemeene gratie". Misschien zou het verhelderend werken, indien men, inplaats van , , genade", , lankmoedigheid" gebruikte. Toch mag het genade-begrip hier niet losgelaten. Calvijn is daarin voorgegaan.

Calvijn laat zich op de ernstigste wijze over de loochening der Algemeene Genade uit.

En wat de Schrift aangaat: naast de genade in Christus kent zij aan het woord genade ook' een veel ruimer zin toe.

Een viertal verkeerde elementen huizen er in het genadebegrip van hen, die alleen de particuliere genade als genade beschouwen.

Terecht wijzen de lafwijkénde 'Ataterikaansc'he broederen erop, dat de wereld gezegend wordt om' de kerk. .

Aan Christus, die ivan uit den hemel Zijn 'keiic' regeert, is tevens gegeven alle nlacht in hemel en op aarde.

De kerk staat in het middelpunt der Goddelijke zorg.

Dat God nog lankmoedig is over de wereld, is alleen te verklaren uit Zijn barmhartigheid over. de uitverkorenen.

Allo goede ga.ven, ' welke de wereld ontvangt, ontvangt deze om dër uitvei^korenen wil.

De leer der Sdhrift in deze laat zich concentreeren in Ke~t woord vian Paulus tot de geloovigen: alles is uwe, doch gij zijt Van Christus en Christus is Gods.

En met evenzoovèel woorden spreekt de Schrift het uit, dat de laatste bange dagen, welke aan de voleinding der wereld zullen' voorafgaan, verkort zullen worden om: der uitverkorenen wil.

Alle dingen — en dit omsluit heel het wereldgebeuren — moeten medewerken ten goede dengenen, die naar Gods voornemen geroepen zijn.

In het „om der uitverkorenen wil" zit het geheim der wereldgeseïiiedenis.

Dat vormt de spil onzer teleologische (het telos, het doel voor oogen houdende) geschiedbeschoiuwing.

Wanneer dan onze Am'erika, ansche broederen daarop den vollen nadruk leggen, ontmtoet dat bij ons niet alleen geen bezwaar, miaar wij voegen er aan toe: het kan en m'ag niet anders worden gezien.

Dat is gezond Gerefofmteerd.

Daarmee komt ook de leer der algfemeene genade in geenerlei konflikt.

Integendeel verkrijgt zóó die leer eerst het rechte relief.

Ook de algemeene genade vindt haar eigenlijke bestemming in het heil der uitvericorenen.

Anders uitgedrukt: de algemeene genade is er om de bijzondere genade.

De wereld moet de kerk dienen.

Maar hoe zou de wereld dat ïoinnen, indien haar geen algemeene genade ware geschonkbn?

Hoe zou Hiram tot den tempelbouw hebben kVinnen bijdragen, indien aan zijn bouwlieden niet evengoed als aan die van SaloimO' het k'unstgevoel ware geschonken om de benoodigdheden voor het heiligdom te bewerken?

Hoe zouden vrij voor de verbreiding van h^et evangelie van de kultuurmiddelen gebruik kunnen maken, indien ook de wereld niet als de kerk in de algemeene genade 'deelde?

Bestaat alzoo de algemeene genade om de particuliere, men 'mag van een ^andere zijde bezien het ook zóó ïoi-mnleeren, dat de particuliere genade de algemeene onderstelt.

Het ééne sluit het andere onvoorwaardelijk in.

Het komt op hetzelfde neer.

Als God de menschheid eens geen algemeen© genade geschonken had, .wat zou er dan met haar zijn geschied?

Het is niet taogelijk zioh daarv^an een voorstelling te vormen.

Een hypothetisohe wereld laat zich niet ten einde toe indenken.

Maar in elk geval zou dan toch in het Paradijs reeds de zonde in hiaar volheid zijn uitgebroken en de straf ook dadelijk in Waar geheelen omvang zijn voltrokken.

Het is ruet wel in te zien, dat er van een tijdelijke levensverlenging nog sprake zou zijn geweest.

Immers is ook die leviensverlenging opschorting van de straf.

Maar hoe zouden dan de uitverkorenen zijn toegebracht ?

En wil men die levensverlenging laUeen voor het heilige zaad voorbehouden, !hoe zou hèt dan gegaan zijn met de uitverkorenen, die uit het heidendata en uit ongeloovigen zijn voortgekomen?

Hoe zouden de levensvoorwaarden voor dfe uit. verkorenen zijn geweest, ' indien de-vloek' over het aardrijk dadelijk tot 'het bittere einde zou hebben doorgewerkt ?

Men staat hier voor een chaos Van moeilijkheden waarvoor geen oplossing is te vinden.

Waar de Schrift ons dan niet in het onzekere laat, dat er een genade bestaat buiten de genade, die in Christus Jezus is, een genade niet tot zaligheid daar is geen ander rapport tusschen beide denkbaar, dan dat de algemeene genade altijd en overal in dienst staat van de bijzondere, dat de algemeene' genade naar Gods souvereine beschikking den weg baant voor de bijzondere.

Deze voorstelling beantwoordt ook' .geheel aan den stelregel, door den apostel ons ingeprent: het natuurlijke • is eerst, daarna het geestelijke.

Door de loochening der GemOene Gratie keert men dezen stelregel om.

Polemisch-irenisch.

De verbinding van deze beide • termen moge in het eerst wat eigenaardig, wat paradoxaal schijnen, ze herinnert aan wat Prof. Bavinök', toen hij nog •in zijn kracht stond, aan Prof. Snouck Hurgronje schreef: ik ben polemisch met een irenisch doel.

Hij zag er niet tegen op meeningen, welke hij voor het kerkelijk leven schadelijk achtte, te bekampen, soms zelfs met het vlijlnendste wapen, dat er bestaat, het saroasmè, ttiaa.? hij had daarbij geen anderen wensch dan waren, blijv-enden vrede te bevorderen.

Zoo stond het, hoewel mten er vaak' anders over oOTdeelde, ook met wijlen Dr Kuyper. Men Tond hem. aitijd paraat, taaar zijn oogmferk bleef steeds betere, vreedzame toestanden te scheppen. Weinigen schuwden minder den strijd dan hij en tooh sprak hij, als hij den tijd geik'omen jiohtte, vaak woorden, die hun kalmeerende werking niet misten.

Van polemiek zich te onthouden gaat mr eenmaal niet. Als de-eene overtuiging k'omt te staan tegenover de andere, anoet men vaak eigen overtuiging verdedigen. Men k'an zich wel voornemen de overtuiging van een ander te eerbiedigen, maai' wanneer die het ivan zijn Kant niet doet is men vanzelf wel genoopt izijn overtuiging te bepleiten. Trouwens, wanneer men in dat onbestreden laten van anderer overtuiging zijn kracht ging, zoeken, zou de waarheid niet worden gediend.

Wiaarheid worden. moet maax al te dikVijls veroverd

Doch verkeerd is het, wanneer 'mten zooz'eer in polemiek opgaat, dat toaen voor de irenische behoefte van het ihart geen bevrediging' zoekt.

Natuurlijk mag die bevrediging niet gekocht ten laste van zijn overtuiging.

Als men er zijn geweten om verkt.aBhten moet is elke vrede te duur.

Tegen het ongeloof b.v. miag öien de wapenen niet uit de hand leggen.

Maar tegenover broederen staat htet anders.

Dan moet de polemiek baar grenzen weten.

We schrijven dit naar aanleiding van een verzoek om' toch eens op te treden tegen den Indrukkenschrijver in „De Wachter".

Onze correspondent ergert zich' da, araan bijna weelc' aan week 'On zou willen, dat wij beproefden dien auteur van gedraigslijn te doen veranderen.

Welnu, daaraan denken wij zelfs niet.

Is onze correspondent geërgerd, laat hij ziek tot „De Wachter" zelf wenden.

Polemiek tegen dezen meer dan tachtigjarigen Indruiiken-schrijver te voeren, ligt dunkt Oxis, niet op onzen weg.

Wij bewonderen te zeer het feit, dat iemand op zoo'n leeftijd nog publiek de pen kan banteeren, dan dat we ons aan den inhoud zouden stoeten.

Overigens blijven we bij ons besluit om van onzen kant het debat over de opleidingskwestie te beëindigen.

Wij hebben deze kwestie niet aanhangig gemaakt.

Ze was gaande toen wij er ons in mengden.

Wij hebben-er ook geen behoefte aan ons in deze van het laatste woord te verzekeren.

Wel zouden we gaarne door Prof. Bouwman het bewijs geleverd zien voor zijn bewering in het laatste „Bazuin"-numiner: „In den laatsten tijd is de oude kwestie weder naar voren gebracht, doordat in , ', De Reformatie" - werd gezegd, dat er nog altoos het besluit van 1892 lag”.

Vooral dit laatste is ons bijzonder raadselachtig.

„Nog eens: „De Reformatie" heeft deze kwestie niet opgerakeld. Dat Jiebben anderen gedaan.

Bovendien heeft „De Reformatie" in elk artikel daarover het irenische element laten uitkomen en ten sterkste gepleit voor hét behoud van den status quo.

Overdrijving ?

Naar aanleiding van onze opim'erkingen in e-si*^ „de tiendaagsche veldtoicht" ontvingen we twee zendingen.

Mogen we, in plaats van die onder „Stemimen op te nemen, op deze wijze afhandelen?

Beide schrijvers toch geven aan hun stukken

een nog at plaatselijke kleur en zoo zou het den sdiijn kunnen hebben, alsof ze het op bepaalde predikanten gemunt hadden.

Dat bedoelen ze natuurlijk niet.

Maar daarom is !het ook beter, da, t„ we deze zaak wat algemeen houden.

Zij merken dan aan, dat de vermoeidheid in de Kerst-en Nieuwjaarspreek bij sommige predikanten toch niet zoo heel groot kan zijn, omdat zij in die dagen zelfs nog in Vacante kerken preeken.

Dat laatste behoeven deze im'mers niet te doen ?

En tusschen de regels leest men dan, , dat deze scribenten onze voorstelling toch minstens lichtelijk overdreven achten..

Do feiten, welke zij acuivoeren, laten zich niet weerspreken.

Inderdaad heelt men de opgaven der predikbeurten, in verschillende Kerkbodes slechts na te gaan om te zien, dat Her en daar predikanten nog een tiende of een elfde beurt in die drukke dagen vervnillen.

Maar hoe draagt zich dit in den regel toe?

Als bekend miag ondersteld, dat het getal vacante kerken zeer groot is.

Het is voor deze heel moeilijk vooi'' dé .^J^lél^^' dagen een dienaar des Woórds te krijgen. |^li»§S'S

Geven op andere Zondagen kerken haar dienaren neg wel verlof lOm elders hulp te verleenen, jnist op die dagen houden zij ize vast.

Het aantal emiriti en candidaten is op verre na niet toereikend om in de behoeften der vacante kerken te voorzien.

Nu Valt het voor die laatste niet mee om achtot negenm, aal achter elkaar leesdienst. te .hebben.

Kunnen zij er op een gewonen Z.ondag zich nog mee verzoenen, op ; zulk'e hoogtijden verla.ngt men toch naar eigenlijke, prediking.

Men klopt dan aan bij predikanten van naburige kerken om toch een middagdienst ol zoo vervuld te krijgen.

Ziet de predikant, er tegen op, dan m'oet men de afgevaardigden maar eens hooren pleiten.

Zij blijven aandringen.

In het kan niet. anders, of de predikant moet niet zoo'n kerk wel medelijden hebben.

Het eind van het lied is dan, dat hij met de broeders ia.fspreekt: probeer het nog eens daa.r of daar en wanneer ge niet klaar komt, dan zal ik u helpen.

Of dat hij zioh maar aanstonds gewonnen geeft.

Mag men nu zeggen: omdat zoo'n predikant, door medelijden hewqgen, een andere kerk' nog een dienst bewijst, zal het mét die vennoeidheid nog-wel scjiildcen ?

Zal de landbouwer redeneeren: zoolang mijn paard er nog niet dood bij neervalt, kan hij nog wel een vrachtje trekken?

Hoe zou [men loordeelen over een arbeidswetgeving op deze basis b.v.: zoolang een werkman nog kracht over heeft om zijn medelijden met dé daad te toonen, om een liefdedienst te bewijzen, kan hij gerekend worden de grens der vermoeidheid nog niet te hebben bereikt?

Als een waar (altruïsme in onze kerken gevonden wordt, zullen ; zij veeleer redeneeren: omdat er zooveel kerken minder bevoorrecht zijn dan wij en deze toch ook geholpen moeten worden, zullen wij onze dienaren des te m'eer ontlasten in die dagen.

Dat is een méér Christelijk standpunt.

Vooral zoekoe men achter dat waarnemen van . een liefdebeurt geen financiëele kwestie.

Er zijn menschen, die alles herleiden tot centen.

Laat toen toch meer oog hebben voor hoogere faktoren.

Ik geloof ook niet, dat onze kerken over .het geheel in deze onwillig zijn.

Het moest eens uitgesproken worden, hoe In die' dagen de predikanten jgewoonlijk te zwaar worden belast;

Dat zal voor vele genoeg zijn om' te trachten verbetering aan te brengen.

Zij zullen den moed hebben om in deze met de gewone sleur te breken.

Al worden onze (kerken hierdoor ontegenzeglijk voor Imoeilijkheden gepla.atst, ze staarr hierin toch niet voor haar proefstuk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

De loochening der Gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's