GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ter Synode

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter Synode

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Stijge 013 den komenden rustdag' uit al onze kerken een hartelijk gebed op tot Hem, die uit den hemel door Zijn Geest en Woord Zijn volk, ook onze kerken, regeert.

Worde er, met onderdrukking van al het ongeestelijke, gesmeekt, dat de beraadslagingen der Synode gehouden zullen worden onder den diepen indruk van de eere Gods.

Wat zal er van onze Synode terecht komen, indien zij niet gerugsteund wordt door de m enigvuldige gebeden van allen in elke gemeente?

Indien wij aan de de bereidwilligheid des gebeds moesten twijfelen, wij zouden in het somberste vooruitzicht ter Synode gaan.

Maar hoeveel ongeestelijks de laatste maanden ook in onze kringen viel waar te nemen, wij hebben geen reden om daaraan te twijfelen.

De taak der Synode is bijzonder zwaar.

Doch Gods volk kan meehelpen die te dragen.

Als wij ons niet bedriegen, wordt het thans door de groote meerderheid in onze kerken als een verlichting gevoeld, dat de Synode nu nog maar op een afstand van enkele dagen ligt.

Velen, die toen onzen aandrang tot een spoedig saamkomen der Synode niet begrepen, zullen het nu wel begrijpen.

Uit psychologische overwegingen had de Synode veel eer moeten saamgeroepen.

Dan ware ons veel bespaard gebleven, wat nu een smaad is geworden voor den naam onzes Gods.

Al wisten wij niet precies, wat er giste en kookte, wij wisten er toch wel wat van en dat was genoeg om te adviseeren, dat men het saamkomen der Generale Synode geen week langer dan hoog noodig was zou uitstellen.

Wij wisten van brieven, die gericht waren aan hen, die over „de kwestie" geoordeeld hadden of nog hadden te oordeelen en waarin zij met allerlei leelijks bedreigd werden, zoo zij niet de zijde van Dr Geelkerken kozen.

Wü hadden zelfs het dreigement vernomen, dat, zoo Dr G. niet werd vrijgesproken, men materiaal genoeg had vergaard om „heel de Vrije Universiteit en de Kamper School in den grond te boren".

Brieven met valsche handteekening werden sinds eenige maanden aan bekende personen verzonden.

En al hadden wij na een eerste ervaring dadelijk maatregelen getroffen, dat zulke brieven ons niet meer bereikten, wij vernamen meermalen, dat onze handteekening werd nagemaakt, zelfs voor financieele aangelegenheden.

Natuurlijk waren vele dezer feiten strafbaar. Ook waren er genoegzame gegevens om de Justitie in

staat te stellen de daders op te sporen. Wij hebben het niet gedaan, omdat wij bijna zekerheid hadden, dat leden eener Gereformeerde kerk hiervan de bedrijvers waren;

Niet, dat we het tegen Gods Woord achten, om tegen broeders de hulp 'van den wereldlijken rechter in te roepen.

In bepaalde gevallen is dat ongetwijfeld geoorloofd. Die gevallen waren hier aanwezig. Maar wij wilden geen opspraak bij de wereld verwekken.

De laatste weken echter begon men een modderspuit op bepaalde personen te richten.

Men deed dat in een vorm, die geen vat gaf voor een aanklacht bij de Justitie.

Wij moesten tot ons leedwezen zien, dat een blad als de „N. R. Gt." daarbij als spuitgast dienst deed.

Bij den Journalistenkring is daartegen geprotesteerd.

Wel antwoordde de „N. R. Gt." hooghartig in een onderschrift, dat de Journalistenkring niets met haar zaken te maken had en viel het „Handelsblad" haar daarin bij.

Maar wij hebben van den Journalistenkring betere gedachte.

Meer dan eens heeft deze kring getoond, dat het persfatsoen hem ter harte ging.

En hier is naar, onze overtuiging het persfatsoen ernstig geschonden.

Wij wachten dan ook de uitspraak van den Journalistenkring vol vertrouwen af.

Dan — voor ons persoonlijk is dit niet het ergst.

Maar dat zij, die zooveel langer dan wij met hun beste krachten de kerken hebben gediend, thans op allerlei smadelijke wijze, welke wij niet nader zullen beschrijven, worden bejegend, smart ons het meest.

Natuurlijk laat geen hunner zich door eenig dreigement van de vervulHng van zijn pHcht weerhouden. Wij zijn er onkundig van tot wat lage middelen men gedurende de dagen, welke ons van de Synode scheiden, mogelijk de toevlucht zal nemen.

Maar dit kunnen wij met een variant op het bekende Lutherwoord verzekeren: al waren er op den weg naar Assen zooveel duivelen als pannen op de daken, wij zul­

len, zoo de Heere wil, er toch heengaan en daar spreken, gelijk naar wij meenen God eischt, dat wij zullen spreken.

-s De brochure van fle vijf nretWkanten.

III.

Zijn de formuleeringen, welke de auteurs van „Ons aller moeder" op sommige punten aan de hand doen inderdaad te prefereeren boven de daarop korrespondeerende uitdrukkingen in de onderzoekvragen?

Zij oefenen kritiek op de woorden: „vorm der openbaring" in het slot van de tweede ATaag: „Bedoelt gij hiermede te zeggen, dat de vorm der openbaring, waarin de Heere de geschiedenis van den staat der rechtheid ons heeft medegedeeld, gelijk is aan den vorm der openbaring van den staat der heerlijkheid". De vijf predikanten weten niet wat daaronder verstaan moet worden. Zij zeggen: „Er kan hier gedacht worden, zoowel aan den stijl, den taalvorm, als aan de karakteristieke openbaringsmiddelen zelve, waarvan God zich bedient in het mededeelen van zijne openbaring".

Nu zouden wij niet gaarne deze schrijvers, die wij zeer hoogachten, gebrek aan ernst verwijten. ïoch begrijpen wij niet, hoe zij er aan komen te onderstellen, dat hier ook maar een oogenblik aan stijl of taalvorm zou kun-, nen gedacht zijn. Geven zij wel genoeg blijk van reverentie voor hun „Moeder", de classis, als zij het vermoeden opperen, dat zulk een onnoozele meening bij haat zou kunnen huizen? Als zij zich herinneren, hoe die vra7 gen geboren zijn en hoe er in het „kamertje" met Dr Geelkerken is gehandeld over symbolischen, mythischen, allegorischen vorm enz., dan kan het „kamertje" niet zoo „muf" en „duister" zijn of het werpt voldoende lichtstralen over deze uitdrukking. De bedoeling kan toch geen andere zijn dan deze: het laatste bijbelboek is grootendeels geschreven in de vormen der symlDoliek, acht gij, dat dit ook met de eerste hoofdstukken van Genesis het geval is?

Een kritiek, als de vijf predikanten hier oefenen, kan. niet anders dan hun woord verzwakken.

Dan nemen zij onder handen de uitdrukking „geschiedenis in den gewonen zin? " Zij oordeelen: „Gemeenlijk verstaat men onder geschiedenis in gewonen zin, de geschiedenis, die zich als de algemeene van de bijzondere of gewijde geschiedenis onderscheidt".

Is dat waar? Men spreekt wel van gewijde en ongewijde geschiedenis, ook van profane en heilige historie. Maar wie heeft ooit de onderscheiding gehoord tusschen gewone en buitengewone geschiedenis? Wij houden ons aanbevolen voor citaten, waaruit zulks blijkt. Hebben de vijf predikanten zich hier niet laten vangen in het net van een spitsvondigheid, dat door Dr Geelkerken werd uitgezet?

De vijf predikanten maken ook bezwaar tegen het gebruik van het woord „werkelijk". Een nadere aanduidiag daaromtrent ware niet overbodig geweest, meenen zij. „Het woord werkelijk kan (gelijk het grondwoord „werk" aanduidt) gebruikt worden in den zin van actueel, dadelijk, tegenover mogelijk, maar ook als reëel, in tegenstelling met schijn".

Maar gebruiken wij in de 20ste eeuw het woord „werkelijk" heusch nog in den zin van actueel? Vroeger was dat wel het geval. Daarom leest men in onzen catechismus nog van „werkelijke" zonden. Doch de vijf predikanten zullen toch op hun catechisatie wel ondervonden hebben, dat juist die term naderen uitleg behoeft?

„De Schrift zelve", schrijven zij, „spreekt niet van werkelijk, maar wel van waarlijk of waarachtig". Maar stel u eens voor, dat de classis aan Dr Geelkerken gevraagd had: is de slang uit Genesis 3 een waarlijke of waarachtige slang geweest? Zouden zij niet ten ant: woord ontvangen hebben: wat bedoelt gij met een „waar^ lijke slang"? Dit is geen Nederlandsch. Of wat meent gij met een „waarachtige" slang? Staat dit tegenover „leugenachtig"?

Eenige bladzijden verder spreken de' schrijvers van „een werkelijke (in den zin van natuurlijke, van de schepping deel uitmakende) slang". Meenen zij heusch, dat dié toevoeging iets verduidelijkt? Als er over iets een groot verschil van meening bestaat dan is het over de begrippen „natuur" en „natuurlijk". Het woord „natuur" wordt zoowel op de stoffelijke schepping alleen, als pp , heel de schepping toegepast, zelfs op God! En dan de omschrijving „van de schepping deel uitmakende"! Hoort Satanas, de oude slang, dan niet tot de schepping?

Wij kunnen deze andere formuleeringen van de vijf predikanten niet bewonderen. Wij kunnen er ons alleen over verwonderen.

Doch van alles, waarover wij ons in „Ons aller moeder" verwonderen, kunnen wij hier geen rekenschap geven. j

Nog een paar punten slechts. .i

De auteurs bekennen: „Zelfs willen wij nog verder gaan en verklaren, dat iedere andere exegese dan de zg. „letterlijke" (eigenlijke) niet geringe gevaren met zich brengt". Nu zou men denken, dat zij hierop zullen laten volgen: daarom heeft de Kerk wel toe te zien, wat zii doet, zoo iemand van die „letterlijke" exegese afwijkt Maar neen, dadelijk worden de „niet geringe gevaren' door hen in het vergeten hoekje geschoven. Men hoort ei niet meer van. De Kerk schijnt tegenover „niet geringe gevaren" geen roeping te hebben.

De schrijvers vallen ook niet zuinig over de woorden „inderdaad aldus is geschied? " Nu weten wij niet, hoe de Deputaten, die de vragen hebben opgesteld, hieraan gekomen zijn. Maar wij vragen ons af: hebben hierbij de College-dictaten van Dr A. Kuyper misschien dienst gedaan? En aan de predikanten vragen wij: durft gij tegen die autoriteit opbieden.

De vijf predikanten hebben het zelf ook ontdekt, aai de vragen der classis „zakelijk voor een deel ontleend (zijn) aan de onderzoekvragen, door de Synode van Leeuwarden tot Ds Netelenbos gericht". Hun kritiek trefl dus voor een deel die Synode en niet de classis. Wij staan hier voor een eigenaardig verschijnsel. Toen de oude'' zoekvragen, welke aan Ds Netelenbos waren gesteld, ge' publiceerd werden, heeft geen van de vijf predikanten daartegen eenig bezwaar gemaakt. Maar nu bij Dr Geelkerken moeten zij zich uit alle kracht verzetten.

Wederom: wij verwonderen ons.

Wog een enkel woord over de oplossing, welke zü voorstellen.

Zij betitelen die als „de mogelijke oplossing". ; Wij zouden echter liever spreken van een onmogeW"' oplossing.

Want wat willen zij?

.Allereerst, dat de Synode „aan de classis verzoekt de suspectverklaring in te trekken".

Vervolgens zou daaraan gepaard kunnen gaan „een broederlijke samenspreking, ten einde de bezwaarden in ons midden gerust te stellen".

Eindelijk, „wanneer Dr Geelkerken inderdaad een ketter is, kan dit niet lang verborgen blijven. In eene ge-Bieente als Amsterdam-Zuid, waar verschillende litoogleeraren in de Theologie geregeld de prediking van Dr Geelkerken hooren, is meer dan ergens elders waarborg, dat bij de minst werkelijke afwijking, onmiddellijk 2al worden ingegrepen".

Wat het eerste betreft: de Synode zou door een verzoek aan de classis om de suspectverklaring in te trek-, ken zeker „de verklaarbare onrust", waarvan het begin • der brochure gewaagt, niet opheffen. De Synode heeft er zich juist over uit te spreken of de suspicie gegrond is of niet. Dan heeft zij aan de classis niets te verzoeken. Krachtens het kerk.verband is dan do suspicie opgeheven of geldig verklaard. Doet de Synode dit niet, dan schept zij een halfslachtigen toestand, schept zij een sfeer van wantrouwen. Dan laat zij de mogelijkheid open, dat „Dr Geelkerken inderdaad een ketter is", gelijk de vijf predikanten het uitdrukken. Eu dat is wel het schadelijkste, wat zij zou kunnen doen.

De tweede raad „broederlijke saamspreking, ten einde de bezwaarden in ons midden gerust te stellen" brengt al evenmin baat. Er is door meer dan één reeds een broederlijke saamspreking met Dr Geelkerken gehouden. Wanneer daaruit gerustheid kon worden verkregen, zouden wiJ die nu reeds moeten hebben.

En wat zij ten laatste voorstellen is noch voor Dr Geelkerken noch voor de betrokken hoogleeraren aannemelijk. Blijkbaar zijn zij — dit terloops — niet goed ingelicht. In Amsterdam-Zuid wonen niet verschillende Hoogleeraren in de Theologie, doch slechts twee. Zij hooren niet geregeld Dr Geelkerken, want een hunner dient nog al dikwijls des Zondags de kerken en de ander verbindt zich niet, dat hij na korter of langer tijd dat ïoorbeeld niet zal volgen. Het ontga de opmerkzaamheid niet, dat de bewuste preek over den 3den Zondag van den Heidelbergschen Catechismus door geen der beide hoogleeraren is beluisterd. Alleen dit reeds ontneemt aan de „oplossing" alle kracht.

Maar er is meor.

Feitelijk wordt door oen opheffing van de suspicie door de classis met de bijbedoeling, dat de hoogleeraren Dr Geelkerken wel in de gaten zullen houden. Dr Geelkerken onder curateele gesteld. En ik zou zoo zeggen: elke oplossing is beter en meer eervol dan die.

Bovendien worden de hoogleeraren stilzwijgend tot een soort inspecteurs of inquisiteurs benoemd. Ook voor hen is dat geen benijdenswaardige positie. De menschen moesten eens weten, hoe gaarne zij heel gewoontjes, zonder extra-verantwoordelijkheid, in de kerk zitten! Als de Synode samenkomt, stellen de b oogleeraren zich gewillig ter beschikking van de kerken om haar met praeadvies te dienen. Wanneer hun ook door andere vergaderingen of personen om advies wordt verzocht, zullen zij, als zij eenigszins kunnen, dit vriendelijk verstrekken.

Doch curator over een bepaalden predikant te zijn, kan hun door een Synode niet worden opgelegd. Sinds wij deze brochure lazen, is de verbaizing geen oogenblik van ons geweken, dat de schrijvers zulk een oplossing „mogelijk" achten.

Heeft bü het schrijven van deze brochure het goedige hart de denkscherpte niet verzwakt?

De Synode zal stellig dezen weg niet opgaan. Onze kerken zouden er niet wel bij varen. Integendeel. Zij zouden haar karakter verliezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Ter Synode

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's