GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE DUIDELIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DUIDELIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Als resultaat van Schriftonderzoek konden wij dus vaststellen, dat de Schrift niet slechts in het algemeen, maar tot in haar bij-' zondere deelentoe duidelijk is.

Nu kan men; , '': schijnbaar hiertegenover andere teksten stellen.

Men heeft deze ook vfel ten grondslag gelegd aan zijn ontkenning, dat de Schrift over het algemeen genomen duidelijk zou zijn.

Maar veel meer schijnen ze als bevvijzen te klemmen, wanneer men wil aantoonen, dat de Schnit aithaioti nie^t .in al haar, ; j34eien d.e duidelijk heid tot eigenschap heeft, "^^f^^-

Voorop gaat daarbij 2 Petrus 3:16.

Petrus vermaant in de voorafgaande verzen de geloovigen om lankmoedig te zijn, waar zij toch in het troostrijk vooruitzicht van de wederkomst van Christus en van de vernieuwing van hemel en aarde leven.

Hij herinnert er hun aan, dat ook „onze geliefde broeder Paulus" daarover heeft geschreven.,

In al zijn brieven — waaruit men - van ouds terecht de gevolgtrekking heeft gemaakt, dat destijds reeds brieven van Paulus in een verzameling moeten zijn saamgebracht — spreekt hij daarover en dan vervolgt hij: „waarin (n.l. in die brieven) sommige dingen zijn zwaar om te verstaan, welke ongeleerd en en onstandvastigen verdraaien, gelijk ook de overige Schriften, tot hun eigen verderf".

Deze tekst schijnt alle tegenspraak uit te sluiten. De afleiding schijnt zoo gewettigd: de brieven van Paulus zijn over 't gemeen wel duidelijk, maar er komen sommige duistere plaatsen in voor. En dat geldt niet alleen van de Paulinische brieven, maar ook van de overige Schriften. Die duistere plaatsen brengen geen gering 'gevaar met zich. Want zij, die nog niet goed in de waarheid van het evangelie onderlegd zijn, verdraaien ze en storten zichzelf in het verderf.

Nog eens: deze redeneering schijnt geheel Schriftmatig te zijn.

En toch is ze het niet.

Want ook hier lieeft een verdraaiing plaats, zij het ook, dat wij niet allen, die zich hieraan schuldig maken, voor ongeleerden en onstandvastigen zouden willen houden, die hun eigen verderf tegenioetgaan.

Maar de verdraai'ing is er, n.l. deze, dat men „sommige dingen, die zwaar zijn om te verstaan" verwisselt voor „duistere plaatsen".

' Neen, de duisterheid schuilt niet in die bepaalde deelen van Paulus' brieven, maar in het „verstaan".

Het ziJD. gelijk er letterlijk staat: dysnoèta, dingen, die het verstand moeilijk verwerken kan.

. Nu zijn wij menschen wel-geneigd om als wij iets niet vatten, dit toe te schrijven aan de onduidelijke wijze, waarop het ons werd voorgesteld. Wij vergeten gaarne, da.t de oorzaak daarvan ook bij ons kan liggen.

Maar naarmate men meer kennis heeft van zijn ellende, een ellende, welke zich ook doorgezet heeft tol; in het verstand en door de genade Gods zoolang wij op aarde zijn nooit geheel wordt uitgezuiverd, zal men de oorzaak van het moeilijk verstaan van de Schrift meer in zichzelf zoeken.

Het is ermee, als wanneer men in 'de kelders van een slot of van een museum afdaalt, welke opzettelijk lichtdicht zijn gemaakt.

De zon schijnt daarbuiten, in vollen glans, maar wie in die kelders toeft, tast slechts duisternis om zich heen.

Het zal in niemand opkomen te beweren, dat die duisterheid veroorzaakt is door een wegschuilen van de zon.

Neen, men heeft zichzelf, door zich in zulk een donkere plaats te begeven, aan de inwerking van het licht onttrokken.

Zoo is het nu ook met de Schrift.

Zij blijft een licht. Zij straalt altoos Godsopenbaring uit.

Maar de zonde heeft •..^«^T'jeirstand ingekerkerd en ingekelderd.

Door wedergeboorte en bekeering wordt die bedekking van oiis verstand voor een deel weggenomen, maar niet geheel.

De opening is te eng om het gansche licht der Schrift te aanschouwen.

Alleen om deze reden reeds zullen er altijd voor ons d y s n o è t a blijven.

Of om het anders voor i-d stellen.

Door de zonde zijn wij blind voor alle Goddelijk licht, ook voor het licht van de Schrift.

Op grond daarvan mogen wij nimmer beweren, dat, omdat wij het niet zien, het Goddelijk licht op zichzelf duisternis is.

Zelfs is het minder juist om het zóó uit te drukken — ofschoon dat wel gedaan wordt — dat dat licht voor ons duisternis is geworden.

Het verdient de voorkeur om te bekennen, dat wij duister zijn voor de Schrift.

Zullen we dan ook van de helderheid der Schrift genieten, dan moet het oog van ons verstand een Goddelijke operatie ondergaan. Wij moeten, gelijk de Schrift zelf het noemt, verkrijgen verlichte oogen des verstands.

Het baat u niet of de zon al hoog aan den hemel staat, wanneer gij door ongeval met blindheid werdt geslagen. Alleen wanneer het gelukt het vlies, dat zich over uw oog schijnt te hebben geschoven, weg te nemen, ziet gij verrukt hoe de middagzon het herfstlandschap in het purper zet.

Kunt gij de Schrift niet missen als het licht der Godsopenbaring, gij kunt evenmin missen de inwendige verlichting des Heiligen G ees te s.

Dan zoudt gij aJs een blinde in de gracht vallen. Dan zoudt gij gelijk zijn aan hen, die Petrus hier teekent en die, omdat zij in hun verblinding zich niet door de Schrift hebben laten leeren en daaraan hun steun ontleenen, de Schrift verdraaien tot hun eigen verderf.

. Is alzoo de verlichting des Heiligen Geestes u even onmisbaar als de Schrift zelf, moet het objektieve en het subjektieve samengaan, men koestere over die inwendige verlichting geen verkeerde gedachten.

Nog al te vaak wordt die verlichting als een „éénmalige" daad van den Heiligen Geest aangemerkt.

Men stemt dan wel toe, dat de bekeering heel het leven door moet worden voortgezet, maar op de verlichting past men dat niet zoo toe.

En toch, evenals de afsterving van den ouden en de opstanding van den nieuwen mensch een geleidelijk karakter dragen, alzoo ook deze illum i n a t i o of verlichting.

\Vie van zijn blindheid genezen wordt, ziet niet op één moment alles zoo duidelijk als een gezonde, die scherp van gezicht is.

Hij moet geduld oefenen. In het eerst zullen de dingen om hem heen als met een waas omsluierd zijn. Hij zal met den blindgeborene, die bij Jezus heling vond, misschien moeten verklaren, dat hij de menschen als boomen ziet wandelen.

Het is niet zoo, dat wanneer de illuminatio plaats grijpt, gij Christus, van Wien de gansche Schrift getuigt, opeens in volle schoonheid aanschouwt.

Hem zóó te zien, niet slechts met het oog uws lichaams, maar ook met uw geestesoog, zal voorwerp van verlangen blijven.

De illuminatio of verlichting doorloopt een proces.

Maar een proces, dat voor niemand in dit leven zal zijn voltrokken.

Immer zal de bede pas geven: Ontdek mijn oogen, dat ik aanschouw de wonderen van Uw wet". (Psahn 119:18).

En zoolang dat gebed leeft in het hart, zal om de d y s n o è t a, de dingen, waarmee het verstand worstelt, niet, gelijk bij de ongeloovigen het geval is, de Schrift ten kwade worden uitgelegd.

Maar de Schriftgeloovige zal eerbiedig zwijgen, waar hij geplaatst wordt voor wat hem te groot en te wonderlijk is.

Die dysnoèta., zegt Petrus, bevinden zich in al de brieven van Paulus, n.l. die, welke destijds geschreven en bekend waren, als ook in de overige Schriften, waarmee wel niet enkel de boeken van het Oude Testament zullen zijn bedoeld, maar ook Nieuwtestamentische geschriften, die behalve de brieven van Paulus in de gemeenten werden gelezen.

Zij zijn dus over de heele Schrift verdeeld.

Geen enkel boek is er, dat , dank zij de verlichting des Heiligen Geestes, ten volle kan worden verstaan.

Ten aanzien van de gansche Schrift geldt het: wij kennen ten deele.

Want ondanks de volkomen helderheid van de Schrifi, blijven wij lijden aan gezichtszwakte.

Wie dat vasthoudt, kan ook verklaren de teksten, waarin gesproken wordt van de noodzakelijkheid van een uitlegger.

De meest bekende is wel Hand. 8:30, 31.

De schatmeester van Candace, de koningin «van Ethiopië, zat gebogen over Jesaja 53. Filippus stelde hem de vraag: „Verstaat gij wel, wat gij leest? " En daarop luidde het antwoord: „Hoe zou ik dat kunnen, indien niet iemand mij onderricht? "

Men heeft hieruit de konklusie getrokken: er zijn duistere plaatsen in de Schrift, die eerst door uitlegging opgehelderd worden. In zichzelf is de Schrift niet helder.

Hoe voorbarig dat geredeneerd is toont deze geschiedenis zelf. Voor den hoveling uit Ethiopië was Jesaja 53 duister, maar voor Filippus niet. En indien in plaats van Filippus eenig eenvoudig lid van de Jeruzalemsclie gemeente zich bij den Ethiopiër had gevoegd, zou deze hem ook de uitlegging hebben kunnen geven.

AVat voor den een. onverstaanbaar door den ander verstaan. was, werd

Wel eeiï bewijs, dat de Schrift inzichzelf op dat punt niet duister was.

Anders zou zij immers, wat dat deel door niemand worden verstaan. betreft,

Ontbrak het den Ethiopiër aan elke verlichting des Heiligen Geestes?

Niemand zal dat durven volhouden.

Maar de verlichting was bij Filippus verder voortgeschreden dan bij hem.

De Geest had daarbij middellijk gewerkt, door Filippus de vervulling te laten zien van wat Jesaja geprofeteerd had.

En die vervulling is ook thans in 'de te boek gesteld. Schrift

Het geval van den Ethiopiër kan zich in dien zJn niet meer herhalen.

Of het moest zich voordoen bij iemand, die slechts een stukske van de Schrift gelezen had en van het overige nog geen kennis had 'genomen.

Hem zou natuurlijk den raad moeten worden gegeven om de Schrift in haar geheel te lezen.

Want de deelen der Schrift zijn heldeer door het geheel en het geheel door de deelen.

Een gloeilampje verspreidt licht doordat al. de draden daarin gloeien. Het is helder in zijn geheel en in zijn. deelen. Maar neemt gij één van die draden eruit, dan maakt gij het geheel stuk. Dat draadje gloeit niet meer, maar ook de lamp zelf niet meer.

kan Xu is de Schrift geen mechanisme, dat gebroken worden.

Toch gaat het beeld wel in zoover op, dat gij uzelf duister maakt voor de Schrift, wanneer gij voor uzelf een bepaald deel losmaakt van de andere.

Dan verstaat gij het niet meer.

Doch, gelijk gezegd, in het geval van den Ethiopiër verkeeren wij niet.

Heeft dan nu 'de klacht geen zin meer, dat wij op zelcer punt de Schrift niet kunnen verstaan, tenzij een ander ons uitleg geeft?

Ongetwijfeld kan pok nu de klacht lierhaald.

Ook dit willen wij illustreeren door een beeld.

De palen van het radiostation te Kootwijk zijn bijna over heel de Veluwe zichtbaar.

Wie te Kootwijk zelf verblijft, zou vreemd opkijken, indien men beweerde, dat zij op zichzelf niet duidelijk zijn.

Maar wie zich op een afstand ervan ontdekt ze niet dadelijk. bevindt,

Heeft hij nu iem, and bij zich met een geoefend oog, dan zal deze hem helpen zien. Hij zal raden: kijk nu langs deze stok, dan ontwaart gij tusschen die boomen het witte kopje van een zandheuvel en dan iets naar links rijzen lange zwarte draden op. Dat zijn de palen.

Of gij wat duidelijk in de Schrift is geopenbaard ook zult opmerken, hangt ten zeerste af van uw geestelijke gezichtssterkte en ten tweede van de geoefendheid van uw geestelijk oog.

Daarom kan iemand, wiens oog meer verlicht is dan het uwe en die zich ook langer geoefend heeft om de waarheden der Schrift te ontdekken dan gij, u tot een uitlegger, tot een leidsman, tot een hulp zijn.

Maar aan de helderheid der Schrift op zichzelf verandert dat niets.

Ware de Schrift inzichzelf niet helder, dan zou juist niemand u als uitlegger kunnen dienen, want wat verborgen en duister is kan ook een ander niet zien, al Jieeft hij nog zulk een scherp en geoefend oog.

Dan ware uitlegging der Schrift zelfs onbestaanbaar. •

Be uitlegging der Schrift onderstelt haar helderheid.

En dan niet maar de helderheid van deelen der Schrift. enkele

Docli van al haar deelen.

Want wat inzichzelf, in zijn karakter en z ij n wezen, duister is, is voor geen verheldering vatbaar.

Of men zou moeten aannemen, dat door "uit­ legging het wezen en k, arakter van de Schrift veranderen kon.

Maar men gevoelt het: indien dat zoo ware, dan was de Schrift de Schrift niet meer.

Wat alleen kan veranderen, dat zijn wij.

Onze duisterheid kan door de werking des Heiligen Geestes overgaan in schemering, in mat schijnsel, in steeds voller bestraling en eindelijk in hel licht.

Nu wij zoover zijn "gekomen, baart ook Lukas 24:25—27 ons niet de minste moeilijkheid.

Deze verzen, pleiten niet tegen, maar vóór de algeheele helderheid van de Heilige 'Schrift.

Beginnende bij Mozés en al de Profeten gaf Christus — zoo lezen we daar — aan de Emmausgaaigers uitlegging van alles wat in de Schrift over Hem was geschreven. Daaruit toonde Hij aan, dat Hij alzoo moest lijden om in Zijn heerlijkheid in .te gaan.

Maar nam Hij hen in bescherming omdat Schi'ift in dit opzicht zoo duister was? de

Juist het tegendeel is waar.

Hij berispte hen.

Waarom ?

Omdat zij onverstandig waren en traag van hart in het gelooven van al wat de Profeten van Hem gesproken hadden.

Dat zij het Oude Testament, waar het Zijn lijden openbaarde, niet verstonden, lag niet aan .de mindere helderheid van de Schrift.

Doch aan hun onverstand!

Aan hun geestelijke traagheid!

Ook deze tekst versterkt alzoo het gevoelen, dat door het overige Schriftonderzoek werd verkregen.

Deze cvpvatting mag betrekkelijk nieuw lijken.

Zij is het inderdaad niet.

Zij werd reeds vroeger in de Gereformeerde theologie voorgestaan.

Alleen is er wat stof opgekomen.

Dat moet er thans worden afgeblazen.

Ten bewijze daarvan zullen we geen uitstalling van geleerde citaten geven, maar iets aanhalen uit Brakels „Redelijke^, Godsdienst".

Naar men weet was' Wilhelmus a 'Brakel geen oorspronkelijk denker, maar verstond hij uitnemend de kunst om 'de wetenschappelijke theologie te populariseeren. Anderen, staan dan ook achter hem. Hij nu schrijft:

Alle mensclien zijn niet bekwaam om de Schrift in haren geestelijken zin te verstaan, dewelke nochtans klaar wordt voorgesteld; gelijk de zon, schoon zij is een verlichtend hchl, door een Minde niet gezien kan worden, en een bijna blinde maar een schemering ziet, maar geen dingen onderscheidelijk kent, en de zienden trappen van klaarheid in het zien hebben, waarvan het gebrek niet is in dezon, maarindenmensch; z'o o is, , het ook hier met het geestelijk licht. Een natuurlijke 'kan wel op een natuurlijke wijze de woorden van de Schrift, den zin, den samenhang in vele zien; maar den geestelijken zin kan hij niet verstaan, die is hem dwaasheid, hij weet daarvan zoo weinig «ils een blinde heiden. God bestraalt sommigen met gemeene verlichting, dezen kunnen heerlijkheid en beminnelijkheid in de goddelijke waarheden zien. Den begenadigden komt de Heere eerst voor met hen te geven verlichte oogen des verstands onder en door"het lezen of hooren; deze nu zijn verscheiden in trap, daar zijn kinderen, jongelingen en mannen. De minste van die kent den zin van Christus, en aandachtig het woord lezende, zoo verstaat hij alles, wat hem tot zafiglieid noodig is, hi, i ziet de waarheden in het Woord, hij kent ze en gelooft ze, omdat ze in het Woord staan. Anderen komen verder, en zien meer zaken, en verstaan den samenhang beter; anderen krijgen nog hooger licht, doch zij blijven nog leerlingen, en hun licht is niet te vergelijken met de kennis der hemelhngen.

AVij hebben enkele regels, waarop het aankomt, laten spatiëeren.

Hieruit blijkt genoegzaam, dat wij in deze volstrekt geen fonkelnieuwe opvatting voordragen.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

DE DUIDELIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1928

De Reformatie | 8 Pagina's