GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het rapport over den Uitbouw der Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het rapport over den Uitbouw der Belijdenis.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Als het nummer van dit blad het licht ziet, zal het rapport over den Uitbouw der Belijdenis reeds zijn verschenen.

Om begrijpelijke redenen bespreken we het niet. Wel stellen we er onze lezers mee' in kennis. De wijze, waarop we dat doen, kan eigenaardig schijnen.

Maar we volgen daarbij dezen gedachtengang: het deel, dat onzen lezers het meest interesseert^ publiceeren we het eerst.

En dat zal wel zijn de proeve der Geloofs-artikelen aangaaaide de Schrift met de konklusies. Natuurlijk ma^ daarbij de inleiding op het rapport niet ontbreken.

In volgende nummers wordt dan eerst afgedrukt het overige van het tweede "deel va, u het rapport, dat een toelichting op de artikelen bevat.

Eindelijk komt dan het slot van het Rapport. Helaas bezitten we nog niet de nota of memorie van prof. Ridderbos, die een afwijkende meening huldigt.

Want ook deze Deputaten zijn niet tot een eenstemmig resultaat gekomen, wat eenigszins te voorzien was.

Prof. Ridderbos handhaaft het standpunt, dat hij op de Synode van Groningen innam, wat we nar tuurlijk gaarne respecteeren.

Vóór de Synode hopen we ook zijn memorie onzen lezers te kunnen voorleggen. En nu het rapport:

Aan de Generale 'Synode te Arnhem.

WelEerwaarde en Eerwaarde Broeders.

Door de Generale Synode van Groningen 1927 werd aan Piof. Dr G. Ch. Aalders, Ds G. B. Bavinck. Dr W. A. van Es, Prof. Dr v: Hepp, Dr J. F. Reitsma, Prof. Dr J. Ridderbos en Dr J. Thijs opgedragen;

a. nader te onderzoeken voorshands in hoeverre er inzake het leerstuk betreffende de Heilige Schrift — in verband met de in den nïeuweren tijd zich dienaangaande opdoende vragen, met de hedendaagsche dwalingen, alsook met het meerdere licht door de nieuwere gereformeerde theologie dienaangaaijde. ontstoken — behoefte bestaat óf aan uitbreiding der belijdenisscJiriften óf aan een nadere, door de kerken te geven ot althans te Ijevorderen uiteenzetting; en of het uitvoerbaar schijnt in deze behoefte te voorzien;

b. vervolgens aan te geven '(zoo mogelijk ook door een proeve), op welke wijze dit zou kunnen geschieden;

en hun machtiging verleend, speciaal zoover het 't vraagstuk van de uitbreiding der belijdenisschriften betreft, overleg te plegen met buitenlandsche kerken, die op denzelfden grondslag staan. (Acta art. 224.)

Ingevolge deze opdracht hebben wij de eer U het volgende rapport aan te bieden.

Vooraf moeten wij tot ons leedwezen de opmerking maken, dat het niet de onderteekening van al de door de Synode van Groningen voor deze zaak benoemde deputaten draagt. Prof. Ridderbos kon zich niet vereenigen met het standpunt, dat in dit rapport wordt ingenomen, en zal In een afzonderlijke memorie zijn ziens'wijze ititeenzetten.

Thans volgt dan de Proeve, , welke Deputaten uw vergadering aanbieden.

Artikel 1.

Van de algemeene Openbaring Gods.

Wij gelooven, dat God Zich aan den mensch van het begin zijner schepping heeft geopenbaard zoowel rechtstreeks in zijn hart als door de natuur en de historie. Wijl echter de mensch van zijn Maker afviel, werd dat hart verdorven, werd de natuur getroffen door Gods rechtvaardige ver-vloeking en geeft de geschiedenis niet alleen wijze en heerlijke daden Gods, maar ook booze werïen der duisternis te aanschouwen. Ofschoon dan God Zich ook nu nog 'door deze algemeene openbaring aan niemand onbetuigd laat en wil, dat de mensch Hem daaruit nqg eenigermate zal kennen, gelijk de heilige apostel Paulus schrijft, dat wat van God kennelijk is zelfs in de heidenen openbaar is (Rom. .1:19), alsmede dat de heidenen betoonen het werk' der wet geschreven te hebben in hun harten (Rom. 2:15), zoo is nochtans deze niet genoegzaam om den gevallen mensch te leiden tot die kennis, 'die het eeuwige leven is.

Artikel 2.

Van de bijzondere Openbaring Gods.

Wij gelooven, dat God den mensch uit loutere barmhartigheid onmiddellijk na de overtreding van Zijn gebod Zijn Bijzondere openbaring heeft geschonken, dat Hij het volk Israël heeft toegerust om daarvan de drager te zijn en die door Christus en Zijn heilige a^jostelen heeft voltooid. In deze openbaring heeft Hij Zichzelf doen kennen als dien God, die in Zijn groote genade ons Zijn lieven, Zoon Jezus Christus gegeven heeft tot verlossing van Zijn volk en tot vernieuwing Zijner schepping. Ook kan alleen bij het licht, dat Hij daardoor ontstak. Zijn algemeene openbaring recht verstaan worden, waarom ook de apostel bekent, dat hij niet geweten had de begeerhjkheid zonde te zjjn, . indien de wet niet zeide: ij zult niet begeeren. (Rom. 7:7.)

Artikel 3. Van de Heilige Schrift in't gemeen.

Wij gelooven, dat de bijzondere openbaring Gods te rijk is dan dat zij geheel in schrift kon worden gebracht, gelijk ook het heilig Evangelie getuigt: en er zijn nog vele andere dingen, die Jezus gedaan heeft, welke, zoo zij elk bijzonder geschreven werden, ik acht, dat ook de wereld zelf de geschreven boeken niet zou bevatten" (Joh. 21:25). Daaruit echter heeft de Heere in de Heilige Schrift laten opteekenen al wat Zijn kerk tot aan het einde der dagen noodig heeft om Hem te kennen, te belijden en tot eer Zijns Naams te leven. Daarom verwerpen wij niet alleen de dwpliog van hen, die leeren, dat wij uit de algemeene openbaring een even rechte kennis van God kunnen verkrijgen als uit de bijzondere, maar ook van hen, die meenen, dat nog steeds bijzondere openbaring geschonken wordt buiten de Heilige Schrift.

Artikel 4.

Van de ingeving der Heilige Schrift.

Wij gelooven, dat de gansche Heilige Schrift door Öen Geest Gods is ingegeven en dat zij niet maar in sommige, doch in al haar deel en is het onfeilbaar Woord van God. Waarom wij ook de dwaling verwerpen van hen, die zeggen, dat deze bijzondere zorg van den Heiligen Geest zich uitsluitend heeft uitgestrekt over de godsdienstige en zedelijke waarheden, welke in de Schrift zijn vervat.

Artikel 5.

Van de wijze der ingeving.

Wij gelooven, dat de Heilige Geest, die alleen de eigenlijke Auteur der Schrift is, Zich bij het teboekstellen van menschen heeft willen bedienen en dat Hij hen niet heeft gebruikt als doode werktuigen, maar als levende personen, onderling van elkander verschillend, waarvan ook hun geschriften de kenmerken in zich dragen. Desniettemin heeft Hij hen, ondanks de zonde, welke ook hun aankleefde, alzoO' "bewerkt, dat zij onwederstandelijk tot schrijven werden gedreven; bij die dingen, welke zij hadden te onderzoeken, onfeilbaar tot de waarheid werden geleid; voor nieuwe openbaringen, welke Hij hun deed toekomen, ten volle ontvankelijk waren en dit alles op zoodanige wijze neerschreven, dat wij hun woord moeten aanvaarden niet als eens mensehen, maar als Gods Woord. Om welke oorzaak - wij ook verwerpen de dwaling van hen, die de waarheid, welke zij in 'de Schrift meenen te vinden, gronden op de godvruchtige eigenschappen harer schrijvers, welke '6ok anderen, zij het in mindere mate, bezitten, in plaats van op de geheel eenige werking, die 'de Heilige 'Geest enkel en uitsluitend ter wille van 'de Heilige Schrift van Zich deed uitgaan.

Artikel 6.

Van het gezag der Heilige Schrift.

Wij gelooven, dat de Heilige Schrift als het Woord van onzen God een gansoh bijzonder gezag heeft, waarmede geen ander gezag ter wereld is te vergelijken. Zij heeft dan ook haar geloofwaardigheid in zichzelf, terwijl de Heilige Geest als haar Auteur daaraan getuigenis geeft in onze harten. Dit volstrekte gezag geldt voor alle tijden, alle menschen en alle gebied des levens, hetzij van kennen, willen of handelen. En al is de Schrift niet gegeven om gebruikt te worden als een wetboek of als een handboek van eenige wetenschap, zoo moeten toch de diepste beginselen der kermis aan haar worden ontleend en aan haar oordeel onvoorwaardelijk worden onderworpen. Dit gezag komt toe zoowel aan de Schrift in haar geheel als a; an al haar deelen, doch alzoo, dat geen deel uit het geheel mag worden losgemaakt; anders toch zou men er toe "kunnen geraken zelfs de woorden en ^aden der duivelen en der goddeloozen en de zondige uitspraken en gedragingen der kinderen Gods als regelen voor geloof en leven aan te nemen. "Om dit alles wederstaan wij hen, die óf uitspra.ken vaiï ^e kerk^ van den staat 'en van de wetenschap óf de ervaring der geloovigen of wat ook in of buiten den mensch, stellen naast of boven het gezag der Schrift en met name hen, die aan de wetenschap het recht toekennen om op dusgenaamde historische of andere gronden het Woord van God aan haar critiek te onderwerpen.

Artikel 7.

Van de duidelijkheid der Schrift. Heilige

Wij gelooven, dat het profetische woord en dienovereenkomstig de gansche Heilige Schrift een licht is, dat schijnt in een duistere plaats (2 Petr. 1:19). Ja, zij is zóó duidelijk, dat wij zonder tusschenkomst van menschen door haar alleen kunnen

komen tot zaligmakende kennis van God in Christus (2 Tim. 3:15). En bevat zij ook sommige dingen, welke zwaar zijn om te verstaan "(2 Petr. 3:16), zoo hebben wij dagelijks den Heiligen Geest te bidden om doorgaande opening van de oogen van ons verstand, opdat wij het licht des Woords te klaarder mogen aanschouwen en al dieper mogen indringen in de verborgenheden des geloofs.

Artikel 8.

Van de uitlegging der Heilige Schrift.

Wij gelooven, dat de Heilige Schrift zichzelf uitliet, omdat de Heilige Geest, die de Schrift heeft ingegeven en nog altijd in en door haar spreekt, ons daarin Zijn zin en meening doet verstaan, gelijk de heilige Petrus zegt: dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging, want de profetie is voortijds niet voortgebracht door •den wil eens menschen, maar de heilige menschen Gods, door den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken" (2 Petr. 1:20, 21). Daarom mogen wij wat ons nog duister in haar is niet anders verklaren dan naar wat ons duidelijk is en moet alle menschelijke uitlegging aan die der Schrift zelf onderworpen blijven. En wijl het God beliefd heeft ons de openbaring der Schrift te schenken in verscheidenheid van bedeeling en vorm, behoort het Oude Testament gelezen te worden in het licht van het Nieuwe en moet het historische naar den aard der historie, het profetische naar den aard der profetie èn zoo ook élk deel naar zijn bijzonderen aard worden uitgelegd, opdat alzoo ook hierin door ons erkend en geprezen worde de veelvuldige wijsheid Gods.

Nog zij het Deputaten vergund, eenige rekenschap omtrent deze Proeve af te leggen.

Het ware niet moeilijk geweest nog dieper op de onderwerpen, in deze artikelen vervat, in te gaan. In het eerste deel van het Rapport werd echter uiteengezet, welke beperking Deputaten zich meeoaden te moeten opleggen. In deze artikelen' wordt daarom slechts uitgesproken wat onder ons \'olkomen zekerheid heeft.

•Vervolgens hebben Deputaten konstrukties, 'begripsbepalingen en termen, welke in de dogmatiek thuis behooren, angstvallig gemeden. Alleen een paar termen, welke ook buiten de dogmatiek voldoende burgerrecht hebben verkregen en door de eenvoudig en gemakkelijk worden verstaan, zooals algemeene en bijzondere openbaring, zijn hier opgenomen.

Ten slotte. Wat taal en stijl betreft, 'hebben Deputaten zich beijverd zulke vormen te kiezen, die het stempel dragen van onzen tijd en toch door zekere gedragenheid vertoonen den geloofsemst en de autoriteit, welke een kerkelijk symbool steeds behooren te kenmerken. Df-.J^or is de tegenstelling tusschen onze oude symbolea en de Proeve voor een nieuw symbool niet al te schril geworden.

CONCWSIES.

TJw Deputaten hebben de eer aan Uw Synode voor te stellen:

De Synode spreekt uit:

lo. dat uitbreiding van onze Belijdenis inzonderheid inzake de leer der Schrift gebiedend noodig is;

2o. dat zulk een uitbreiding behoort te geschieden in een nieuw symhool;

3o. dat de aangeboden Proeve a; an het gestelde doel beantwoordt;

4o. dat deze in principe als een nieuw sj^mbool (of: de aanvang van een nieuw sjmbool) wordt

aanvaard onder den naam: „ Amhemsche Artikelen'*;

5o. dat vóór de definitieve aanvaarding nog vereischt is overleg met de buitenlandsche kerken, waarmede onze kerken in gemeenschap staan;

6o. dat opnieuw Deputaten worden benoemd om dit overleg te plegen en, 'bijaldien door buitenlandsche kerken veranderingen worden voorgesteld of andere wenschen worden kenbaar gemaakt, hierover de volgende Synode van advies te dienen.

Deputaten voornoemd, G. OH. AALÜERS. C. B. BAVINCK. 'W. 4. VAN ES. J. F. REirSMA. 'V. HEPP ) - o T THTTS / Rapporteurs.

HEPP.

^B-Oïer flen Bonfl van „Cerefovmeerden (Calvinisten)". I.

Nu tengevolge van de tijdelijke afwezigheid van den verzorger van de rubriek „Kerkelijk Leven" op mij de taak rust, in dezo rubriek iets te geven, acht ik het wenschelijk, ook mijnerzijds iets te zeggen inzake den onlangs ópgerichten „Bond van Gereformeerden (Calvinisten) in Nederland".

Eerst wilde ik volstaan met het geven van enkele citaten uit pers-artikelen, die over dien Bond handelen. Daarbij zou dan ook ter sprake komen, wat ik elders over dien Bond geschreven heb.

Ik meeaide aanvankelijk zoo te moeten handelen. Immers, door overname vaii enkele persuitlatingen zou wel voldoende gebleken zijn, dat ik tegen dien Bond enkele bezwaren 'heb; bezv? "aren, die ik ook in ons blad eerlijk wilde uitspreken. Verder gaan wilde ik evenwel aanvankelijk niet, omdat het mij leed doet, dat ik hierin van meening moet verschillen met den gewonen verzorger van de rubriek „Kerkelijk Leven"; dit verschil van meening, al kon het om verschillende redenen hier niet .geheel verzwegen worden, behoefde evenwel m.i. niet scherper dan strikt noodzakelijk was, in ons blad geaccentueerd te worden.

Nu evenwel de rubriek „Kerkelijk Leven" in een voorgaand nummer ook gereageerd heeft op de uitgebrachte critiek, en hierbij naar mijn overtuiging de kern van het ingebrachte bezviraar niet naar voren is gekomen, acht ik het wenschelijk, ook hier een enkel woord te zeggen, dat de bedoe^ ling heeft, misverstand inzake de hij mij gerezen bezwaren weg te nemen.

Ik wijs er op, dat het aldus naar buiten treden van een meeningsverschil — dat de rpdactie in het algemeen niet wenschelijk acht — niet voor mijn persoonlijke verantwoordelijkheid ligt; de redactie neemt daarvoor in dit geval de verantwoordelijkheid voor zich.

Dat do tijdelijke afwezigheid van één der redactieleden — prof. Hepp — hierop geen invloed geoefend heeft, behoef ik wel niet opzettelijk te verzekeren.

Om alle misverstand af te snijden, sta hier dan ook de verklaring:

a. dat de redactie in haar geheel in haar jongste vergadering de verantwoordelijkheid aanvaard heeft — gegeven de feiten — voor het in dit geval naar buiten komen van een meeningsverschil in den boezem der redactie; een verscliil van meening, dat eerst gebleken is na verschijning van het eerste den bedoelden Bond betreffende artikel;

b. dat maatregelen overwogen worden, ten doel hebbende, dat het naar "buiten treden van een dergelijk meeningsverschil voortaan niet meer voor rekening van de .thans fimgeerende redactie zal behoeven te komen;

c. dat daarom heel de copie van dit arükel vooraf aan de aanwezige redacteuren is toegezonden, en door hen uitdrukkelijk voor plaatsing m net blad is goedgekeurd.

Volgende week hoop ik iets naders te zeggen, waarin op de zaak zelf wordt ingegaan.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Het rapport over den Uitbouw der Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1930

De Reformatie | 8 Pagina's