GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Gezelle-herdenking te Amsterdam.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Gezelle-herdenking te Amsterdam.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer in Amsterdam een grootscheepsche vergadering wordt opgezet van algemeen-cultureeleoi aard, dan is de groote zaal van het Concertgebouw daarvoor de aangewezen plaats, men zou wel kunnen zeggen: de plaats der traditie. En dat zeker, wijl er ruimte is voor enkele duizenden bezoekers en heel de inrichting van het gebouw op het groote aantal is berekend. Maar vooral toch ook, omdat een gehouden-worden in het Concertgebouw aan een samenkomst een zeker cachet geeft, 't Is moeilijk onder woorden te brengen, maar voor de Amsterdammers heeft een' Concertgebouw-vergadering een speciale beteekenis: ze voelen er iets officieels in; ze weten, dat ze daar als sprekers en leiders kunnen verwachten menschen, die in de quaestie ter zake gezag hebben; ze kennen het imponeerende van de statige zaal, van het doorgaans selecte publiek, van heel de stemmige omgeving. In één woord: een Concertgebouw-vergadering is als-zoodanig voor Amsterdamsch besef als belangrijk gestempeld, en omgekeerd, een 'belangrijke samenkomst wordt in het Concertgebouw belegd.

Vandaar dan ook, dat de herdenkingsavond, 'die de Vlaamsch-Hollandsche Vereen'ging , .Guido Gezelle" ter viering van de honderdste verjaring der geboorte van den dichter op 2 Mei j.l. organiseerde, in het Concertgebouw werd gehouden. Dat behoorde bij den aard der samenkomst en lag ook in de lijn der Amsterdamsshe traditie.

En vel© honderden, ouderen en jongeren, waren opgekomen, om van die herdenkingsbijeenkomst getuige te zijn.

Een eigenaardig© gedachte op zichzelf: Guido Gezelle het middelpunt van een druk-bezochten Concertgebouw-avond. Hij, die met de menschen zoo weinig van doen had en veel liever met de vogels en de bloemen verkeerde, de eenvoudige, stille, eenzame man: het object van een algemeene en enthousiaste belangstelling! Terecht zei een der sprekers, dat hij met groot-verbaasd© kinderoogen zou hebben rondgezien, als hij daar op dat podium had gestaan en had b©merkt, dat dat alles om hem en over hem ging. Wijd© luchten en opene landouwen waren hem vertrouwd, maar een groote schare van bewonderende menschen was hem ten eenenmale vreemd.

En toch — voor wie maar iets kent van de Gezelle-poëzie, is het volkomen begrijpelijk. Wie toch heeft onder de latere dichters als Gezelle gesproken tot de ziel van den mensch, den mensch zonder onderscheid van rang of stand, van kennis of intellect? Wie is als hij zoo bij uitnemendheid volksdichter geweest, 3at is, 3ichter in den vollen, volkomen zin van het woord, en tegelijk begrijpelijk voor ieder, sprekend tot ieder hart, ontroerend elke stil-luisterende ziel? Een Concertgebouw-avond aan Guido Gezelle gewijd moest slagen, moest worden een vergadering van groote opkomst en hartelijke belangstelling.

En hij is geslaagd, is geworden een schoone sprake der dankbaarheid aan den , , zoetgevooisdea" zanger der Groot-Nederlandsche kunst. We willen onzen lezers van dit Gezelle-feest een indruk geven, door mee te deelen wat er werd gezegd en gezongen, gedeclameerd en gepropageerd.

Nadat het magistrale orgel zijn Ijazuinende klanken had doen hooren, opende Prof. Burger de vergadering met een korte uiteenzetting van wat het huldigingscomité wilde: Guido Gezelle, die in zijn tijd gescholden werd voor een particularist, vieren als den dichter van Groot-Nederland. Hij leidde den eersten spreker in, Cyriel Verschaeve, door Prof. Vermeylen „de rijk-en machtig aangelegde" genoemd, priester en leerling van Gezelle.

Verschaeve, die in zijn lang en sleepend priestergewaad onmiddellijk deed denken aan den meester zelf, zooals w© dien van portretten kennen, ving aan met Gezelle te typeeren in de woorden van een der jongere Vlaamsch© dichters: „Ik ben al bloed ©n eeuwigheid". Niet aanstonds zal men in deze woorden het beeld van Guido Gezelle

zien, zoo zei hij, maar toch spreekt deze uitdrukking van den dichter, omdat men er ia terugvindt het beeld van West-Vlaanderen, dat Gezelle voedde: West-Vlaanderen, vreemden dienend, ge^ teisterd, uitgeput door inzinking, al zijn tijd behoevend om te wroeten voor zijn brood, dat alleen bezat aard en taal, die de zijne waren en zijn, dat leefde van licht en lucht, van zijn natuur ea zijn godsdienst, dat Vlaanderen had in de jaren van Gezelles opkomst niets dan dat: , bloed en eeuwigheid. Nood en honger maakten dat Vlaamsche bloed koud, maar het vluchtte naar den heuvel der eeuwigheid.

Daarvan nu is Gezelle de gelijkenis: naakte natuur en bloote godsdienst: Niets anders had hij, evenmin als Vlaanderen iets anders bezat, maar het waren bronnen van kracht. Gezelle ontdekte dus niets, maar zijn groote daad was: hij beminde. En die daad nu is voor ons gewichtig, want Vlaanderen werd eruit herboren. Het woord van Gezelle was: Vlaanderen het mijne, voor eeuwig het mijne, en zijn daad: één liefdezang.

Maar Vlaanderens herboorte was niet zijn doel. Hij zong alleen het lied der liefde. Wil men daarom van Gezelle een bepaling geven, dan is het deze: Hij was het instrument van de poëzie. En instrument zijn is zichzelf verliezen, om weer op te leven in eens anders heerlijkheid. Zijn ontroering, die hij van Boven ontving, zond hij terug. En daarom moet men naar Gezelle luisteren. Zich laten betooveren is het eenige, dat men kan doen. En dan ergere men er zich hier in Holland niet aan, dat Gezelle niet bijster HoUandsch-gezind was. Want men begrijpe goed: wie maar weinig heeft — en Vlaanderen was weinig en beteekend© weinig — moet er zuinig mee zijn.

Van de menschen zong Gezelle haast nooit, alleen maar van de natuur en van God. Zoo zingend is hij geweest de beiaardier van Vlaanderens klokken en uit al die klokken haalde hij maar één klank: God. Heel zijn zang, heel zijn filosofie is geweest het zoeken: een kind van God te zijn. En die simpele Godsaanvoeling deelt zich mee aan allen, die naar hem luisteren. Dat en dat vooral is de groote beteekenis geweest van Gezelle.

Zoo ongeveer behandelde Cyriel Verschaeve zijn onderwerp: „Gezelle, het kind van West-Vlaanderen" en het was een genot den spreïer in zijn Vlaamsch gekleurde taal aan te hooren.

Een zeer gewaardeerde afwisseling bood het knapenkoor van „Scola Cantorum", onder leiding van Hubert Cuypers, dat op eenvoudige, ongekunstelde wijze eenige liedjes van den dichter zong naar compositie van den dirigent. En riiet minder bijval oogstte de heer G. Grondsma, die enkele van Gezelles dichten declameerde, als „Oneigene", „De Nachtegale", „De 'Rave", (die in des dichters sympathie zich niet verheugen mocht) en het bekende „Ego "Flos". Een aardige bijdrage tot dit gedeelte van den avond was vooral een ia het Friesch gestelde nieuwjaarswensch van Gezelle aan Dr Winkler, Van wien hij Friesch had geleerd — Gezelle, wiens moeder van Priesche afkomst was, voelde veel verwantschap tusschen het Friesch en zijn Vlaamsch — en voor wien hij zich noemde: Wietske, aldus zijn Fransoh-klinkenden naamGuido omzettend in het Friesch.

Na de pauze, die dit eerste deel van den avond besloot, leidde 'de Voorzitter als tweeden Spreker in: Dirk Coster, den bekenden essayist en criticus van Noord-Nederlandsche geboorte.

Denkt men aan Gezelle, aldus ongeveer Coster, dan bemerkt men, dat men geen verklaring vinden kan voor zijn optreden. Vlaanderen was verstard, er was geen poëzie en geen Kracht meer, er was ook geen spreken meer van wat de ziel hewoog. En dan komt daar ineens Gezelle: ©en tiiinmansjongen, een seniinaristj© straks, die versjes maakt, die naar de juiste woorden zoekt en na korte aarzeling die vindt, wiens stem losraakt en die - dan ziiigt, zoo vrij en onbewogen als de beste kunstenaars van vroegere eeuwen.

Te verklaren is dat niet. Maar wel kan men aanleidingen vinden. Dat Vlaanderen had een zeer bijzondere plaats onder de Nederlanden: het was onberoerd blijven droomen van de middeleeuwen af onder de breede vleugelen der Katholieke kerk. Zijn taal leefde ook nc^ vlak bij die middeleeuwen, met een onbewuste gevoeligheid voor 'de waarde van lederen klank. En nu had de jongen, die van nature een kunstenaar was, alleen maar te schrijven zooals hij sprak. En dat deed hij. Bewust schakelde hij zich in in de levende taal van zijn volk, met een fijnheid, die het Vlaamsche woord vernieuwde en iedere klank doorklinken deed.

Ook was er nog iets anders. Deze tuinmansjongen werd priester. Zijn geest kwam in aanraking met de zielskennis, die sinds 20 eeuwen in de Katholieke kerk geborgen lag. Dat leerde hem'luisteren en maakte hem tot den diepen mensch, die hij werd. Eén met zijn volk, verhief hij zich ver eiTboven.

De vereeniging van deze beide elementen: natuur en ziel, maakte hem de zeer groote dichter, die hij geweest is. Als Pinkstervuur daalde de geest op hem neer. Daarom moest ook zijn leven gelukkig zijn en zijn ziel vol van liefde. Maar dat alleen door zijn geloof. Van de zijde der menschen werd zijn leven verbitterd: hij werd niet b^repen in zijn vreugde, noch in zijn lijden. En dat kon ook wel niet anders. Men zag in zijn tijd niet dat Pinkstervuur, kende alleen maar een versjesmaker en een moeilijken pastoor, en zoo is de sohemer om 'hem heel diep geweest.

Toch is er in zijn leven een groote tijd geweest: die van zijn aanvang, als onderwijzer aan liet seminarie in de poëzie-klasse. Daar bloeide hij op. Daar zag hij, dat hij geestdrift kon wekken ©n daaraan ontvlamde zijn: eigen zielskracht. ;

• Nu werd het een feest voor hem, te leven, te leven met God, met de natuur, met het Vlaamsche schoon, 'rnet de jonge studenten. Hij zag zijn roeping èn zijn kunst^

't Was echter een eigenaardige kunst: een kunst van allen en voor allen. Hij zei, wat allen dachten en zagen. Zoo ontstond iets van wat doet denken aan de gemeenschap met het vroegste Christendom. En hij, die de leiding gaf, maakte zich gereed een kunst te scheppen, waarin het geheim leefde: zichzelf weg té geven en dan öp' Ie staan in anderen. .^

De gelukkige tijd duurde échter slechts korf: de geestelijke bruiloft was spoedig voorbij. Er waren leerlingen, die niet meekonden, leeraren, die zich in de schaduw gesteld a, chtten en de jalouzie kreeg vat op Gezelle. Daar kwam liij die onbegrijpelijke, bandelooze geestdrift voor de Vlaamsche taal. 't Gevolg van ©en en ander was een plotseling ontslag. Men heeft niet geweten, wat men deed. Maar voor Gezelle was het de verscheuring, waarvan hij nooit is genezen, 't Beteekend© het einde van den gouden lentedroom van zijn priesterleven.

Nog zwijgt hij niet. Doch hij kent nu ineens zijn wonden, zijn gemis. En daarom zijn brandend de gedichten waarmee die eerste periode besluit. Er is slechts één ding, waarin hij krachtig blijft: hij wordt niet opstandig. Daarvan g©tuigt het schoone: Gij badt op eenen berg alleen... met de in het licht van deze omstandigheden zoo ontroerende slotwoorden: och, leer niij, arme dwaas, hoe dat ik bidden moet. En dan komt al gauw de berusting, die zegeviert in het bekende „Gij weet alleen, mijn God, dat ik het was..."

In tusschen, de jonge leerlingen vormen 'de kern, waarin het vuur blijft branden: Rodenbach, Vermeylen, Langendonck, Streuvels. Hij zélf gaat zwijgen : het argelooze vertrouwen in hem is gebroken: hij wordt een stille priester, twintig jaren lang. Maar zij spreken, vurig, krachtig, onbeschroomd.

Dan gebeurt er ten tweeden male een wonder. Zonder waarneembare oorzaak ontwaakt de dichter weer in Gezelle. Zijn gewond© hart heeft zoolang bij de bloemen gewoond, dat het bijna is genezen en in hem is als een réservoir ontstaan van weelde, dat haast overloopt; En* zoo heel vaak heeft God hem troostend aangeraakt! Dat moet geuit worden: de bundels „Tijdkrans" en „Rijmsnoer" komen los, een stortvloed van schoonheid. De dichter der menschen-gemeenschap is geworden de dichter der natuur. Het jarenlange proeven van de dingen heeft zijn kunst verfijnd, 't Zal wellicht in geen eeuwen mogelijk zijn, een dergelijke fijnheid te evenaren. Zijn beschrijvende taal kent geen moeilijkheden; en is er geen klank meer, dan vindt hij in rhythme-verspringing zijn uiting: Gezelles dank voor de eindelijke genezing uit veel verdriet!

Echter, de w.ond was niet geheel gesloten. Nooit is hij meer geheel gelukkig geweest. Midden "door deze natuurbeschrijving zien we zich voortzetten het verlangen naar een land, waar de verloren heloften van zijn jeugd zich eindelijk mogen vervullen — getuige gedichten als „Festina", „Mijn hert is als een blomgewas", „O, liefst© Jesu, zoet... — om aan 't einde van z'ijn leven te stijgen tot het „Ego Flos", 'dat Gezelles afscheid is geweest van deze wereld. Wel schoon was zij, maar toch...

... Henen laat mij... laat daar 'taltijd zomer is en zonnelicht mij spoelen en daar gij, eeuwige, ééne, alschoone blomme, staat 1

Dit machtige Godsverlangen geeft aan deze figuur de laatste, maar groot© glorie en daarom zijn we dankbaar te mogen komen in de kunstwereld van dezen begenadigden mensch. — —

We gaven een eenigszins breed verslag van Costers rede, ' omdat die zeker een belangrijke bijdrage is tot de Gezelle-kennis; niet allereerst door nieuwe denkbeelden, maar vooral wegens de fijnheid van zielkundige ontleding. Waardoor de Gezelle, dien we kennen, geworden is wat hij was, , dat is het, wat Coster heeft doen zien.

Andermaal trad nu het jongenskoor van Hubert Cuypers op het podium en weer oogstte de zilveren zang der klare jongensstemmen grooten dank van d© vergadering.

Toen kwam naar voren Dr Rienê de Olereq, in zijn heele optreden, in zijn enthousiaste woorden en gebaren precies de man, dien Prof. Vermeylen heeft geteekend: „een echt kind van Vlaanderen, met zijn geestdriftig gebaar, zgn liefde voor de kleurenfanfare van het levensfeest, met zijn oogen, die den lust van al het zijnde drinken, met die natuurkracht, die in hem opwoelt, met zijn open gemoed, dat zich één voelt met het gemoed van het volk, in al dat forsche zoo oprecht teeder soms". En heel typisch zagen we bewaarheid wat Vermeylen ter karakteriséering van René deClercq verder zegt: „hij volgt graag zijn eersten impuls"...

Want hij zou, volgens het programma, enkele van Gezelles verzen deolameeren, maar zijn voordracht werd een vurige improvisatie rondom de te reciteeren verzen, een improvisatie over het begrijpelijke van Gezelles liefde voor Vlaanderen en een spontane propagandarede voor verlevendiging van eenheidsbesef onzerzijds met de Vlamingen en hun strijd. Daar mocht dan iets 'in zijn van wat Vermeylen noemt „een, soms vervallen ia ©en gemakkelijk© oppervlakkigheid", tintelend© geestdrift sprankelde ©r uit en een vuur, da^t , ? d& h meedeelde aan de menschen in, de zaal, die ïpert; een langdurig applaus den vergrijsden voorvechter hun instemming betuigden.

Het rijke programma was nu bijna afgewerkt. Nog werden we vergast op een voordracht op het altijd weer imponeerende orgel ©n toen kwam het slot: d© spontane zang van allen van het Vlaamsch© volkslied, ingezet door den dreunenden schal van het orgel en overgenomen door allen, als'de uiting van hun begr6p©n-hebbien wat de bedoeling van den avond was geweest. En zoo is de bijeenkonist , ter - herdenking van Gezelle, geworden 'èen Groot-Nederland-avond, die stellig zal blijven l^yen in de herinnering van hen, die hem hebben, , nieegevierd. \-, i,

-s£.--~S, ' ' In 'één 'opzicht.is echter de Gezelle-herdenKng ons een teleurstelling geweest. Te weinig hebien we in wat werd gedeclarneerd en gezongen' flen vromen Gezelle ontmoet, 'den dichter van-die eenvoudige en toch zoo diep mystieke verzen, die hem bovenal onder ons. geliefd doen zijn. Er is gewezen èn door Verschaeve èn door .Coste^ri; op het eigenlijke van de Gezelle-figuur: -zijn zoeken naar de bhjheid van het kindschap Gods, maar in wat werd voorgedragen uit zijn werk kwani-dat nagenoeg niet uit. Een tekort, ^ dat de herdenking voor ons onvolledig doet zijn. Daarom zij het ons geoorloofd .in aansluiting bij dit verslag van den opzichzelf ongetwijfeld belangrijken Concertgehpjuwavond die leemte aan te vullen, door uit de vèïjzein het beeld van den vromen Gezelle te doen zieiij. Dat dan in een volgend artikel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

De Gezelle-herdenking te Amsterdam.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1930

De Reformatie | 8 Pagina's