GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze Jeugd.

Uit het „Tijdschrift voor R. K. ouders en opvoeders" knipte ik het volgende artikel, dat vertaald werd door „de Vacature" uit de „Neue Züricher Zeitung". Het izal niet dikwijls voorkomen, dat men het zóó in schier alle kringen met de hoofdstrekking van een artikel eens is.

Nooit heeft de jeugd meer vrienden gehad dan in onzen tijd, , maar zelden zijn er ook zooveel valscke vrienden van de jeugd geweest. Deze toenemende aandacht en begunstiging is ongeveer 30 jaar geleden begonnen. Reeds in tiet liegin van onze eeuw heeü KUen K-ey haar boek: „Ue Eeuw van het Kind" geschreven. Anderen volgden. Zij plunderden de werken van enkele voorgangers: enkele werken, (en niet eens de belangrijkste), trokken zij. willekeurig uit hun verband en bouwden daarop nieuwe opvoedingssystemen. Deze heele beweging < leed denken aan het optreden van een marktkoopman. Men scheen plotseling te hebben ontdekt, dat ook het kind een ziel bezit en wel een andere ziel, met eigen behoeften en wetten, welke geen opvoeder ongestraft mag overtreden.

Toen is een beweging begonnen, welke naast veel goeds, ook veel kwaads heeft gebracht. De oorlogspsychose deed later ook nog het hare. Haar argumenten waren te eenvoudig om geen ingang te vinden in de primitiefste jeugdzielen. „De ouden hebben ons den oorlog gebracht", zoo heette het, „zij hebben daardoor getoond niet in staat te zijn tot opbouwenden beschavingsarbeid, zij hebben afgedaan, van hen is niets meer te verwachten".

Alle hoop was^nu geve& tigd-op het komende geslacht.

Een artikel in een jeugdtijdschrift in 1920 toont ons, hoe liefdeloos de uitdrukkingen waren van die jeugd. Daar wordt gezegd: „Aan de jeugd behoort de toekomst. Vrijwillig hebben de ouders den scepter uit hun handen gelegd. Zij wisten het dus. Uit de puinhoopen van hun wereld houwen wij nu een tempel des vredes. Weg met hun raadgevingen! Die hebben we niet meer noodig".

Zoo werd de redder uit den nood op het schild geheven. Om hem heen stond een gekappittelde wereld, die wachtte op de wonderen, welke het jonge bloed zou verrichten. Velen wachten thans nog. In November 1928 schrijft een Weensch paedagoog en professor:

„De jeugd is thans de draagster van een nieuwe beschaving. Zij torst de zware taak van een beschavingsvernieuwing en verversching. Op elk gebied des levens hoort men, dat een nieuwe mensch noodzakelijk is en dat de mensch van de toekomst de oplossing zal brengen, welke men nu slechts zoeken of vermoeden kan. De nieuwe mensch echter is de jonge mensch; op hem wil men bouwen, op hem is alle hoop gevestigd. Het is niet zoo, alsof een gevestigde sterke macht wordt aangevallen en neergedrukt: veeleer heeft een moede, onrustige beschaving zich in de armen van de jeugd geworpen in een hartstochtelijk verlangen naar gezondmaking en kracht".

De jeugd schikte zich wonderwel bij deze bewierookiag, welke dikwijls uitliep op afgoderij. Men bedelt om haar gunst. Misschien heeft de algemeene verdwijning van alle overgeërfde waarden hieraan niet weinig meegeholpen.

Want in die dagen na den oorlog, toen koninkrijken vielen en de mensohen storm liepen tegen dwingende vormen, waarin zij de stijve oude dansen vervingen door vrije nieuwe, waarin het pantser rond het vrouwelijke lichaam werd afgebroken en in de kunst zelfs het principe van perspectief moest plaats maken voor een individualistisch-anarchistische opvatting, — toen heeft men ook de jeugd bevrijd van den dwang van het opvoedingssysteem.

Onafhankelijkheid, vrijheid, zelfbeschikkingsrecht, „zich uitleven", zoo heette de oplossing, welke door volwassenen werd verkondigd. Wie kende niet een van die ontelbare methodes, welke streden om den palm van de paedagogische heilsleer; arbeid als spel, zelfbestuur, verkiezing der leeraren door de leerlingen, afschaffing van straf, vak-en tijdsbepaling door de scholieren, afschaffing van de oude school-discipline en zooals dat allemaal heette?

Zij kwamen op met trommelslag en bazuingeschal. Stillekens zijn de meeste echter alweer verdwenen. Dit goedgemeende probeeren heeft misschien minder kwaad gedaan aan de gelijktijdige vertroebeling dan aan de aan onze bescherming toevertrouwden. De jeugd werd aanmatigend, zij beschouwde zichzelf in haar nieuwe rol als belangrijk en onontbeerlijk. Zij critiseerde alles zonder zelf-critiek te oefenen; zij werd geblaseerd zonder zelfstandig te worden. Wanneer vroeger de eisch werd gesteld: zooveel mogelijk door de jeugd, dan heette het thans: alles voor de jeugd. Tot in de raadszalen toe klonk de roep van deze valsohe profeten.

Slechts weinige verstandigen verhieven hun stem er •tegen: zij werden als ketters verbrand. Maar hier moet de verschrikkelijke waarheid eens gezegd worden: „Het gaat onze jeugd te goed!" Wij hebben haar verwend. Wij ruimen zorgvuldig alle steenen weg, welke het leven op haar weg heeft gelegd; is het dan een wonder, dat deze jonge menschen later struikelen over die hinderpalen en gevaar loopen den nek te breken? Want het leven is nu eenmaal niet zonder hardheid; men make zich geen illusies van al de gezwollen beloften. Wie, met verantwoordelijkheidsgevoel vervuld en met open oogen den geest van de jeugd tracht te doorgronden, die schrikt bij elke verdere schrede.

Enkele beelden van lokaal karakter mogen mijn woorden verduidelijken. Van de „zonden" der ouders spreek ik thans niet, zij vormen op zichzelf een niet minder treurig hoofdstuk.

Voor enkele dagen heeft de Züricher jeugd bij het prijsschieten eenige prijzen van vrij groote waarde verworven. Ik gunde ze haar van harte, eerlijk en heelemaal in een oogenblik, waarop ik zelfs ook vol geestdrift was. Later ben ik weggegaan met een slecht geweten en met het schrikbeeld van een dreigend gevaar voor oogen.

Ik heb eens twee bekertjes van aluminium gewon­ nen en wat was ik daar trotsoh op. Dat was nog eens iets. Thans biedt men schooljongens de gelegenheid aan buitenlandsche reizen te maken, en kijk dan eens naar hen met hun zwart, nijdig gezicht. Ik weet, dat menigeen mij mët den vinger nawijst en mij een dwarskijker en overdrijver noemt. Dat laat mij koud. Wanneer ik thans zoo schijnbaar liefdeloos een steen werp naar onze jeugd, dan geschiedt dat juist uit liefde voor haar.

Wie, zoo vraag ik, neemt de verantwoordelijkheid over voor al ons doen en laten? Zeer zeker zijn er, die haar vol vreugde dragen: Demagogen zijn het, die systematisch de ontevredenheid steunen, welke zij noodig hebben om op een gouden troon te klimmen. Zij zijn niet meer te helpen. Wel echter de naïeven, die uit misplaatste liefde en vol goeden wil de „arme kleinen" uit louter goedheid overvoeren en hen voor altijd de maag bederven.

Alles is relatief en in de eerste plaats de behoefte van den mensch. Er is geen grooter vijand van het geluk, dan de gewoonte. Wat eerst een gunst was, wordt zoo spoedig een recht. Het verhest zijn bekoring en drijft de eischen omhoog. Heele groepen speculeeren daarop. Natuurlijk gaat het hier niet om de voorzorgsmaatregelen in engeren zin. De verstandigen dragen de verantwoordelijkheid voor de dommen, de gezonden voor de zieken, de gegoeden voor de armen. Dan moet men helpen uit alle macht. En streng individueel moet deze uiterst belangrijke arbeid worden verricht.

Het verwennen, het overmatig toegeven aan de verlangens van de jeugd, leidt echter tot verslapping. Weer bespeur ik onrust. Verslapping? vraagt men. In dezen tijd van sport en sterk ontwikkelde hchaamsoultuur? Maar naast de lichamelijke verslapping bestaat er een van het denken, willen, van de opofferingsgezindheid. De jeugd is ergens anders ziek, niet lichamelijk. Elke opvoeder weet, dat haar in sterke mate het vermogen tot volhouden ontbreekt. Zij dwaalt te gemakkelijk af van een eenmaal aangevangen arbeid. Alles gaat met rukken en stoeten. Steeds spookt de duivel van de afwisseling. Dikwijls lijkt het, alsof de jeugd het aanzetten, het opeenklemmen van de tanden heeft verleerd. Dat geldt zoowel voor het denk-als voor het wil-vermogen. En de opoffering? Wie jeugdmedewerkers heeft moeten zoeken voor maatschappelijk werk, kan daarvan mee praten.

Bescheidenheid moeten wij eischen. Een onzer heiligste doeleinden zij, de jeugd te leeren, hoe armzahg dit klatergoud is, hoe nietig dit staat naast de kleinste arbeidsprestatie. Bedriegelijke schijn aan den eenen kant, innerlijke bevrediging en voldoening aan den anderen kant. Scheuring naast eenheid, onrust naast rust. Droeg elk paleis en elke acht-cyhnder een geluksmeter van de eigenaars aan den voorkant, dan zou menig gelukzoeker zich verwonderd voor het hoofd slaan.

Ik heb van ganscher harte medelijden met die jeugd, voor wie elke prestatie een loonarbeid is geworden, die voor alles een vergoeding of geschenken hebben wil, die niets meer doet om het doen zelf, die het urenlang zitten droomen over een goed boek heeft verleerd, die nooit meer voorbij voetbalterreinen en wielerbanen het vrije veld inloopt, die in geen enkelen boom meer klimt of er moet bovenin een mooie prijs hangen, die zich niet meer inspant zonder vlaggen en prijsuitdeeling.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1930

De Reformatie | 6 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1930

De Reformatie | 6 Pagina's