GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

SCHULDBESEF.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SCHULDBESEF.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Om van het schuldbesef, zoo mogelijk, een nog duidelijker en belijnder beeld voor ons te krijgen, kan het dienstig zijn, ook eens te letten op verscl. ijnselen, die er, oppervlakkig gezien, veel mee overeen komen, maar die er toch wezenlijk van verschillen.

Allereerst moet dan in dit verband de consciëntie voorden genoemd, i)

Weliswaar komt de uitdrukking geweten in zoo velerlei beteekenis voor, dat reeds Rothe^ haar geheel uit de synagoge der wetenschappelijke taal uitwerpen wilde. ^)

En niet minder Avaar is het, dat in het dagelijksch spraakgebruiken voorts in de taal van den preekstoel en de litteratuur het geweten gewoonlijk in ruimer zin genomen wordt en gebezigd voor alle mogelijke zielsverschijnselen, die met de zonde en haar schuld in verband staan.

Maar wanneer wij het geweten in enger zin opvatten, en verstaan als de beoordeeling of den drang tot beoordeelmg, die de zondaar over zichzelf hoiudt^ dan is het duidelijk, dat het schuldbesef wel als 't ware een neerslag vindt in de consciëntie, maar zelf hiervan toch onderscheiden blijft.

Om enkele verschilpunten te noemen: het geweten getuigt alleen aangaande mijn verleden of aangaande de zonde, die ik op het oogenblik doe of die ik op het punt sta, om te bedrijven. Maar in het schuldbesef drukt het mij, dat ik ook morgen en overmorgen en tot op mijn jongsten snik mijn kwaad zal verrichten. In het schuldbesef heb ik dus ook met de toekomst te doen.

Het geweten beschuldigt mij voorts overwegend over wat ik gedaan of nagelaten heb, dus over concreet aanwijsbare gebeurtenissen. Doch in het schuldbesef gaat het veel meer over mijn geheelen zondigen toestand dan over enkele feiten. Het zijn vooral mijn zondige natuur en aard, die hierin door mij als schuld worden doorleefd.

Het geweten klaagt mij vervolgens alleen aan over wat ik zelf misdreven of verzuimd heb. Niemand heeft een kwade consciëntie over de daden van anderen. Maar in het schuldbesef wordt de solidariteit der schuld door mij aanvaard, en word ik veroordeeld ook vanwege de zonden van mijn geslacht en keirk en volk.

En om eindelijk het voornaamste te noemen: in het geweten ben ik zelf rechter. Weliswaar wordt deze drang tot zelfbeoordeeling door goddelijke inwerking in mij gewekt en heeft het rechtsgeding in de vierschaar der consciëntie plaats naar den wil Gods, voor zoover deze mij bekend is geworden. Maar desniettemin zit ik zelf dan als rechter. Onze persoonlijkheid splitst zich dan a.h.w. in tweeën: in een beter en een slechter ik. Ik word dan gedagvaard voor de rechtbank van mijzelf. Mijn ideale ik protesteert en reageert dan tegen mijn empirische ik.

Doch in het schuldbesef is God rechter. Hier dringt Hij het diepste van ons bestaan binnen. Hier legt Hij al onze schulden voor ons open, ook die wij zelf reeds begraven hadden. Hier zijn wij het niet meer, die tegen onszelf positie nemen, maar is hel God, die ons Zijn houding jegens ons ontdekt. Het is dan ook opmerkelijk, dat de katechismus in Zonda^g 23 min of meer een tegenstelling maakt tusschen geloof en geweten. Niet het vonnis, dat ik zelf in mijn geweten vel, maar het oordeel Gods, dat ik in het geloof aanvaard, spreekt pas de volle waarheid.

Daarom is het schuldbesef veel ontzaglijker dan het geweten. Want moet het niet vervaarlijker zijn, geheel, als ongedeelde persoon voor God gedaagd te worden, dan Hem het rechterambt uit de handen te nemen en zelf het vonnis te strijken, ?

Met schuldbesef heeft ook weinig of niets te doen het zwaarmoedig gemijmer en de scrupuleusheid van sommige zenuwlijders. Men voelt zich nameloos ongelukkig en slecht. Men beschuldigt en veroordeelt zichzelf gedurig. Men kwijnt en tobt over het verkeerde van zijn leven. Tot op z'n ouden dag verdiept men zich soms over de reeds lang voorbijgegane jeugdzonden. Maar met dit al ziet men over 't hoofd hot verkeerde, dat men in de laatste dagen en heden gedaan heeft.

Men voelt zich bezwaard over allerlei futiliteiten, over 't dood en van een musch of over een onvriendelijk woord, dat per ongeluk de lippen ontsnapte. Maar men heeft geen hinder van wat werkelijk oorzaak tot zelfveroordeeling moest geven. Zelfs komt het voor, dat men in al zijn zwaarmoedigheid eigenlijk niet eens weet, waarover men toch benauwd is.

En wanneer men eindelijk ook over zijn betrekkelijk kleinere misdrijven niet het oordeel Gods gaat hoorén, doch biermede enkel in zichzelf omdoolt, dan hebben wij hier eerder een psychische afwijking dan het werk van den Heiligen Geest te constateeren.

De tragiek van het menschenleven is wel ontroerend.

Schuldbesef behoort ongetvdjfeld bij ons huidige, abnormale, wilt ge, zieke leven; doch is op zichzelf toch een symptoom van beterschap en het begin der genezing. Maar als wat aanvang der beterschap moest zijn, zelf ook weer een ziekte wordt, dan is het geval wel buitengemeen troosteloos. Wij behooren dan ook oprechten eerbied te hebben voor alle zieleherders en psychiaters, die zulke patiënten met een bewogen hart en onverstoorbaar geduld blijven behandelen. Want zij behooren tot de moeilijkste gevallen van onze praktijk.

Van het schuldbesef is ten derde ook te onderscheiden wat Scheler heel plastisch de moreele kater heeft genoemd. ^)

Na sommige misdrijven en vooral na zinnelijke zonden, als dronkenschap en wellnst, treedt een geweldige depressie in. Uit den roes der bedwelming ontwakend, voelt men zich nameloos ongelukkig en terneergeslagen. Aan tranen in 'den regel geen gebrek.

Bij menschen, die in zinnelijke zonden geleefd hebben, zal men een uitgebranden gemoiedshaard, een gedempte levenstoon, een pessimistische stemming aantreffen.

Niemand voelt dan zóó diep de nietswaardigheid van het a, ardsche bestaan als zulk een. Is men christelijk opgevoed, dan wordt men licht, nog midden in de zonde levend, praktisch antinomiaan. In zijn meer dan hoogmoedigenzelftrots vleit men zich, soms met voorbeelden als van Augustinus vooi^ oogen, dat God misschien bezig is, uit ons iets goeds te bereiden; en dat wij juist daarom door de diepten der zonde heen moeten, opdat des te rijker de genade door ons zou worden geleerd.

Maar al dergelijke ncergebogenheid der ziel is de caricatuur van het waarachtige schuldbesef. De genade Gods verheerlijkt zich, gelukkig, wel in onze zonden, zelfs in onze ergste; maar daarom is de weg der zonde de weg der genade nog niet.

En voorts is zwaarmoedigheid geen vroomheid. Een sombere gemoedsgesteldheid heeft met verbrijzeling des harten nog niets te doen. Pessimisme is in den regel gekrenkte zelfliefde. Tusschen psychische depressie en schuldbesef gaapt een principieel© kloof.

Eindelijk mag niet alle verachting en miskenning van onszelf met schuldbesef vereenzelvigd.

Wij kunnen buitengewoon hard en streng zijn tegen ons zelf. Wij kunnen onszelf striemen en geeselen. De geschiedenis der godsdiensten en ook de historie der kerk is vol met figuren, die zichzelf tot in hun lichaam gekastijd en op allerlei wijze gekweld hebben.

Vooral kritikaslers en' boetepredikers loopen gevaar hier de lijn niet zuiver te trekken. Zoo licht wreken wij in onze strafredenen onze eigen tekortkomingen op anderen.

En ook indien dit ergste niet gebeurt, is het toch zoo, dat wij', terwijl wij allerlei misstanden in het algemeen bestraffen, eigenlijk onszelf bedoelen. En al zijn wij hier niet zoo ver van het schuldbewustzijn verwijderd als elders, toch zijn wij ook hier niet waar wij wezen moeten.

Wraakneming op onszelf is geen verootmoediging voor God. Er bestaat ook een zelfgeeseling en zelf verachting uit ongebroken hoogmoed. Eerst waar wij het oordeel Gods over onze zonden bimien laten in onze zielen en ons daaronder buigen, worden wij echt de gevonnisten voor Hem.

Op den weg naar het zuivere schuldbesef komen wij ook aJllerlei moeilijkheden en gevaren tegen.

De eerste moeilijldieid zou ik, met een eenigszins groot woord, het Augustinus-probleem willen noemen.-Het is bekend, dat het bij de bestudeering van dezen kerkvader een vraagstuk geworden is, of zijn verleden werkelijk zoo diep zondig was, als hij het in zijn belijdenissen uitspreekt. Heeft Augustinus, te goeder trouw, het misschien ook zwaarder gevoeld en dus erger voorgesteld dan het objectief is geweest?

Dit vraagstuk kan zich ook bij ons, zij het in veel bescheidener vorm, voordoen. Tusschen onze zonden en ons schuldbesef ligt altijd, hoe klein dan ook, een zekere tijdsafstand. Wij doorleven de schuld onzer zonde nooit in het £eden, maar altijd wanneer zij reeds verleden geworden is. Strikt genomen hebben wij in het schuldbesef niet onze zonden zelf, maar het herinneringsbeeld ervan VOO]-ons.

Bovendien zien wij, wanneer bet berouw met al zijn smartelijke en donkere gevoelens in ons is ontwaakt, het verleden onwillekeurig onder deze sombere belichting. Is onze schuld dan objectief even groot, als zij subjectief door ons gezien wordt? Heeft onze boetvaardige gemoedsstemming haar niet donkerder gekleurd dan zij werkelijk is?

Bij deze moeilijkheid zou ik drieërlei willen opmerken.

Allereerst. moeten wij aangaande onszelf niet te spoedig meen en, dat wij onze schuld te diep en te zwaar nemsn. Veel liever hebben wij onszelf er van te doordringen, dat ons oordeel nog lang niet congrueert met het oordeel Gods. AVanneer wij zonde met zonde vergelijken kan het schijnen, dat wij een bepaalde overtreding overdrijven. Maar wanneer onze zonde beoordeeld wordt naar het absolute bondsrecht onzes Heeren, dan wordt onze schuld nooit te zwaar gewogen. Nondum considerasti, quanti sit ponderis peccatum tuum. Gij hebt nog niet gezien, hoe zwaar uw zonde is. Te zwaar namen wij onze schuld nog nooit.

Desniettemin blijft het mogelijk, dat een onzuiver element in de voorstelling en beoordeeling onzer schuld insluipt. Doch — en dit is mijn tweede opmerking — dan hebben wij' wel in te zien, dat hierdoor onze schuld nog niet te groot genomen wordt. Integendeel, des te meer onzuivere elementen in ons schuldbesef indringen, des te minder nauwkeurig ook de echte zwaarte van onze schuld door ons wordt gevoeld. Zwaarmoedigheid b. v. en tobberij vergrooten niet, maar verkleinen juist de ware grootte onzer schuld; ook al is het zóó, dat wij in ons schuldbesef eigenlijk pas waar beginnen te worden. De zondekennis in het nog veelszins vertroebelde christelijke schuldbesef is altijd nog zuiverder dan elke andere zonde-voorstelling.

Ten derde behoort de genoemde moeilijkheid ons nog deemoediger en schuldiger te makend Zij' leert ons, dat wij in deze bedeeling nog zoo ver buiten

de waarheid leven, dat wij zelfs in ons schuldbesef nog met allerlei dwalingen en vervalschingen behept zijn. En tegelijk moet deze werkelijkheid de oprechte begeerte in ons sterken, om toch het oordeel Gods en niets dan dat, zuiver en onvermengd te mogen opvangen in onze zielen.

Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij en ken mijne gedachten; en zie of bij mij een schadelijke weg zij, en leid mij op den eeuwigen weg (Psalm 139:23, 24).

Wanneer het schuldbesef zich moet voortzetten in de schuldbelijdenis, hebben wij opnieuw op onze hoede te wezen. Waakt ook hier voor de gevaren, die u dreigen.

Verstikt het schuldbesef niet in zijn geboorte, doordat gij uw zonden niet eens in uw hart laat opkomen.

En wanneer het schuldbesef ontwaakt in uw ziel, werkt u er niet overheen. Begaat de dwaasheid niet, dat gij met uw schuld alles eerder zoudt doen, dan haar voor God te belijden. Wilt uw zonden niet vergoelijken door ze te vergelijken met die van anderen; want de vergelijking kan ons misschien voor de menschen en onszelf, maar niet voor God rechtvaardigen. Maakt u van het verleden niet vrij, door het gewelddadig te willen vergeten. Meent niet, uw zonden ongedaan te maken door uzelf of zelfs God beterschap te beloven. In dit alles blijft ons ik nog ongebroken en verootmoedigen wij ons voor Gods majesteit niet. Er is geen andere weg om van onze schuld af te komen, dan die der belijdenis. Alleen wie zijn schuld belijdt, verkrijgt barmhartigheid.

Maar bij deze schuldbelijdenis moet gij u wachten voor twee tegenovergestelde gevaren.*)

Wieest eenerzijds niet tevreden met het vage en algemeene. Uw schuldbelijidenis behoort concreet te wezen. Zij moet bepaalde dingen als met den vinger aanwijzen. Gij moet voor het kwaad van uw leven eerlijk uitkomen. Met een algemeene erkentenis, dat wij allen zondaren zijn, wordt niets gewonnen. Gij moet met naam en toenaam aan uw God gaan zeggen, welk een zondaar gij zelf zijt.

Maar leeft anderzijds uw zonde niet al te diep in. Ook in uw gebed zijt gij geen heilige. Tot in de oogenblikken van uw schuldbelijdenis blijft gij, in den meest ergen zin van het woord, een overtreder. Gij zoudl de eerste niet wezen, die begon met zijn boosheid diep in te leven, om haar aldus volop te kunnen belijden, en die juist hierdoor weer kwam onder de bekoring en verleiding van het kwaad, dat hij bezig was te boeten.

Weest bang voor de zonde, ook als gij haar moet belijden. Het kan soms noodig wezen^ de zesde bede van het volmaakte gebed aan de vijfde te laten voorafgaan. Als ik U om schuldvergiffenis kom vragen en daartoe ü mijn zonden moet belijden, leid mij, o Vader, ook dan niet in verzoeking, maar verlos mij van den booze.

Uw schuldbelijdenis ga niet in een biecht onder. Het is meer naar den eisch der Schrift en ook veiliger voor uzelf, om in uw schuldbelijdenis het oordeel Gods in het kruis van Christus te gaan naspreken en beamen; dan om angstvallig terug te balen en te bekennen alles, wat er uit de afgronden van uw hart opgekomen is.

Wanneer het schuldbesef met zijn schuldbelijdenis eindelijk overgaat in het nalaten der zonde, dreigt een nieuv/e verwarring.

Onverzwakt moet de regel der Schrift voor ons gelden, dat wie zijn zonde belijdt en ook laat, pas ba.rm]iartigheid zal verkrijgen. Maar dit beteekent niet, dat wij de schuldvergeving niet eerder zouden mogen gelooven, dan wanneer alle spoor en herinnering van onze zonden uit ons leven verdwenen is.

Wel is waar zal de nawerking onzer zonden altijd een groote hinderpaal voor het geloof in haar vergeving blijven. Maar het kan tot versterking van ons geloof dienen, wanneer wij klaar inzien, dat God orQ Jezus' wil wel de schuld der zonde vergeeft en. haar straf te niet doet, maar dat Hij de gevolgen er van niet altijd wegneemt. Hij versmdert deze wei voor ons van karakter, maa, r laat ze desniettemin vaak voortbestaan. Wij kunnen helaas niet alles meer herstellen, wat wij bedierven.

Doch ook hier behaalt het geloof, dat op Jezus zich verlaat, wondere triumfen. Wie merkt het nog a.an Paulus, dat hij een moord op zijn geweten heeft? Wie zou het Abraham aanzien, dat hij de vader van een onvrettig kind is? Wie zou bij het sterfbed van Jacob nog durven zeggen, dat de dood een straf is? Door het geloof houden wij ook in de nawerking onzer schulden nochtans de realiteit van haar vergeving vast.

E. D. KRAAN.


') Over het geweten kan men o.a. nazien: Dr H. Bavinck, Geref. Dogmatiek III' 175—176, Beginselen der Psychologie" 114—120, een opstel over Het Geweten in Kennis en Leven, 13—27; Dr J. H. Bavinck, Inleiding in de zielkunde 268—277-Calvijn, Institutie III 19. IS, 16. IV 10. 3—5; Dr T. Hoekstra', Paedagiogische psychologie 334—337; Dr A. Kuyper, De gemeene gratie I 192—193, 198—199, II 15—16; Dr H. G. Stoker, Das Gewissen.

') Aangehaald bij Bavinck, Kennis en Leven 13.

") t.a.p. 11 v.v.

*} J. van Andel, Pastorale brieven 74 v.v. . '

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

SCHULDBESEF.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1930

De Reformatie | 8 Pagina's