GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

SCHULDBESEF.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SCHULDBESEF.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

In dit slotarl; ikel behoort ook een enkel woord gewijd te worden aan de middelen, die tot verdieping en versterking van het schuldbesef kuniien dienen.

Op de vraag, hoe wij dit deelachtig worden, kan in 't algemeen geantwoord, dat God het aldus bewerkt. Ook het schuldbesef is Zijn gave. Hij is het. Die onze schuld ontdekt voor onze oogen. En Zijn Geest bedient~zich hierbij van dezelfde middelen, als waarmee Hij het gansche geestelijke leven wil werken. Alle tijden door blijven de prediking des Woords en de bediening met het gebruik der Sacramenten de wegen, waarlangs onze God ons in de kennis onzer zomdein verder leidt.

Maar Hij beschikt over nog meer middelen. Bij het hoofdmiddel van het Woord bedient Hij zich ook van allerlei neven-of hulpmiddelen, die ons Zijn Woord indachtig maken en ons de waarheid daarvan doen inzien.

Of wilt ge het anders uitgedrukt? Onze God toont van Zijn zijde, dat Hij inderdaad tegenover ons in een verbondsbetrekking, in een altijd-levend e verhouding staat. Hij leeft werkelijk met ons mede; en Zijn leven met ons bedoelt ook, om ons al dieper onze schuld bewust te maken.

Nu eens gunt Hij ons de ontmoeting met een nauw-levend christen, de vriendschap met een edel karakter, de verloving of het huwelijk met een hoogstaande persoonlijkheid: gestaJten van vleesch en bloed als wij zelf zijn, maar in wier verschijning het hemelsche ideaal doorschemert; bij welke aanraking wij ons daarom zoo echt beschaamd en ontdekt kunnen gevoelen.

Dan weer laat Hij onzen weg kruisen door een openbaren zondaar, door een roepend, ontaard misdrijf : een ontmoeting, niet minder ontdekkend, want ook deze mensch is onze broeder en dit kwaad had kunnen uitbreken ook in ons hart.

Heden overlaadt Hij ons met Zijn weldaden ei) verrassingen, en juist bij dit opengaan van Zijn liefdehart blikken wij des te dieper in de afgronden van ons eigen. Heere, ga uit van mij, wamt ik ben een zondig mensch (Lukas 5:8).

Morgen gaat Hij in Zijn majesteit en in Zijn vervaarlijke wereldgerichten langs ons henen, en bij dezen vreeselijken tocht siddert ook onze ziel tot in haar diepste wezen. Het haar mijns vleesches is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uwe oordeelen (I^salm 119:120).

Een derde maal handelt Hij met ons als Hij met Jacob deed. Bij Laban wordt deze bedrieger zelf de bedrogene. God laat ook wel aan onszelf wedervaren wat wij anderen aandeden, opdat wij hierdoor ons kwaad indachtig worden en gaan beseffen, hoe liefdeloos door ons jegens anderen gehandeld is.

En naast deze middelen heeft onze God nog vele andere. Het leven is zoo naamloos rijk en ieder heeft zijn eigen bondshistorie. In het verbond zorgt God zelf er voor, dat wij schuldenaar voor Hem worden. Als wij het vermijden, onze schuld te gaan zien, openbaart Hij ze nochtans aan ons. Als vpj ze toedekken, ontdekt Hij ze juist. Als wij vertragen, houdt Hij niet op en gaat ons achterna en dwingt ons, onze schuld te erkennen. Het verbond zelf in zijn breeden, diepen, schriftuurlijken zin is de weg, waarin ook dit stuk des levens wordt geleerd.

Maar al is het dus onze Bondsgod zelf, die zorgt voor ons schuldbesef, Hij wil desniettemin, dat ook wij er voor arbeiden. Zie ik wel, dan bestaan er twee hoofdgroepen van middelen, middelen van meer negatieven en middelen van meer positieven aard, die door ons aangewend moeten worden.

A. De negatieve middelen.

1. Allereerst zullen wij afstand doen van alle ongeloof. Schuldbesef kan nergens anders wortel schieten dan in den bodem des geloofs.

Reeds psychologisch blijkt de afwezigheid van geloof en de aanwezigheid van wantrouwen en vrees een zeer ongeschikte gesteldheid voor schuldbesef te wezen. Want in de vrees is onze ziel verontrust, en jaagt zij van den eenen angst naar den anderen; terwijl voor schuldbesef juist concentratie, het aandachtige en eerbiedige letten op Gods oordeel noodzakelijk is. Bovendien zijn wij in de vrees veel meer met de toekomst bezig, terwijl wij in het schuldbesef geheel op God gericht moeten zijn.

Maar vooral religieus komen wij zonder geloof tot het schuldbesef niet. Eerst door het geloof krijgt dit zijn ware karakter. Want in het geloof komen wij pas tot de waarheid, ook tot de waarheid van onze zonden. Geloovig wordend, beginnen we pas te begrijpen, dat de wortel van al onze ongerechtigheid steeds in ongeloof bestaat. Door het geloof houden wij pas op met het eindelooze toedekken en verontschuldigen en bestaan wij het, om niet meer weg te vluchten, doch naderbij te komen. In het geloof komt het ook pas tot schuldbelijdenis, en durven wij weerkeeren tot Hem, tegen Wien wij overtreden hebben, en Hem om Zjjn genade aanroepen.

Zet als het piëtisme en het methodisme het schuldbesef vóór het geloof, en dan van tweeën één. O f de zielen, blijven in een eindeloozen angst leven; óf zij gaan zich allerlei diepe schuldervaringen inbeelden, op grond waarvan zij meenen, de schuldvergeving te mogen gelooven.

Maar laat het schuldbesef in het geloof wortelen, en ja, gij wordt tot schamens toe verlegen. Want kan het erger dan gezondigd te hebben tegen uvf eigen Vader en tegen Hem, die in onbegrijpelijke liefde voor u in den dood ging? Maar desondanks twijfelt gij niet aan Zijn liefde en aan uw kindschap. Gij zijt een boetvaardig zondaar en een dankend christen tegelijk.

2. Voorts zullen wij ook den hoogmoed van ons hart slechten. Wanneer de Pharizeeër nog in ons schuilt, komt het diepe „O God, wees mij zondaar genadig", niet over onze lippen. Zoolang nog één vonkje van hoogmoed in ons binnenste gloort, en wij bij het valsche schijnsel daarvan onszelf vermooid zien, zoolang buigen wij ons niet in de eenig passende houding der boetvaardigheid voor God neer.

3. Wij zullen eindelijk ook er naar staan, om niet meer te zondigen. Elke zonde laat immers, behalve schuld, ook smet na. Zij desorganiseert en ontreddert ons innerlijke leven! Zij ontneemt ons de zuivere zedelijke heoordeeling. Zij verlaagt ons en maakt van ons leugenaars ea huichelaars. Zij slaat wonden in ons gemoed en laat litteekens achter, waardoor wij de dingen niet zuiver meer aanvoelen en benaderen kunnen.

En eerst wanneer en naarmate deze innerlijke ontreddering zich herstelt, worden wij ook bekwaam, onze schuld zuiver waar te nemen en te beoordeelen.

De paradox is geheel naar de werkelijkheid van het leven: de grootste en grofste overtreder zal het minst schuldenaar voor God zijn. En omgekeerd zal de allerheiligste zichzelf als den grootsten zondaar kennen. Wie relatief het minst zondigt, is het meest zich van schuld bewust.

Als gij klaagt over gering schuldbesef, begaat dan niet de dwaasheid, om innerlijk te verlangen, niet-christelijk opgevoed te zijn, en heidensch en grof geleefd te hebben. Begaat dan nog veel minder dit ergste, om u vrijuit aan uw zonden over te geven, op hoop dat gij hierdoor de schuld van uw leven zult leeren. Want dit is juist de weg, niet om tot eenig schuldbesef, laat staan om tot diep schuldbesef te komen.

Maar wilt gij tot schuldbesef geraken, laat dan uw zonden na, en gij zult haar strafwaaidig karakter leeren kennen. Weest wat gij zijn moet en dan zult gij ook zien wat gij nog nooit geweest zijt^). Pas de reinen van hart zullen God zien, ook als Hij verschijnt in het schuldbewustzijn. Heil den mensch, die zijn pad zuiver wist te houden. Hij is tot een diep schuldbesef hel meest bekwaam.

B. De positieve middelen.

Naast dit negatieve — de uitroeiing van het ongeloof, het afleggen van den hoogmoed en het nalaten der zonde — moet ook positief een en ander door ons worden volbracht.

1. En wat zal ik u eerder noemen dan dat het ongeloof ingeruild worde voor het geloof? Of wilt gij' hetzelfde eenigszins anders uitgedrukt — laat toch , het verbond hooge realiteit voor ons zijn.

Neemt het verbond w^, d.i. neemt God weg, en ook het schuldbesef is verdwenen. Maar laat het verbond, d.i. laat God zelf en Zijn vriendschap in Christus volle werkelijkheid voor u zijn, en uwschuld breekt aan alle zijden open. Ik ken mijzelf nooit meer schuldenaar dan in de mate, waarin ik bondeling ben, en bewust in het verbond inleef. En ook omgekeerd: als ik mij van weinig schuld bewust ben, dan ligt dit hierin, dat ik niet volop bondeling en dus bondsbreker ben.

Wanneer in dezen tijd geklaagd moet worden over zwak en weinig schuldbesef, dan is dit ontstellend bewijs, dat het verbond en in het verbond Godzelf en het kruis der verzoening op den achtergrond geraakt zijn en maar weinig echt meer voor ons leven.

Leeft daarom meer met uw Bondsgod en den Heere Jezus Christus. Het is zulk een diep geestelijke en tegelijk echt zielkundige greep, wanneer de katechismus in Zondag 2 zeker belijdt, dat de kennis onzer ellende uit de wet is, maar wanneer hij ons tot kennis van de wet naar den persoon van Christus leidt.

Indien wij ons reeds bij de ontmoeting met edele menschelijke figuren doorschouwd en beschaamd gevoelen, wat kan er dan ontdekkender wezen dan de omgang met Christus? Hij is de Man die wa's zooals wij aUen zijn moeten. Hij is in Zijn heele optreden Gods vleesch-geworden bondseisch op ons. Hij is het, die vooral in-Zijn kruis te aanschouwen geeft, welke straf wij ons waardig gemaakt hadden. Ja Hij is het. Wiens gansche ontroerende verschijning ons diep beschamend predikt, dat onze schuld dit alles noodzalcelijk heeft gemaakt.

2. Laten wij ons dan meer aan Hem gewennen en met Hem verkeeren. Deze vertrouwelijkheid met Christus leidt als vanzelf tot het tweede positieve middel van het gebed. Voor Hem gaan onze haiten open. Hem durven wij vragen, wat wij het allereerst moesten bezitten, n.I. het schuldbesef, en dat wij toch nog missen. Hem durven wij te belijden', dat zelfs dit allereerste ons nog zoo vsïafc ontbreekt. Wij doen het met diepe schaamte en groote smart, en toch tegelijk in kinderlijk vertrouwen, wetende dat Hij al onze zonden wil aannemen, ja dat Hij al onze schuld, ook deze, in Zijn eigen bloed heeft geboet.

3. In dezen omgang met Christus wordt door den Geest — en dit is het derde positieve middel — steeds meer van Zijn liefde in ons hart uitgestort. En liefde is niet dé, maar desniettemin een weg! tot schuldbesef. De hoofdweg blijft die des geloofs. Wij zullen altijd weer eerst Gods oordeel in 't geloof moeten gaan hooren en aanvaarden. Maar warmeer het geloof zich voltooit in de liefde, komt dit ook' het schuldbesef ten goede.

Groote liefde kan alleen over gebrek-aan liefde klagen. Staat er naar om uw God en den Heere Jezus Christus met uw heele hart lief te hebben, en gij zult beseffen, dat gij hunner nog nooit waardig zijt geweest.

En deze liefde is ook een weg, om de solidariteit der schuld en de realiteit der erfzonde te beleven. Hebt uw kind lief en van zelf zijn dan zijn zonden uwe zonden. Wat uw kind heden voor kwaad bedrijft, grijpt ook u aan en gij kunt het niet nalaten om ook daarvan aan den avond van den dag schuldbelijdenis te doen. En zoo gaat het allerwege verder. Vereenigt in liefde uw leven met dat vaa

uw huis, van uw geslacht, van uw kerk en gij buigt ook voor hunne zonden, u voor God neder. Ik zou zelf wel wenschen, verbannen te zijn van Christus, voor mijno broederen, die mijae maagschap zijn naar het vleesch (Rom. 9:3).

Het behoeft na al het voorafgaande geen breed betoog meer, dat het schuldbesef één der meest essenticele en beteefcenisvolle bestanddeelen van het christelijke leven vormt.

In hoogeren zin dan hij het bedoelde zeggen wij met Scheler: Het is wel vreeselijk, dat wij het leven slechts gewinnen kunnen op den donkeren smarteweg van het berouw. Maar het is toch heerlijk dat er nog een weg des levens voor ons is ^).

Het schuldbesef is een weg des levens. Het zou ook op zichzelf, en al volgde er geen vergeving op, groote waarde bezitten. Want in het schuldbesef begint het goede het in ons te winnen van het kwade. Of liever, hierin triumfeert Godzelt met Zijn waarheid over ons hart met al zijn leugens en, duisternissen. In het schuldbesef kiezen wij vóór God en tegen onszelf. W.ij stellen Hem in 't gelijk en onszelf in 't ongelijk. Het is een herstelling van een verbroken j'echtsorde'), ©n aldus worden de gescheurde bondsbanden weer aangeknoopt.

Zooals reeds werd opgemerkt, neemt het schuldbesef zelf de schuld niet weg. Evenmin is het een grond tot verzoening. Maar desniettemin wordt in dezen weg alleen ons de schuldvergeving en de zekerheid daarvan geschonken. Het is zelfs reeds bewijs, dat God ons vergeven heeft en met ons verzoend is. En als de schuldvergeving genoten wordt, is het verbond ook voor ons eigen bewustzijn hersteld.

In het schuldbesef maken wij ons eindelijk ook los van onze zonden*). Daardoor breken wij haar macht in ons binnenste. Wij laten haar niet ongehinderd haar onheilige werk verrichten. Wij snijden haar levenszenuw door en maken haar aldus machteloos; en zoo wordt het verbond ook in ons leven al voller gerealiseerd.

Elke reformatie en iedere vooruitgang wortelt in het schuldbesef. De katechismus laat dan ook in Zondag 33 bij de bekeering aan het nalaten en vlieden van de zonde voorafgaan de droefheid dat wij God door haar vertoornd hebben. De eigenlijke breuk en scheuring schuilen niet zoozeer in het nalaten van, maar in de droefheid over de zonde. .Reformatie-perioden in de geschiedenis zijn altijd perioden, waarin weer beleefd wordt wat schuldverslagenheid beteekent. Men proeft dezen ejchtenreformatiegeest, wanïieer b.v. in den doleantieitijd pi'eeken worden uitgegeven onder den titel: Uit de diepte. AVij zullen noch persoonlijk, noch als kerk, noch in eenige andere gemeenschap meer vooruitgaan, dan in de mate waarin wij eerst schuldenaar voor God geworden zijn.

Nog een dubbele vraag blijft tenslotte over, n.l. allereerst wie aldus het schuldbesef bezit, en ten tweede in welke mate wij het deelachtig moeten wezen, om het voor echt te mogen houden.

En hierop antwoord ik slechts één ding. Want op de tweede vraag is geen antwoord. God heeft niemand geopenbaard, met hoe weinig schuldbesef wij zalig kunnen worden; maar Hij eischt wel van ons allen, dat wij ook hierin de volmaaktheid zullen bezitten. Men werpt daarom een vloek over het leven en verhindert eiken geboden vooruitgang, wanneer men een minimum gaat vaststellen en angstvallig zijn ziel gaat afzoeken, of er niet een spoor of teeken te vinden is, dat uitwijst, dat dit minimum niet ontbreekt.

Eigenlijk is de heele vraag naar een minimum een ongeoorloofde. Want wie naar het minimum vraagt, zoekt feitelijk zichzelf nog. Doch zoodra het verbond, d.i. zoodra God in mijn leven realiteit is, dan vraag ik niet naar een minimum, maar dan vraag ik alleen naar God; en eerst als Hij volop mijn Bondsgod is, is het ook met mijn schuldbesef gereed.

God vordert dus van ons allen de volmaaktheid. En hiermede is tegelijk de eerste vraag beantwoord. Er ïs niemand, volstrekt niemand, die het schuldbesef bezit, zooals wij het moeten hebben. Wij behooren allen te leeren, zóó volmaakt schuldig te worden, dat wij ook in ons schuldbesef schuldenaar voor God willen zijn.

Of hiermede het geval niet totaal hopeloos wordt ? Eecierzijds wel. Maar aan den anderen kant toch weer niet.

Want ook in dezen nood onzer zielen is alleen Jezus Christus onze Hope.

Het eerste woord, dat van Zijn kruis ons tegenklinkt, is deze bede: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Hij maakt onze onwetendheid van onze schuld tot inhoud en drangreden van Zijn gebeden. Toen niemand zijn zonden zag, is Hij begonnen de schuld te belijden; en Hij heeft er het offer van Zijn kruis voor over gehad, opdat ook deze kennis ons deel zou zijn. Wij kunnen het schuldbesef alleen bezitten in Hem en voor zooverre Hij met Zijn kruiszegeningen, óók met deze, door Zijn Geest in ons leeft.

En deze Jezus is in den hemel nog dezelfde-. Indien wij gezondigd hebben — gezondigd ook in ons schuldbewustzijn — wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige. De volle schuldbelijdenis wordt nergens op de aarde, maar in den hemel gesproken. Jezus alleen kent volkomen onze schuld, en Hij belijdt ze voor en namens al Zijn discipelen. Niet wij doen het, maar Hij verricht het voor ons. En daarom:

'k Heb geloofd en daarom hooger, Hooger dan Kalvariën's top. Zie ik boven lucht en wolken, Hoogepriester, tot IJ op; Die in 't ware tabernakel Voor Gods aanschijn te allen tijd Als haar Hoofd voor Uw gemeente Strijdend bidt en biddend strijdt.

Laten wij dan ons ziele-oor gedrukt houden tegen de wanden van het heiligdom Zijner priesterlijke bediening, om te vernemen wat Hij zegt en doet in verband met onze zonden, opdat aldus het oordeel Gods lieginne door te klinken ook in ons binnenste.

Laten wij bidden om den Geest, die ons Christus en met Hem het schuldbesef deelachtig maakt.

Laten wij met ons schuldige schuldbesef tot Hem gaan en juist hierbij onze schuldbelijdenis inzetten: oo Gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? (Psalm 130:3.)

En uit den hemel geeft Hij dit antwoord: e offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten. (Psalm 51:19.)

E. D. KRAAN.


^) J. van Andel, Pastorale brieven 85.

2) T.a. p. 52.

^) J. van Andel, t. a. p. 78.

*) Zie hierover ook Samuel Mc. Comb, art. Repentance in Hastings' Encyclopaedia of Religion and Ethics X 734—735.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

SCHULDBESEF.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1930

De Reformatie | 8 Pagina's