GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ons geloof en onze intellectueele moeilijkheden.1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ons geloof en onze intellectueele moeilijkheden.1)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als we boiveii deze artikelen schriJTeu „Ons geloof en onze intellectueele moeilijkheden", ligt dat opschrift min of meer in de lijn van de bekende tegenstelling „geloof en wetenschap". Dat we toch het eerste kozen, is doordat we ons een meer begrensd doel stellen dan de behandeling van het zoo veel omvattende, diep-in^rijpende vraagstuk, waarvoor die combinatie van de termen geloof en wetenschap ons stelt.

Wie over „geloof • en wetenschap" spreekt of schrijft, heeft niet alleen aandacht te wijden aan het conflict, dat nu eenmaal tusschen die beide schijnt te bestaan, wil men^ zooals velen geneigd zijn het te stellen, aan het gevaar, dat, naar het zich laat aanzien, van de zijde der wetenschap voor het geloof dreigt, maar hij heeft daarnaast ook onder de oogen te zien de vraag, inhoever, als dat laatste onjuist is, uit het geloof consequenties voor het terrein van het weten en van de wetenschap voortvloeien, waarbij b.v. het moeilijke probleem, wat wetenschap is, vanzelf niet onbesproken mag blijven.

Wat wij ons voorstellen ligt veel meer in de practische sfeer. Als wij het hebben over „ons geloof en onze intellectueele moeilijkheden", denken wij bij dat „ons" vooral aan twee speciale categorieën in onze christelijke samenleving. We_ denken in de eerste plaats daarbij aan onze jonge menschen, die in dezen geestelijk zoo bewogen tijd met talrijke intellectueele vragen en moeilijkheden zitten en telkens weer in hun geloofsleven daar den invloed van ondervinden. Maar nog meer in het bijzonder hebben we hen op het oog, die hetzij als ouders, hetzij als opvoeders aan de geestelijke ontwikkeling van die jonge menschen leiding hebben te geven.

In dat laatste, dat leiding, speciaal geestelijke leiding geven aan jonge menschen gaat het ontegenzeggelijk om een bijzonder mooi werk, waarvan ieder, die, b.v. als predikant, ertoe geroepen wordt, dagelijks weer het zeldzaam bekoorlijke ondervindt, maar tevens óm een zoo uitermate moeilijk, veel-eischend werk, een werk van zoo enorme verantwoordelijkheid, omdat hier zoo véél goeds kan worden gedaan, maar ook zoo véél kan worden bedorven.

Daarom leek het ons niet ondienstig ons eens te bezinnen op de belangrijke vraag, op welke manier zij, die tot dat werk geroepen worden', onze jonge menschen het beste kunnen helpen met betrekking inzonderheid dan tot die intellectueele moeilijkheden.

Misschien zou de vraag kunnen rijzen, waarom wij zoo bij voorkeur op die intellectueele moeilijkheden wijzen. Zijn dat de ernstigste moeilijkheden in het jonge leven? Zijn dat de dingen, die daar het meest het geloof in het gedrang brengen? Wij gelooven inderdaad van niet. Daar zijn in enger zin rehgieuze moeilijkheden, aanvechtingen, aanvallen van zuiver religieuzen twijfel, die veel dieper ingrijpen. En daarnaast zouden we de velerlei ethische conflicten — denk b.v. de sexueele conflicten — in de jaren van de rijpere jeugd niet gaarne willen onderschatten. Ja, we gelooven zelfs, dat intellectueele bezwaren niet zelden, bewust of onbewustj dienen moeten om dergelijke ethische conflicten te maskeeren.

Maar, dat toegegeven, valt tóch het bestaan van die intellectueele moeilijkheden voor velen, niet alléén, maar toch yooral, onder de jongere menschen niet te ontkennen.

Tenslotte in dit verband nog één opmerking. Als we hier van intellectueele moeilijkheden spreken, denken we alleen aan de werkelijk serieuse moeilijkheden, de moeilijkheden van hen, dien het daarmee werkelijk ernst is.

Elkeen, die met opgroeiende jonge menschen omgaat, weet het, dat er in onzen tijd een niet onbelangrijke groep van would-be-intellectueelen bestaat, die in verband daarmee zitten met allerhande would-be-moeilijkheden. Probeert men een geestelijk gesprek met ze aan te knoopen, dan komen ze oogenblikkelijk met alle mogelijke quasi-diepzinnige vragen aan. Maar voor wie eenige menschenkennis bezit, is het al heel gauw duidelijk, dat de bedoeling daarvan geen andere is dan óf daarmee een zeker geestelijk air aan te nemen, óf, wat nog veel erger is, daardoor zich innerlijk te verbergen en persoonlijk buiten schot te blijven.

Daarover spreken we hier niet. De eenige methode om met hen verder te komen, lijkt ons rustig hun quasi-zwaarwichtige bezwaren te laten voor wat ze zijn en maar eens ernstig, op den man af ze de vraag te stellen, of ze niet eens liever luisteren zouden naar het beroep, dat Jezus doet op hun geweten.

Hier staan ons voor den geest die andere, veel hooger staanden vooral onder onze jongeren, dien de verstandelijke twijfel heel het leven overschaduwt en ze soms innerlijk als vaneenscheurt. Ge vindt er eenerzijds onder, die altijd in heftige oppositie zijn. Ze bestormen U oogenblikkelijk met hun soms geraffineerde twijfelvragen, die op het eerste hooren den indruk maken slechts uit innerlijke vijandschap voort te spruiten. En toch, als men eens nader met hen in aanraking komt en men ze eens liefdevol zoekt te benaderen, voelt men daarachter niet zelden een hart, dat onder dien twijfel zoo bitter lijdt en zoo hunkert om tot rust en tot klaarheid te komen.

Maar daarnaast komen ook andere typen voor. Er zijn er ook, die Zondag aan Zondag stil onder de prediking neerzitten en kalm alles schijnen te beamen. En als men eens een geestelijk gesprek met hen voert, leveren ze uiterlijk ook niets geen moeilijkheden op, maar praten ze vriendelijk mee. Maar als deze jonge menschen, van wie men het eerst heel niet zou vermoeden, 's avonds zoO' eens alleen op hun kamer zijn, zie, dan is het soms een zoo bange worsteling, die er in hun ziel wordt gevoerd. Dan stormen soms eensklaps allerlei van de meest martelende vragen op hen aan. En ze kunnen ze niet van zich afzetten en ze weten er ook niet uit te komen. En ze zouden zoo dolgraag willen, dat er eens een ernstige levende Christen was, met wien ze er eens over konden spreken en voor wien ze hun hart eens konden uitstorten. Maar ze schamen er zich eigenlijk voor, om met hun moeilijkheden voor den dag te komen, omdat ze zoo bang zijn verkeerd begrepen en onbillijk beoordeeld te zullen worden.

Dezulken zijn er vooral in een geestelijken crisistijd, als waarin we leven, niet weinig. En voor die is het, dat we hier speciaal de aandacht vragen. We gaan nu niet in den breede spreken over die moeilijkheden als zoodanig. Er zoii anders tot in het oneindige over te spreken zijn. We volstaan echter met een enkele ervan kort aan te duiden.

Daar heeft men vooreerst b.v. de bekende vragen van geloof en natuurwetenschap, wil men, van Bijbel en wereldbeeld. De meeste eenigszins ontwikkelden onder ons weten wel zoo een en ander af van de spanning, die daar in onzen tijd tusschen die beide schijnt te bestaan.

Is het nu toch maar niet overtuigend door de evolutieleer enz. bewezen, dat het Bijbelsche wereldbeeld, vooral ook wel het scheppingsverhaal in Genesis en de verhalen van de wonderen van de profeten en van Jezus onmogelijk te handhaven zijn?

Ja, sterker nog, zooals thans de wetenschap langs allerlei wegen en op grond van overstelpend veel materiaal den streng oorzakelijken, samenhang van

alles ia den kosmos heeft aangetoond, blijft daar eigenlijk überhaupt voor het geloof in een boven deze wereld verheven God, die alles werlrt en bestuurt, nog wel plaats?

Daarnaast noemen we de moeilijkheden, die in onzen tijd voor velen gerezen zijn in verband met de moderne Schriftcritiek en het vergelijkend godsdiensthistorisch onderzoek.

Heeft de eerste niet steeds duidelijker gedemonstreerd, dat we in den Bijbel te doen hebben met een gewoon menschelijk boek, langs denzelfden weg als elk ander boek tot stand gekomen; denk maar eens aan het sterke verschil in taal en stijl tusschen de onderscheiden Bijbelschrijvers, hun bepaald worden in allerlei door hun historisch milieu, het persoonlijk cachet, dat vaak hun geschriften dragen ?

En is daarnaast door het tweede, de vergelijkende godsdienstwetenschap, niet helder aan het licht gekomen de volstrekte afhankelijkheid, waarin de Bijbel en het Christendom verkeeren ten opzichte van Bah el en Egypte, Syrië en Griekenland, zoodat te spreken van bijzondere openbaring toch niet langer geoorloofd mag heeten?

Echter, we geven het toe, dit zijn vragen, die nog niet in zoo heel grooten kring leven, die men doorgaans toch alleen nog maar aantreft bij intellectueelen in enger zin. Maar dan zijn daar verder die veel méér voorkomende vragen van de theodicee, zooals we het nu maar kort zullen aanduiden, d.w.z. de vragen samenhangend met de raadselen van het Godsbestuur, als: waaruit laat zich verklaren al die onbeschrijfelijke ellende in onze wereld ? Hoe kan God dulden een samenleving met zooveel ten hemel schreiende ongerechtigheid? Waarom is daar die zeldzame ongelijkheid in de lotsbedeeling onder de menschen, waardoor voor sommigen het leven wel lijkt een voortgaan van het eene succes naar het andere, terwijl daarnaast anderen het een voor het ander na zich bij de handen zien afbreken ?

Nietwaar, het zijn niet het minst deze vragen, die de eeuwen door , in de harten van duizenden zijn opgerezen en vooral in onze dagen velen tot afmattens toe bezighouden.

Op tal van vragen is in den loop der eeuwen een antwoord gevonden. „Maar, " zooals het nog onlangs zoo ontroerend werd uitgesproken, „er blijft een vraag, die oprijst rondom de aarde, gedurig. Een vraag, die haar voortdurenden klagendea toon doet opruischen tot den hemel als hét ruischen van de groote, wijde, eeuwig ruischende zee. Ook als wijzelf het niet hooren, gaat dat ruischen voort: waarom en waarom? "

Welnu, welke houding hebben wij nu als ouders en opvoeders of leiders van de jeugd tegenover al deze en dergelijke vragen bij onze jonge menschen aan te nemen? Ziet daar de vraag, waarop we een antwoord willen zoeken.


^) Het hier volgende is een eenigszins uitgebreide in omgewerkte radio-toespraak.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Ons geloof en onze intellectueele moeilijkheden.1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1931

De Reformatie | 8 Pagina's