GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Behoort de familie ¥aii der Sdinit ia den kermis-draaimolen?

Eens heb ik Docent Van der Schuit zien spelen met een van zijn kinderen. Het kind tolde in het rond, d» vader hielp het daarbij, Z.Eerw. versterkte alzoo deze ronddraaiende beweging, systematiseerde die, gaf er leiding aan.

Vrage: behoort dit gezin in den draaimolen, op de kermis?

Onzin — zegt iemand.

Zeker. Maar dan precies dezelfde onzin, als wanneer deze docent — doceeren beteekent: deugdelijk onderscheiden — in „De Wekker" deze „onthulling" geeft onder het opschrift: behoort een christen in DE CO-MEDIE:

Zoo luidde de titel van een boekske, dat in 1881 het licht zag. Niemand minder dan Dr Kuyper schreef er een voorwoord in en dat eindigt met deze woorden: „Daartoe zegene het de Heere, onze God, Die niet in het „doen spelen of zien spelen" van rollen een welbehagen heeft, maar daarin, dat wij in het werkelijke leven wandelen zullen voor Zijn aangezicht, oprechtelij k".

Dr Kuyper van 1881 staat mij beter aan dan die van later jaren, toen wel tegen het misbruib met een beroep op Calvijn werd gefulmineerd, maar zijdelings het ccmediespel niet als contrabande werd veroordeeld.

Hierom speelde in het blijspel in vijf bedrijven „De Vrek", dat door het studentencorps van Kampen werd gegeven, J. Vv'aterink (rol, Louis, zijn neef en pupil), C. Bouma (Meiig, zijn buurman, huwelijksmakelaar), . K, .Schilder (Jakob, zijn kok en koetsier) e.a., die nu EERWAARDE heeren zijn.

Wéét ons gereformeerde volk wel, dat de fout het meest schuilt bij eigen leiders? En is het niet waar: „Zoo de priester, zoo het volk".

Waarschijnlijk heeft de docent een programma van een der Kamper lusti-um-vieringen gehad. Hij weet er tenminste nog meer van — inzake de rollen — dan ik zelf. Maar in dat geval weet hij ook, dat bij dit kamerstukje heel wat goede menschen aanwezig waren. O.m. de professoren. En de Kamper dominees: Ds Wisse was nog op komst, anders was hij er ook bij geweest. Het was een gewoonte, die door verscheiden generaties is gevolgd, zoo goed als zeker óók door student G. Wisse. De notulen zijn nog na te gaan. De docent houdt dus wèl een massale opruiming van „eerwaarden". Dat zullen velen nog al wijs vinden.

Maar het is in elk geval dom, dit nu c o m e d i e, neen, nog wel „de comedie" te noemen. Even dom als die kermis van mij — als ik die ernstig zou nemen. Het is op z ij n „standpunt" ook niet wijs, alleen maar drie eerwaarden met name af te straffen; hij kon en passant heele rijtjes gereformeerde dominees, plus professoren hebben afgeslacht: niet eei-waard meer!

Maar collega Wisse dan? Nu, die leeft tóch wel. En Calvijn dan, die de „ludi scholares" — dat was het daar in Kampen — goedkeurde? Nu, van Calvijn kan men altijd wat maken.

Misschien zal de docent zeggen: ja maar, die andere spelen waren best, maar dat ééne stuk..., o foei! Maar indien Z.Eerw. soms aan Molière denkt, bewijst hij slechts, óók dezen niet te kennen.

Tenslotte, stel, dat er eon fout begaan was — wat ik ontken — is die dan methode? Heeft de apeldoornsche jeugd geen „zonden der jonkheid"?

De docent vraagt verder nog — van de hak op den tak springend:

Is het waar, wat men publiek durft te schrijven, dat bekende voormannen in de Gerefoimeerde Kerken (O.V.) en in de Anti-Revolutionnaire Partij op geregelde tijden in gezelligen, zij het ook besloten kring,

gewoon zijn met elkander een kaartje te leggen? Ondergeteekende kent het kaartspel niet. Dat de schrijver echter „Woord en Geest" citeert, spreekt. Maar als „De Wekker" 't weten wil: ik ken chr. gereformeerde volksvoorgangers, die ook kaartten. Men moet geen namen noemen, 6f het duidelijk doen. Zijn kerkgenooten laten hem wel schrijven, net precies zooals collega Wisse inzake die z.g. comedie. Maar de waarheid reikt verder dan de blik van dezen schrijver. Br, — wat een geschrijf.

Een verwarrende vraag van Docent Van der Schuit.

Dezelfde auteur zegt in hetzelfde blad:

Voor geruimen tijd is getracht in ons vaderland een bond van Calvinisten op te richten. Prof. Hepp was een van de eersten, die het denkbeeld aan de hand deed. Ik heb direct gevoeld de moeilijkheid, waarin men zou komen, als Assen consequent werd doorgetrokken. En men kan moeilijk den lof onthouden aan die mannen in de Gereformeerde Kerken, die ten koste van alles niet wilden in één bond zitten met hen, die als niet „gereformeerd" zijn uitgeworpen.

Wel wat wonderlijk, van een bestuurslid van den Bond... tenzij er verandering mocht ingetreden zijn, die evenwel niet beleden wordt.

Voorts vraagt dit bestuurslid (hoewel zich „buitenstaander" noemend):

Alleen vraagt men zich als buitenstaander rustig af, waarom diezelfde mannen, die meenen het palladium der gereformeerde belijdenis zoo hoog te houden, niet even hard, zoo niet harder van den toren blazen, als aan de Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag mannen verbonden zijn, die naar dienzelfden maatstaf Beoordeeld ook niet thuis hooren in dien kring, die meent het „non plus ultra" der gereformeerde wetenschap gegrepen te hebben.

De Calvinistenbond, neen, dat gaat niet! En, dan feliciteert men zichzelf, dat men tegen die hersteldverbanders gewaarschuwd heeft. Prachtig!

De Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag en dan laat men rustig die hersteldverbanders op hun plaats.

De Calvinistenbond. Vreeslijk.

De Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag en dan doet men een oogje dicht. Sapienti sat

„Men feliciteert zichzelf", br, wat een geschrijf.

Neen, sapienti heelemaal niet sat. De „wijze" weet heusch wel, dat over de Vrije Universiteit publiek geschreven is, en volstrekt geen oogje dicht gedaan is. Dat is maar weer onwaarheid-spreken van dezen schrijver.

Maar al handhaaf ik wat ik schreef, toch hoop ik niet te vergeten:

a. dat de Calvinistenbond zich plaatste op de basis der drie fomulieren (ook docent Van der Schuit erkende dus de „hei-steld-verbanders" in casu als staande op dien grondslag), terwijl de Vrije Universiteit niet op den gi-ondslag der drie formulieren staat (dat weet „De Wekker" erg best); „De Wekker" erg best);

b. dat de bedoelde professoren een publieke verklaring hebben afgelegd inzake hun houding tegenover Assenin-dogmatischen zin, terwijl de „H.V."-collega's van Docent Van der Schuit (in den Bond) al ettelijke ongereformeerde (van Assen in dogmaticis afwijkende) dingen hadden geschreven, toen ze met Zijn Eerwaarde broederlijk in zee gingen. Waarheid spreken!

De Docent schreef nog:

Misschien kan het medewerken om de kinderen des verbonds andere vragen te leeren dan: is dansen zonde, is comediespelen zonde, is kaartspel zonde, is bridgespel zonde?

Er kan bij: is het volk verkeerd voorlichten — en de onwaarheden laten staan — zonde?

Kwestie-Ubbink.

In de pers van de z.g. „hersteld-verband"-gemeenschap gaat men nog steeds voort, elkaar te bestrijden inzake Ubbink's boek. Thans schrijft Ds Vermaat in „Overtoomsche Kerkbode":

Als Dr U. het dan ook opneemt voor een ontologisch realisme heeft hij niet op het oog, gelijk Ds Aalders schijnt te denken blijkens zijn art. in „Woord en Geest", dat bepaalde ontologisch realisme, met zijn zakelijk-wijsgeerigen inhoud, dat naast het idealisme zijn plaats opeischt in het hedendaagsch wijsgeerig denken, waartoe hij zich dan zou bekennen, „met een argeloos vertrouwen op de werkelijkheid" (art. van Ds A. in „W. en G.") d.i. op het empirisch exlstentiëele en waarop hij zijn theologische inzichten zou bouwen.

Dat dit niet het geval kan zijn, blijkt genoegzaam uit het feit, dat Dr U. van zijn ontologisch realisme zegt, dat dit hetzelfde realisme is als „van de Heilige Schrift, van alle profeten en apostelen, ja van Christus zelf", (pag. 11).

Later:

Dr U. ziet de Reformatie niet als een gecorrigeerde levensbeweging, maar als een opstanding uit de dooden. Men keerde zich af van de scholastiek, van de ledige woorden en bekeerde zich tot den levenden God, en daardoor werden alle dingen nieuw, door de stuwkracht van den levendmakenden geest in de harten uitgestort.

Daarom ook noemt Dr U. Baco van Verulam de wijsgeer van de reformatie.

Ds Buskes vond in deze bewering de Achilles-hiel, de zwakke stee van zijn boek, maar m.i. geheel ten onrechte.

En nu het mooiste: in „Woord en Geest" schrijft Ds J. C. Aalders, dat het heelemaal niet goed was van Ds Schilder te bewijzen, dat de schrijvers ginds het onder elkaar niet eens zijn. Nota bene — hij heeft niet eens gelezen, wat ik schreef, gaat alleen op „inlichtingen" af. Geen woord verder over die lichtvaardigheid, en — verkeerdheid.

Voorts citeer ik uit Ds Aalders' jongste artikel:

Ik geloof niet aan een Calvinistische kennistheorie, noch aan een protestantsehe wetenschapsleer, evenmin als aan een Roomsche wijsbegeerte.

Ds Aalders was bestuurslid van den ClilVitiïstettbond! Ook dit nog:

Maar desalniettemin waag ik het, op grond van herhaalde lezing van zijn boek met toenemende vrijmoedigheid, mij ook verwant te voelen met Dr Ubbink. Ik weet niet, of hij per slot van rekening zooveel anders bedoelt. Misschien is het verschil tusschen hem en mij enkel maai-, dat hem nog het geluk verbleef van een inzicht, dat voor mij onherroepelijk als illusie gevallen is. Hij staat, wijsgeerig-wetenschappelijk gesproken, nog geloovig, ik sta in dat opzicht

hopeloos en onherstelbaar critisch. Nog eens: Ds Aalders was bestuurslid van den Calvinistenbond! Wie gelooft nu nog, dat de critiek heeft doodgedrukt? Die heeft alleen den dood geconstateerd.

Tegenover Ds Aaldere constateert dan weer Ds Buskes:

Daarom wil ik met mijn beoordeeling voorzichtig zijn.

Maar aannemelijk zijn in elk geval Dr Ubbink's beschouwingen voor mij nog niet, tenzij hij ze door een systematischer en klaarder toelichting aannemelijk maakt.­

Eindelijk ook nog dit:

Ik beschouw Dr Ubbink volstrekt niet, gelijk Ds Vermaat schijnt te vermoeden, als een naïef realist. Dat heb ik ook nooit gezegd. Maar ik heb er wel zeer ernstig bezwaar tegen, wanneer Dr Ubbink waarheid omschrijft als kennis van de werkelijkheid en wanneer hij zegt, dat ieder mensch het vermogen heeft, de waarheid te kennen. Wat mij met Dr Ubbink verbindt is dit, dat het er ook hem uitsluitend om te doen is, dat wij het Woord van God hooren en niet alle mogelijke menschenwoorden, dat wil dus zeggen het Woord, dat alleen door God gesproken wordt en daarom ook uitsluitend wanneer God het spreekt gehoord kan worden. Hier vindt ook Dr Ubbink's waardeering voor Karl Barth haar rechtvaardiging. Maar Dr Ubbink wijst toch Earth's theologie om haar dialectiek af, terwijl ik haar juist om haar dialectiek zou willen aanvaarden, 'k Geloof, dat wij nooit uit de moeilijkheden komen, indien wij het getuigenis „De Bijbel is het Woord Gods" niet dialectisch verstaan.

Hiermee zijn we dan aan het eind.

Vrijmetselaren.

In „De Standaard" schrijft Dr Sebestyen, blijkbaar door het blad daartoe in staat gesteld — terecht — in onmiddellijke aansluiting aan een ingezonden stuk van een vrijmetselaar, den heer Faubel:

Daarom werd dan de gevaarlijke invloed van de vrijmetselarij ook in de Hong. Prot. Kerken gevoeld. Wil de heer Faubel ook op dit gebied bewijzen hebben, dan kunnen wij ze ook leveren. De vrijmetselaarspredikanten behooren ook bij ons tot de protecters van het modemisme. Zij hebben een geheime broederschap, die zelfs in het kerkelijk leven boven die van het kerkelijke uitgaat en ook in het kerkelijk leven in vele gevallen duidelijk te voorschijn komt. Is dan niet begrijpelijk als Prof. W. Heyns, op grond van zijn Amerikaansche ervaringen in zijn „Gereformeerde Geloofsleer" (uitgave J. H. Kok te Kampen) sprekende over de geheime genootschappen, zich op blz. 176—177 uitlaat als volgt:

„Dus stelt men onvoorwaardelijk zijn geweten, dat alleen aan God mag onderworpen zijn, onder de macht van het genootschap, dat is: men maakt het genootschap tot zijn God..." En verder: die genootschappen de plaats willen innemen van de door God gestichte Kerk..." En verder: dat zij door uitdrukkelijk bedekking en bescherming van elkander ' te eischen ook ten koste van het recht, een gevaarlijk element zijn in het burgerlijk en maatschappelijk leven. Wie zal zeggen, aan hoeveel samenzwering en rechtsverkrachting die genootschappen schuldig staan om hun doel te bereiken."

En dit zegt een Amerikaansche professor, die nooit een i-evolutie en nooit het Communisme heeft meegemaakt! Maar hij weet toch veel, want ten slotte zegt hij:

„En al deze dingen zijn openbaar. Zij zijn openbaar gemaakt door mannen wier geweten hen tot spreken heeft gedrongen, die hun eed hebben verbroken, omdat zij de ongerechtigheid er van hadden leeren inzien, en die ons ten koste van smaad en verguizing hun onthullingen gegeven hebben in woord en geschrift, op een wijze, die boven alle verdenking verheven is..."

Ook voor ons is deze mededeeling van beteekenis.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1932

De Reformatie | 8 Pagina's