GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Chiliasme en het Oude Testament.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXVIII.

Ëzechiël's berstelllngsvisloeD, hfdst. 40-48.

We komen nu tot het laatste en voor het vraagstuk dat ons bezighoudt niet het minst belangrijke gedeelte van Ëzechiël's profetie. In de laatste negen hoofdstukken hebben we de beschrijving van een grootsch, breed uitgewerkt visioen, dat men heel dikwijls het tempelvisioen noemt, maar dat toch juister wordt aangeduid als het herstellingsvisioen, wijl het weliswaar met de teefcening van een door den profeet aanschouwden tempel begint, maar daarnevens toch ook nog heel wat meer biedt: met name een vrij uitvoerige beschrijving van de voorschriften voor offerdienst en priesterschap, en een uitgewerkt plan voor de verdeeling van het land.

De groote vraag bij dit herstellingsvisioen is: moet het zinnebeeldig of letterlijk worden verstaan ?

We hebben bij den aanvang van onze schetsenreeksen, in het Inleidend gedeelte, reeds opgemerkt, dat men met een algemeenen stelregel, dat alles letterlijk zou zijn te verstaan, evenzeer als met een algemeenen stelregel van omgekeerde strekking, niets kan aanvangen. Dat zulk een algemeene stelregel, wel verre van het recht verstaan der Heilige Schrift te bevorderen, daaraan veeleer ernstig in den weg zou staan, en slechts tot verwringing van den gezonden zin zou aanleiding geven. In elk bizonder geval is door een in details afdalend onderzoek te beslissen, of we met letterlijk dan wel zinnebeeldig bedoelde uitspraken te doen hebben. Een van de regels, die daarbij natuurlijk moet worden in acht genomen, is dat men rekening houdt met het karakter van de Schriftuurplaats die men heeft te exegetiseeren. En dat is vooral in dit geval van toepassing. Wij hebben hier.-te doen met een visioen, en wij zullen dus dit visioen in overeenstemming met den aard van een visioen hebben uit te leggen. Dat we hier met een visioen te doen hebben, is duidelijk reeds uit het begin. Zeer precies wordt het tijdstip bepaald, waarop de nader mede te deelen Goddelijke openbaring tot den profeet kwam (het was in het 25e jaar van zijn wegvoering met Jojachin, welke plaats had in het jaar 597 voor Chr., dus in het jaar 572 voor Chr., in het begin van het jaar, op den tienden der maand), en ho© kwam di© openbaring tot hem? Hij zegt het ons: de hand des HEEREN was op mij, en Hij bracht mij derwaarts, in de gezichten Gods bracht Hij mij in het land Israels en Hij zette mij op een zeer hoogen berg" (Ezech. 40:1, 2). In visionairen toestand werd dus de profeet van Babel verplaatst naar Palestina, waar hij dan verder het gezicht ontving. Later vinden w© nog eens herhaald dat we met een visioen te doen hebben, n.l. in Ezech. 43:2, 3, waar beschreven wordt hoe de profeet de heerlijkheid Gods door de Oostpoort in den tempel zag binnentrekken, en dan gezegd wordt, dat deze Godsverschijning, deze Th e op h an ie, gelijk was aan die welke hij had gezien bij zijn roeping tot profeet (Ezech. 1:4 v. v.) en bij het visioen van den ondergang der goddelooze stad (Ezechiël 8:2 v.v.) „en alzooi was de gedaante van het gezicht, dat ik zag, gelijk het gezicht, dat ik gezien had toen ik kwam om de stad te verderven, en het waren gezichten als het gezicht, dat ik gezien had aan de rivier Chebar". Hebben we hier nu met een visioen te doen, dan hebben wij ons wel van meet af goed voor oogen te stellen, dat dit beteekent, dat het 't meest voor de hand ligt, de hier gegeven Goddelijke openbaring zinnebeeldig te verstaan. Het is de aard en de eigenschap van visioenen dat zij symbolen, zinnebeelden te aanschouwen geven. Men zie maar eens het roepingsvisioen van Jesaja, van de Theophanie op een hoogen troon, met de zoomen van het gewaad der Koninklijke Majesteit vervullende den tempel, van de Serafs, en de tang met de gloeiende kool van het altaar, waarm©© de mond van den profeet werd aangeroerd (Jes. 6:1—7). Of de visioenen bij Jeremia van de amandelroede (Jer. 1:11) en den ziedenden pot (Jer. 1:13), alsmede van de twee vijgenkorven (Jer. 24); de visioenen bij Amos (7:1—9; 8:1, 2; 9:1). Zoo ook het reeds besproken visioen van de dorre doodsbeenderen bij Ezechiël zelf (Ezech. 37:1—14), en de reeds gemeld© visioenen bij zijn roeping en van den ondergang der stad (Ezech. 1—3 en 8—11). Steeds weer zijn het symbolen, zinnebeelden, die in de visioenen worden geboden. Het is dus duidelijk dat men volgens een gezonden regel van verklaring moet beginnen ervan uit te gaan, dat Ezech. 40—48 dus oot een zinnebeeldig karakter zal dragen. Het is hier niet de vraag: ijn ©r ook aanwijzingen dat wij van den letterlijken zin mogen afwijken en een zinnebeeldige beteekenis mogen aanvaarden, maar omgekeerd: ijn er ook redenen om van den zinnebeeldigen zin af te wijken en aan ©en letterlijk© opvatting d© voorkeur te geven. Dat alleen is uitvloeisel van gezonde exegetische methode; wie het anders doet, zondigt tegen een van de allereerst© regels van zulk een methode.

Nu zijn er in den loop der tijden toch wel zeer velen geweest, , die de letterlijke opvatting van deze hoofdstukken verdedigd hebben. In wel eenigszins curieusen vorm vinden we deze letterlijke opvatting al. in een oude Roomsche uitlegging van Ezechiël, door een paar Jezuïeten-paters op het eind van de 16e eeuw. Deze zijn de meening namelijk toegedaan, dat de door Ezechiël in zijn visioen aanschouwde tempel identiek was met den door de Chaldeeën verwoesten tempel van Salomo, en dat iCrod d© nauwkeurige constructie van dien verwoesten tempel , aldus aan Ezechiël heeft geopenbaard, opdat de latere Christelijke kerk die zou kennen en de heugenis daarvan voor haar zou bewaard blijven. Wel voegt deze Jezuïetisch© verklaring daar pog aan to©, dat ook die tempel weer zinnebeeld was van d© Christ©lijke kerk, maar men begrijpt, dat dit niets verandert aan het feit, dat zij het visioen zelf niet zinnebeeldig, maar letterlijk verstaat.

" Verder vinden' wij de letterlijke opvatting bij

nagenoeg alle Joodsche verklaarders, en bij die Christelijke exegeten welke Chiliastische opvattingen zijn toegedaan. De gedachte is dan, dat hier geprofeteerd wordt een terugkeer van de Joden in hun land piet herstel van tempel en offerdienst. Voor de Christelijke', Chiliastische, exegeten zit daar dan wel eenige moeilijkheid in. Het verwachten van höt herstel van den tempel en den offerdienst is van Christelijk standpunt toch altijd slecht te rijmen piet de openbaring in het Nieuwe Testament, dat de schaduwen des Ouden Verbonds door de komst van Christus zijn vervuld en daarom afgeschaft. Sommigen trachten deze moeilijkheid te ondervangen door aan den herstelden tempeldienst een geestelijk karakter toe te schrijven. Men zal zich herinneren wat Ds. Berkhoff hiervan zegt, dat gedurende het duizendjarig rijk de tempel door God zou kunnen gesteld worden op Nieuw-Testamentische wijze tot een centraal-punt van den Christelijken godsdienst (zie schets no. XXXIII). En soortgelijke pitlatingen vinden we ook bij anderen. Er , zijn echter ook Chiliasten die er voor terugdeinzen om het herstel van tempel en offerdienst te verwachten, en daarom Ezech'. 40—48 niet in zijn geheel letterlijk opvatten. Zij verstaan wel letterlijk wat gezegd wordt van Israels terugkeer in zijn land, piaar tempel en offerdienst houden ze dan slechts voor „teekenen", d.w.z. zinnebeelden van Israels gewijzigde verhouding tot God. Het spreekt vanzelf, dat zulk een scheiding in een letterlijk en een zinnebeeldig deel volstrekt willekeurig is. Een van tweeën: we moeten öf heel het herstellingsvisioen letterlijk ppvatten, en dan de consecpientie aanvaarden, dat er van tempel en offerdienst sprake js, öf we moeten, erkennende dat het Nieuwe Testament het herstel van tempel en offerdienst pa de verschijning van Christus als Vervuiler der Wet uitsluit, voor heel het herstellingsvisioen bij de zinnebeeldige opvatting blijven.

In de derde plaats vinden wij de letterlijke opvatting van Ezech. 40—48 in dezen vorm, dat men daarin een „ontwerp" ziet van den profeet ten behoeve van den Israëlietischen toekomststaat, dien hij na de ballingschap 'verwacht. De teekening van den tempel acht men dan zooveel als een architectonisch bestek , voor den herbouw van het verwoest© Godshuis, , de offervoorschriften beschouwt men .als ©en concept voor een na-exilische offerwet, het plan voor de verdeeling van het land ziet men .als bestemd voox de toewijzing van het erfdeel aan de teruggekeerde ballingen. In verband met de opvattingen die in de wetenschappelijke wereld ingang Jiebben gevonden in betrekking tot de Mozaïsche wet, als zou deze niet alleen niet door Mozes gegeven zijn, maax eerst in veel later tijd geleidelijk , zijn tot stand gekomen, wijst men dan aan het z.g. „ontwerp" van Ezechiël in den aangenomen ontwikkelingsgang , zijn plaats aan: het zou liggen tusschen d© Deuteronomische wet, die men laat ontstaan omstreeks den regeeringstijd van koning Josia van Juda (plm. 620 voor Chr.), en de zoogenaamde Priesterlijke Wet (voornamelijk in Leviticus), die eerst in de dagen van Ezra heet te zijn ontstaan. Nu zijn de meeningen ook hier nog weer ©enigszins verschillend. Er zijn verklaarders, die consequent de gedachte vasthouden dat Ezechiël zijn „ontwerp" werkelijk gemaakt heeft om als leiddraad te dienen voor de ballingen, wanneer zij zouden terugkeeren. Er zijn echter ook anderen, die zich niet liunnen losmaken van den indruk, die in ieder geval bij aandachtige lezing en herlezing van het visioen zich opdringt, dat het alles toch heel bezwaarlijk voor werkelijke tenuitvoerlegging kan bestemd zijn geweest. Dit is een punt waarop we nader nog zullen terugkomen. Thans willen we er alleen op wijzen, dat er onder de verklaarders, die de „ontwerp"-opvatting huldigen, toch wel , zijn, die het meer als een ietwat idealistische schildering beschouwen, welke ons doet zien hoe de .profeet eigenlijk de inrichting van den Israëlietischen toekomststaat het best en het mooist zou vinden, maar waarvan hij zelf alreeds de nauwkeurige verwerkelijking piet verwacht, en zelfs niet bedoeld heeft. De profeet zou er zich bij het geven van zijn „ontwerp" van meet af wel bewust van zijn geweest, dat de werkelijkheid van den terugkeer slechts een gebrekkige realiseering zou kunnen bieden van zijn ideaal.

Wij zullen deze verschillende opvattingen niet elk op zichzelf afzonderlijk gaan weerleggen. Alleen willen we even wijzen op ééne omstandigheid, welke het verklaarbaar maakt dat men, in weerwil van het doorgaand symbolisch karakter van alle visioenen, er toe gekomen is hier aan ©en l©tterlijk© verklaring de .voorkeur te geven. Het is deze, dat de beschrijving hier zoozeer in details treedt. .Allerlei minutieuze bizonderheden worden opgegeven; de afmetingen van den tempel en diens omgeving, d© inrichting zelfs van allerlei bijgebouwen, de hoeveelheden die voor bepaalde offers moeten gebruikt worden, en zoo meer. Waren deze vel© bizonderheden er piet, dan zou wel nooit iemand er aan hebben gedacht aan dit visioen een letterlijken zin te geven. Daarom moeten we even de vraag onder de pogen zien, of deze bizonderheden grond geven om van de meest voor de hand liggende zinn©beeldige verklaring .af te gaan en een letterlijke uitlegging te aanvaarden? Hierop moet geantwoord worden, , dat het afdalen in bizonderheden geenszins het symbolisch karakter uitsluit. Een symbool kan zeer zeker in enkele trekken worden gegeven, maar Jiet kan ook tot in details worden uitgewerkt. En pu is het wel eigenaardig, dat wij de gedetailleerde uitwerking van een zinnebeeld bij voorkeur bij den profeet Ezechiël zien optreden; men denk© , aan het zinnebeeld van het t© vondeling gelegde en door God aangenomen kind (Ezech. 16), , aan de allegorie van Eirend en wijnstok (Ezech. 17), aan Ohola en Ohohba (Ezech. 23). Wel verre dus van een bezwaar tegen de zinneibeeldige verklaring te wezen, ligt veeleer de ge^detailleerde teekening geheel in de lijn van Ezechiël. Voorbeelden van in bizonderheden uitgewerkte zinnebeelden vinden we ook buiten het terrein d©r Heilige Schrift. Dr. Troelstra herinnert in Tekst en .Uitleg (Ezechiël II, bldz. 135) aan de Divina Comoedia van Dante, waar alles zoo reëel en nauwkeurig beschreven is, hoewel toch ieder weet dat w© met een allegorie te doen hebben.

G. Ch. AALDERS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's