GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het kapitaal en ons dagelijksch brood.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het kapitaal en ons dagelijksch brood.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Gods groote werken In ons economiscli leven

en bet kapitaal. II

De balans is een economisch begrip, dat iets zegt over een stand van zaken in de werkelijkheid, maar dan zegt het iets méér dan de , , gaande en komend© man" wel opmerken kan.

Zoo is nu ook het woord „kapitaal" in d© ecotnomie een begrip — een economisch begrip over een stand van zaken in de werkelijkheid. En het zegt méér en het is iets anders, dan wat men gewoonlijk onder „een kapitaaltje" verstaat.

We komen straks nog hierop terug.

We houden dit voorloopig vast, dat „kapitaal" een begrip is uit de economie — en dat het iets zegt van een werkelijken toestand in het economische. En als we nu nog even terugkeeren naar die straat in Amsterdam, en vragen: vanwaar komt dien menschen hun dagelijksch brood, hun kleed, hun woning, hun weelde en hun nooddruft, dan kan het antwoord toch moeilijk zijn: van het kapitaal, d.i. van dat begrip, dat de economen zich hebben gevormd, omtrent een deel van het eco­

nomische leven. Ten eerst© erkennen alle economen naast het kapitaal nog den arbeid en de natuur als productiefactoren.

En ten tweed© zijn er behalve productiefactoren bij die voorbijgangers nog veel meer andere factoren aan 't werk. Rijv. verbruiksfactoren. Daar loopt een arme kerel, een bedelaar, alles doorgebracht, kon het goed hebben — daar een goed gekleede arme, erg zuinig geweest, — daar een rijke, gelukkig geweest, zegt hij, toeval! — daar ©en nette mijnheer, doch schamel gekleed, lang ziek geweest Tusschen al die duizend draden van staatsbestuur en bestuur van stadsleven en familieleven en particulier lot loopen óók de productie der natuur, het brood dat voor hem groeide, en de productie van den arbeid, het werk dat aan zijn jas is gebeurd, en ten slotte óók nog de lijn van het kapitaal, d.i. van alle machines en grondstoffen en handelsschepen en steenkolen die ter voortbrenging van wat hij noodig had in het werk zijn gesteld.

En nu zien wij volgens Gods Woord al die duizende lijnen van kapitaal en arbeid en natuur, van particulier lot ©n familieleven en s'tadsleven en staatsieven, ook van recRtsbedeeling en zedelijkheid en godsdienstig leven in het leven van die voorbijgangers, al die draden zeg ik, zien we samenkomen in één Goddelijke Hand, die dit gansch© samenstel zóó regeert, dat geen muschje wordt gedood en dat geen haar van ons hoofd gekrenkt wordt zonder Zijn wil.

Hij heeft d© volken hun woonplaats besteld. Hij kent lederen Amsterdammer en Hij weet alles van diens leven, ook van zijn leven wat h©t economische betreft.

En het is niet zoo, dat de natuur en de arbeid en het kapitaal als vanzelf voortloopen en dat zoo nu ©n dan in bijzonder© „opmerkelijke" dingen „Gods vinger" is te zien. Maar het is zoo, dat Hij Zijn zon doet schijnen op den Dam en dat Hij de gerechten aanzet in de lunch-room zoo goed als in het scheepsroefje — het is zoo, dat Hij de Opperste Leiding heeft van de scheepstimmerwerf en dat Hij de God is die den uitvinder d© oogen opent voor een nieuwen tak van voortbrenging.

Als in Ezechiël 27 en 28 de profeet op Gods bevel een klaaglied moet zingen over de heerlijk© cultuur van Tyrus, over haar handel en zeevaart en over haar industrie ©n markten, dan zegt de Heere tot den Koning van Tyrus: gij waart als in, Eden, Gods hof, alle kostelijk gesteente was uw deksel... allerlei muziek was in uw paleis... gij waart een overdekkende Cherub, ©en gezalfde... en Ik had u alzoo gezet.

God had die cultuur gezet rondom dezen Vorst.

En als Jona weent over den wonderboom, waaraan hij niet gewerkt had, dan zegt de Heere: en zou IK dan niet verschoonen die groot© stad Ninevé, waarin veel meer dan 120.000 kindertjes zijn... en dan nog veel vee. Alsof de Heere wilde zeggen: gij Jona hadt aan dien boom niets gedaan, maar gij weet niet wat een zorg Ik heb gehad voor die groote stad Ninevé, voor al die kindertjes ook, en voor het vee.

Zorgen Gods — ook in het economische — dat is het antwoord als we vragen: hoe komen toch die Amsterdamsche voorbijgangers allemaal aan hun dagelijksch brood?

De economie is de wetenschap, die op dit gebied Gods groot© werken mag naspeuren — die mag trachten daarin de groot© lijnen t© ontdekken als de bovengenoemde van arbeid en natuur en kapitaal, die samenwerken voor de productie benevens onderneming, ondernemersgeest, werkkracht, soliditeit en trouw, handelsgeest en ethische volkskracht, en verder rijkdom, vermogen, verbruik, spaarzaamheid, goed verstand in het economische, en niet het minst Gods goede gezindheid over de menschen. Zijn goedheid beslist zoo vaak over ons als over Ninevé.

Zijn barmhartigheid besluit zoo vaak om nóg maar uit te deelen — ondanks onze zonde.

Zijn geduld stelt nóg maar de eindcrisis uit. Maar ook, als er een einde komt aan Zijn lankmoedigheid over Tyrus, omdat het z ij n hart stelde als Gods hart, omdat het zelf het opperbestuur meende in handen te hebben — als er een eind© tomt aan Zijn geduld, dan is het gedaan, dan kan geen natuur, noch arbeid, noch kapitaal meer voldoende produceeren, dan loopt de consumptie in de war, dan moet Ezechiël zijn klaaglied weenen over den scheepsbouw en koophandel en zeevaart, jdie vergaan zijn tot groote ontzetting van de Grieken (vs. 35) en tot bespotting van de handelaars der volken, die nu ander© markten zoeken.

Van 't hoogste belang blijft nóg steeds de gunstige gezindheid van, God ten opzichte van ons economisch leven. Eén wenk van dézen Koning in Zijn

toorn doet meer kwaad aan onze economisch© toestanden, dan tal van economische moeihjkheden, die Hij ons in Zijn gunst geeft om ze te overwinnen. En dat geldt ook voor het persoonlijke leven in het economische van al die voorbijgangers. We moeten hierbij dan vooral vasthouden, dat de Heere absoluut souverein is en dat niemand tot Hem kan zeggen: wat doet Gij, doe eens verantwoording. Wie dat zou willen, moet eens het boek Job lezen. Job zeide: wat doet Gij ? Maar toen hij er oog voor kreeg hoe groot en vol majesteit deze Koning is, toen zeide hij: Ik heb gesproken over dingen waar ik geen verstand van had.

Ook als de Heere zijn gunstgenooten tegenspoed in het economische zendt, dan zeggen zij door Gods genade vaak: ik heb geen aanspraak op Zijn gaven, hoewel ze er wel ernstig om smeeken en ook vaak na de beproeving evenals Job worden gezegend met het dubbele van vroeger.

We besluiten: Niet het kapitaal geeft de menschen hun dagelijksch brood.

Niemand onder de menschen, óók niet d© ^root-industriëel, dankt zijn brood en kleed en huis en weelde aan het kapitaal.

Maar God geeft alle menschen de economische goederen. Hij verdeelt ze. Hij maakt onderscheid, Hij doet dat Souverein, en Hij doet dat door een samenstel van werkelijk gebeuren en werkelijke goederen, van arbeid en grond en handel en onderneming en kapitaal en door leiding van het familieleven en persoonlijk leven van de geboorte tot het g r a f.

God werkt daarbij middellijk. En als we dan dat grooto werk Gods gaan naspeuren — als de econoom dan de „einden" van dat werk begint te zien, dan ziet hij, onder al die dingen, die God gebruikt om ons te voeden en te kloeden, óók dat wat de economie: het kapitaal noemt, d. w. z. al die dingen als machines, grondstoffen, olie, kolen, landbouwwerktuigen, zaaizaad, werkpaarden, fabrieksgebouwen e.d., die door de menschen geproduceerd zijn met het doel voor verdere productie te dienen.

Dus: dingen die zijn voortgebracht niet om dadelijk onze nooddruft te vervullen, maar om alles wat wij behoeven en mogen ontvangen in het economische voort te brengen.

Fén van de drie productiemiddelen in streng, weter.sch appelijken zin dus: natuur, arbeid, kapitaal.

Dit kapitaal-begrip is dus heel iets anders dan een kapitaaltjé, dat iemand heeft. Dat kan men beter „vermogen" noemen.

We herhalen nog eens: Wanneer de econoom nauwkeurig let op Gods groote werk in het economische voor Zijn schepselen, dan ziet hij daar ook een lijn in — een werkelijkheid, die hij onder één begrip samenvat en dat is de productie, de voortbrenging van al onze economische goederen, waaronder ook ons dagelijksch brood.

En als hij dan in die productie gaat onderscheiden, dan ziet hij naast den geweldigen factor van de groeikracht der natuur door de vruchtbaarheid van den bodem en de arbeid, die voon de economische voorziening geschiedt zoowel door ingenieurs als door arbeiders — dan ziet de leconoom ook nog een derde — en dat is „het kapitaal" als voortbrengingsfactor.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Het kapitaal en ons dagelijksch brood.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1933

De Reformatie | 8 Pagina's