GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De mensch als persoon.

I.

Daar bloeit een bloempje.

Het steekt in het blije voorjaarszonnetje kopje kleurig omhoog. zijn

Daar speelt een jong katje op hetzelfde grasveldje, waar het bloeinpje prijkt.

Dat bloempje blijft altijd op zijn eigen plaats gtaan. Het kan niet van zijn plaats komen. Er komt een vliegje gevlogen. Dat vliegje zet zich op het bloempje neer. Even trilt het stengeltje, maar het bloempje merkt er niets van. Bloempje blijft open naar de zon en staat stil, tot straks de wind komt en het weer beweegt.

Nu vliegt het vliegje naar het snuitje van het jonge katje. Het wil zich zetten op de neuspunt van ons beestje. Maar het kleine kopje reageert heftig en schudt als in trillende verontwaardiging. Het poesje volgt de vlieg met zijn oogen, maar knippert dan opeens met zijn oogleden als sterke zonnestralen het netvlies treffen.

In het grasveldje speelt ook een driejarig kind. Ook op de kleine bol schijnt de stralende voorjaarszon. En ook naar dat kleine kopje komt een insect gevlogen. Nog vóór het beest zoover is, dat het zich neerzet op de blonde krullen, heeft het jongetje het beest gehoord. Hij houdt zijn hoofd opzij en slaat naar het dier. Hij treft het en dan als het opeens verdwenen is, gaat het ventje zoeken. HJ kijkt rondom zich, hij kijkt op zijn kleeren, hij peinst bij zichzelf: ^, 'W'aar is dat beestje nou? " Hij kijkt omhoog, hij kijikt in de zon, dan heft hij zijn kleine handje op en houdt het boven zijn wenkbrauwen om de oogen te beschermen tegen de zonnestralen.

Moeders stem klinkt van onder de veranda: „Pietje, wat doe je daar? " en Pietje zegt: „Ik zoek het beestje mammie".

Het bloempje l€> eft.

Het poesje leeft.

Het jongetje leeft.

Het bloempje reageert op het licht.

Het poesje reageert op het licht.

Het jongetje reageert' op het licht.

Maar het bloempje handelt niet.

Het poesje handelt.

Het jongetje handelt.

Het bloempje geeft geen blijk van doelmatige afweermiddelen te bezitten^ die het bewust gebruiken kan.

Het poesje beschikt wèl over afweermiddelen; het gebruikt deze afweermiddelen ook.

Het jongetje heeft ook afweermiddelen. Hij gebruikt ze; en hij weet, dat hij ze gebruikt; en hij weet, dat h ij het is die ze gebruikt.

Het bloempje leeft, maar openbaart niets van eenigen vorm van bewustzijn.

Ook het poesje leeft, maar het heeft daarbij' het orgaan, waardoor de omringende wereld in zijn leven zich weerspiegelen kan, zoodat het poesje op de omringende wereld kan reageeren.

Maar uit niets blijkt, dat het poesje nu ook het besef heeft, dat hij het is die reageert, dat hij het is die handelt.

Het kind weet heel goed, „Ik ben het zelf. Daar is een beestje dat verjaagd wordt en dat woMt verjaagd door mij. Dat beestje wordt gezocht, ©n dat gebeurt door mij". Het kind weet: in den toestand van dit of dat doen”.

Heeft een dier dan bewustzijn? Is een dier meer dan een component van allerlei reflexen of dan, een gecompliceerd reflexenapparaat? Zijn er bij het dier psychische beelden, die als voorstelling of als herinneringsbeeld aanwezig zijn?

Het antwoord op deze vraag moet stellig bevestigend luiden.

Daar ligt een mooie jonge Duitsche herdershond te slapen op de kamer van zijn baas voor de kachel. Het beest heeft straks op de wandeling gestoeid, is over slooten gesprongen, heeft achter musschen aan geblaft, hij heeft zich nijdig gemaakt over een kat, die hoog in den boom zat, heeft een standje gehad van zijn baas en toonde zich onder al deze zoo onderscheiden omstandigheden heftig geëmotioneerd. Hij was zenuwachtig en opgewonden over die kat, keek triomfantelijk naar den sprong over de sloot, blafte eerst verwoed, maar toen min of meer vergoelijkend tegenover de musschen, die hij toch niet krijgen kon, en was timide en onderdanig na het standje. Om toen het weer goed was tegen zijn baas op te springen.

Nu is-ie thuisgekom'en en heeft-ie zich voor de kachel laten neerploffen op zijn lievelingsplekje op de kamer van zijn baas om de zoete rust te zoeken. Een poosje ligt-ie zoo, dan begint er beweging te komen in dat slapende lichaam. Dan komt er actie in de spieren. Langzamerhand zoo sterke contractie, dat er loopbewegingen ontstaan, straks lijkt hij wel te rennen, heftig bewegen zich alle vier pooten en een min of meer onduideJijb geblaf met een onduidelijkheid als van de spraak van iemand, die in zijn slaap praat, verraadt, dat er in dat slapende beest voorstellingen werken'.

Stoor hem nu niet. Als ge een dier wilt waarnemen, moet ge hem met rust laten. Misschien schrikt hij plotseling wakker, zooals ook gij dat kunt do«i in ©en angstigen droom. Misschien ook niet, en dat is juist het interessante. Langzamerhand komt het dier weer tot rust. Neem hem nu goed waar. Na d© renpartij volgt dan straks een droom, waarbij hij zich klaarblijkelijk boos maakt. De spieren van zijn i> ooten spannen zich. De haren op zijn rug rijzen overeind. En uit zijn gorgel komt een dol gebrom, alsof er een blazend© kater voor zijn oogen stond. Maar ook die droomaanval gaat weer voorbij.

Heel zoo'n hondendroom is echter ©en openbaring omtrent hetgeen ©r innerlijk in dien hond omgaat. De bewegingen zijn een totaliteit, een eenheid. Het zijn geen complexen van willekeurig© spiercontracties, er is harmonie in de bewegingen, welk© harmoni© alleen te verklaren is, doordien er achter al die verschijnselen een oorzaak staat, waardoor d© verschijnselen in hun eenheid worden opgewekt.

De eenige verklaarbare oorzaak voor het verschijnsel is het psychisch© beeld, dat zich in den droomtoestand aan het dier opdringt: ©en herinnering of voorstelling, in ieder geval een bewustzijnsinhoud, zij het dan ook natuurlijk ©en bewustzijnsinhoud in dierlijken zin.

Maar de mensch heeft zelfbewustzijn.

De mensch weet, dat al zijn handelingen „ikbepaald" zijn. Zijn eigen ik is het uitgangspunt van zijn handehngen en al zijn handelingen worden door dat ik beheerscht.

De mensch beeft niet alleen bewustzijn van de wereld rondom, maar heeft ook bewustzijn van zijn „zelf". Dat is dan het zelfbewustzijn.

Nu heeft men meermalen gepoogd in de grens tusschen bewustzijn en zelfbewustzijn ook d© grens tusschen mensch en dier te plaatsen.

Dat pogen is juist.

En het is toch ook onjuist.

Eet is juist, wanneer wij zeggen, dat in den algemeenen psychologischen zin het onderscheid tusschen mensch en dier is aan te geven als een onderscheid tusschen het bezitten van bewustzijn en het bezitten van bewustzijn én zelfbewustzijn.

Wanneer wij dat zoo zeggen, drukken wij daarmede inderdaad een markant punt van het wezensverschil tusschen mensch en dier uit.

Wij komen daarop nog wel nader terug.

Maar, ofschoon wij zelf ook meermalen de grens tusschen mensch en dier zoo omschreven, toch kunnen wij ook zeggen, dat deze grensbepaUng onjuist is.

Onjuist toch is deze grensbepaling, wanneer wij bedoelen onderscheiden vlakken te vinden in d© organisatie van het zieleleven.

Immers is bij meer dan één psycholoog de neiging aanwezig om het zóó voor te stellen alsof het bewustzijn een zelfstandig substantieel bestaan had, terwijl dan het zelfbewustzijn een ander substantieel bestaan zou hebben.

Of ook wel, men stelt het zóó voor, alsof het bewustzijn uitgaat van het psychisch© en het zelfbewustzijn van den geest. (Zie voor het onderscheid tusschen geest en psyche mijn „De oorsprong en het wezen van de ziel", uitgave Gebr. Zomer en Keuning's Uitg. Mij. N.V., Wiageningen).

Ook op deze wijze kunnen wij echter deze onderscheiding allerminst aanvaarden.

Immers het zelfbewustzijn is ook ©en vorm van bewustzijn. Alle zelfbewustzijn is ook bewustzijn dus.

Maar bij het zelfbewustzijn heeft het bewustzijn een zeer speciaal object.

Wanneer ik het bewustzijn vergelijk bij een spiegel, dan zou ik het zelfbewustzijn vergelijken moeten ook bij een spiegel, maar dan bij een spiegel, die de wonderlijke eigenschap bezat, dat de spiegel zichzelf in zichzelf weerspiegelen kon. Maar waar alle beeld gevaarlijk is, zullen wij maar liever dit dikwijls gebruikte beeld van den spiegel niet aanwenden. Immers het bewustzijn is Iets anders dan het zelf. En dus is feitelijk ook het beeld van den spiegel, die zichzelf weerspiegelt, onjuist.

In wezen toch is het zeKbewustziJn als functie van het bewustzijn als functie niet te onderscheiden. Het zijn beide bewustzijnsfuncties zonder meer.

En toch hgt juist in de afgrenzing van zelfbewustzijn tegenover bewustzijn een zeer belangrijk punt om de vraag, wat eigenlijk de persoon des menschen is, op te lossen.

De kern van de kwestie hgt toch in het wezenlijke onderscheid tusschen mensch en dier, dus in de vraag, hoe nu de aard van den mensch in de bewustzijnsfunctie tot uitdrukking komt en hoe juist in deze bewustzijnsfunctie die mensch zichzelf kan omvatten, zoodat hij weet, dat h^ zichzelf is en dat hij dus een persoon is.

De kern van deze vraagstelling is voor ons steUig niet te benaderen zonder dat wij rekening houden met, of nog hever zonder dat wij uitgaan van de gedachte van de schepping van den mensch naar het beeld Gods.

In deze schepping van den mensch naar Gods beeld ligt het beginpunt van onze kennis omtrent het wezen van den mensch als persoon.

Uit den aard der zaak is nu van groot gewicht de vraag, hoe wij deze gedachte van de schepping naar het beeld Gods in onze psychologische be­ schouwingen hebben te verwerken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1933

De Reformatie | 8 Pagina's