GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Be Praedestinatie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Be Praedestinatie.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

In de praedestinalie gaat het om den God, Wiens oordeeleii oiidoorzoekelijk en Wiens v/egen onnaspeurlijk zijU; maar Dien wij niettemin toch kunnen kennen, omdat Hij Zich in Jezus Cliristus, Zijn Zoon, aan ons, als de onkreukbaar rechlvaardige, maar ook als de ^'olkomene in liefde heeft geopenbaard.

En langs dien weg krijg ik ook alleen voor mijzelf persoonlijk van m ij n verkiezing kennis, .«^lle ander* pogingen om te weten te komen wat in dat verborgen Boek van Gods eeuwig raadsbesluit aangaande mij is bepaald, leiden onherroepelijk tot niets. Hoe ik mij ook afmartel om rechtstreeks achter dal geheim Gods te komen, het baat mij niet het minste. Eén mogelijkheid is er maar om daar kennis van te ontvangen, en dat is, dat ik in onvoorwaardelijk vertrouwen mij aan Zijn liefde, in Christus geopenbaard, overgeef.

Maar vanuit die geloovige overgave aan den God der verkiezing in Jezus Christus, Zijn Zoon, en vanuit dat geloof in ons persoonlijk door Hem verkoren zijn, dat daar hel gevolg van is, komt er nu ook alleen voor ons licht in dat anders zoo duistere vraagstuk van de praedestinatie in het algemeen. Zoo alleen wordt het nu voor ons mogelijk geloovig daarin „God gelijk te geven".

Ja, wat méér zegt, zóó wordt die praedestinatie voor ons iets, waarin misschien méér dan in iets anders Gods heerlijkheid voor ons opengaat en waarin wij levens voor ons eigen leven de grootste troost en ki-acht ontvangen.

Hel is met de praedestinatie in dat opziclit als met de zon. De zon is het groote centrum van ons heelal, de bron van alle licht en kracht en leven, zoodal, als zij v^egviel, heel het leven op aarde onbestaanbaar zou zijn.

Maar dat neemt niet weg, dat, wanneer iemand niets anders deed dan onophoudelijk in de zon staren, het noodwendig gevolg zou zijn, dat zoo iemand blind werd. Want daar zijn onze oogen niet op berekend en daar is ook de zon niet voor bestemd. De zon is er, opdat wij in haar gloed ons laten koesteren en in haar licht leven en werken.

Welnu, zoo is het ook met de praedestinatie. Die is geestelijk hetzelfde als wat de zon is in het natuurlijk heelal, dalgene, waar alles middelijkerwijs in rust en zijn licht en zijn kracht en zijn leven uil ontvangt. Maar dat ziet niet hij, die in ralionalislischeu hoogmoed onophoudelijk zich in dat mysterie der praedestinatie verdiept en de raadselen daarvan zoekt te ontraadselen. Integendeel, die wordt geestelijk blind. Dien begint het te duizelen. Dien drijft het mitsdien zelfs de wanhoop in de armen. Want in de verborgenheden Gods, zoolang zij enkel verborgenheden zijn, houdt nu eenmaal geen mensch hel uit. Maar dien heerlijken zegen der praedestinatie ziet en ervaart alleen de mensch, die in den ootmoed des geloofs in Christus, dien God van wolken en donkerheid als zijn barmhartigen Vader leert kennen.

Maar voor dien, ja, wordt die praedestinatie dan ook inderdaad hel centrum van zijn geestelijk heelal. Die ziel vooreerst. het nu steeds duidelijker, hoe alleen in dien weg der praedestinatie God het meest tot Zijn eer komt; wat Paulus zegt in 1 Cor. 1: „Uit Hem zijl.gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing; opdat het zij, gelijk geschreven is: Die rooml, roeme in den Heere".

Alles koml hier immers nu voor tijd en eeuwigheid rusten in Gods souvereine vrijmacht. liet is „iioch desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt", maar louter en alleen „des ontfermenden Gods", Die als de groote pottenbakker nu eenmaal in volstrekt welbehagen van den één maakt „een vat ter eere" en van den ander , - , een vat Ier oneere".

Alleen, — en het is tegenover beschouwingen ais van Snethlagc wel van hel grootste belang daaraan te hcriuneren — die vrijmacht Gods heeft niets hoegenaamd Ie maken met „daemonische willekeur".

God is vrij, zeker 1 Maar die vrijheid mag nooit, in nomiiialistischen geest, verstaan worden als volstrekte „wetteloosheid".

God staat boven de wetten, die Hij aan ons menschen geeft. Maar dat behoeft ons niet te beletten te spreken van de gerechtigheid en de liefde als , , de wetten van Gods eigen wezen".

En ongetwijfeld, dat is een gerechtigheid en een liefde van hooger orde, dan de gerechtigheid en de liefde, die wij menschen vaak kennen. Maar al zijn Gods gerechtigheid en Zijn liefde van hooger orde dan de onze, zij zijn er toch .allerminst mee in strijd, in dien /An., dat van God als „das Jenseits vom Guten und Bösen" gesproken kan worden Integendeel, Gods recht vormt veeleer den grondslag van alles, wat bij ons recht, en Gods liefde den grondslag van alles, wat bij ons liefde mag heeten.

En wel is hel daarom nu soms nog moeilijk Gods doen in Zijn verkiezende genade te eerbiedigen, maar in het einde zal hel toch zóó zijn, dal duidelijk aan den dag zal treden, dal God voor alles, wat Hij ook in Zijn praedestinatie gedaan heeft. Zijn wijze en heilige en goede redenen heeft gehad en wij het daarom in heilige bewondering zullen kunnen aanbidden: „O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods!"

God koml in de praedestinatie, recht verstaan, dus zoowel in Zijn souvereine majesteit als in Zijn gerechtigheid en liefde het meest lot Zijn eer. En wat daar de noodwendige keerzijde van is, zoo wolden wij menschen in onszelf op hel diepst vernederd. W'ant ons komen lot Jezus en daarom ons eeuwig behoud wordt nu iets, dat in het diepst volstrekt van wat wij in onszelf hebben en zijn onafhankelijk is.

Daar zijn b.v. menschen, van wie wij zouden mcenen, dat zij toch zeker wel voor Gods genade en voor het geloof in Christus in aanmerking zouden komen, hoogstaande, ontwikkelde, brave, vrome menschen, met groote gaven, met een nobel karakter, met o zooveel aantrekkelijke eigenschappen, met een hart van goud.

En ja, wij zeggen niet, dat zij tot Jezus niet kunnen komen. Maar wij zeggen ook niet, dat dat alles ook maar eenigen waarborg biedt, dat het wèl het geval zal zijn. Want of zij waarlijk tot Jezus komen, hangt daar niet het allerminst van af, maar alleen hiervan, of, zooals Jezus hel zegt, de Vader hen naar Zijn vrijmachtig bestel aan den Zoon „gegeven" heeft.

En daarnaast zijn er andere menschen, van wie wij geneigd zouden zijn te denken, dat het voor hen zeker niet is, domme, slechte, goddelooze menschen, hoeren en tollenaars. En we zeggen niet, dat zi] als zoodanig alleen de menschen zijn, die tol Jezus komen, zooals Thurneyseu in den geest van Dostojewski dat b.v. beweerd heeft. Maar, we behoeven, gelukkig, ook niet te zeggen, dat zij om die redenen, die wij daar noemden, per se builen gesloten zijn. Want „vele eersten zullen de laatslen zijn en vele laalsten de eersten".

Of zooals Paulus het heeft gezegd: juist „het dwaze dezer wereld heeft God uilverkoren, opdat Hij hel wijze beschamen zou en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen. En het onedele dezer wereld en hel verachte heeft God uitverkoren en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is leniei zou maken, opdat geen vleesch zou roemen voor Hem". Maar in wal dus ecnerzijds zoo diep vernederend voor ons menschen is — een vernedering, die wi] zoo noodig hebben en die juist voor ons ah; begenadigden steeds weer zoo heilzaam is, omdiil zij er ons voor kan bewaren van onze genade ee« voetstuk te maken voor ons zelf, voor ons vrome ik — ligt nu tevens voor ons een zoo buitengewoon rijke troost.

Vooreersl, wij behoeven nu dus ook van ons zeli' \oor God niets mee te brengen. Zijn begenadiging van ons is volstrekt „voraussetzungslos". D.w.z. zij onderstelt in ons hoegenaamd niets. Zij is in Siel minste niet gebonden aan eenige voorwaarde, waaraan wij van ons zelf eerst moeten hebbeu voldaan. Voor Gods genade komen wij in ons zeli' met al wat den naam van mensch draagt, „op één hoop te liggen", de „massa perditionis", de hooj). de massa des verderfs. En even goed als voor den diepst gezonkene is er nu ook voor den nobelsten en meest beschaafden en meest sympathiekeu mensch alléén behoud door Gods vrije genade. Maar ook omgekeerd, — tegenover die genade, Gods heeft nu ook de slechtste onder de menschen stellig niets geen mindere kans dan de beste. Daarop mag de moordenaar aan het kruis, die zijn leven vergooid heeft, evengoed zich verlaten aks Nicódemus, die steeds ernst gemaakt heeft met Gods wet Daaraan mag Zacheüs, de overste der tollenaren, evengoed zich toevertrouwen als» Nathanaël, „de Israëliet in welken geen bedrog is".

Maar dat is het eenige niét. Wie in het geloofin Christus bij God genade gevonden heeft, behoeft nu ook nooit bang te zijn, dat hij straks die genade weer zal verliezen. Want in die praedestinatie ligt onder ons geloof nu ook een eeuwige grondslag. God, Die in Zijn genade ons verkoos, is de God, Wiens genadegift en roeping onberouwelijk is. Die, wie Hij eens in Zijn liefde greep, ook in eeuwigheid niet loslaat.

Daarom hebben ook alléén zij, die die praedestinatie beleden, dmwen spreken van „de onmogelijkheid van den afval der heiligen". De andereu hebben dat nooit aangedurfd, hebben steeds de mogelijkheid opengelaten, dal een mensch, na God gevonden te hebben, God óók weer verliezen kan. Het geloof, zoo heeft een bekend schrijver (Jonker) in dien zin gezegd, is altijd „als een dubbeltje op z'n kant". Hel is altijd leven in permanente krisis. Wij zijn nooit voor goed er boven op. Het geloof blijft lot het einde toe „een onrustig ding" (Luther).

Nu ligt daar een element van waarheid in, waar wij in een volgend artikel nog even op terug komen. Maar zooals het daar staat, kunnen wij, die gelooven in de praedestinatie, dat onmogelijk aanvaarden.

Wie door Gods verkiezende genade eenmaal werkelijk God gevonden heeft, ja, wat meer zegt, van God gevonden is, kan ook nooit meer in dien volstrekten zin God verliezen. Zijn Godsbezit mag lang niet altijd even levendig en krachtig door hem ervaren worden, maar het is er en het blijft er voor hem en het gaal — halleluja! — nooit weer voor goed teloor.

Daarin ligt ook het geheim van de gereformeerde geloofsverzekerdheid. D.w.z. niet de geloof svei zeker dheid, die wij als gereformeerden allen steeds evenzeer bezitten en genieten — daaraan ontbreekt hel helaas maar al te veel! — ma, ar die wij toch konden bezitten en genieten, als wij juist maar méér uit de realiteit der verkiezing leefden. Want immers nu mag er in het geloof of liever in den geloovige nog heel veel onrustigs overblijven. Maar midden in de branding der onrust van zijn eigen hart ligt hij nu toch verankerd in dien rotsgrond van Gods eeuwige en onveranderlijke barmhartigheid. En al is hij van zijn' kant nooit in dien zin voor goed er boven op, van Gods zijde is toch voor hem het pleit ten volle beslecht.

G. BRILLENBURG WURTH.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Be Praedestinatie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's