GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eenige algemeene opmerkingen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenige algemeene opmerkingen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op verzoek van meer dan één zijde zullen wij in ons blad weer gaan schrijven over psychologische vraagstukken.

Dat geschiedde ook tot dusver reeds, hetzij dan onder het uitdrukkelijke opschrift „zielkunde", hetzij onder andere rubrieken, waar wij artikelen opnamen, waarbij de zielkunde zijdelings of rechtstreeks ter sprake kwam.

Maar wanneer wij meer opzettelijk bepaalde hoofdstukken uit de zielkunde in ons blad zullen gaan bespreken i), willen wij van dat voornemen toch eerst, zooals het een schrijver betaamt, behoorlijk kennis geven.

Doch wij moeten meer doen. Immers het is noodig, dat wij ons rekenschap geven van de grondbeginselen, waarvan wij bij de behandeling van psj'chologische onderwerpen uitgaan.

Het blijkt telkens weer nuttig, wanneer men schrijft voor het publiek, toch nog eens weer duidelijk te zeggen, hoe men over bepaalde principiëele vraagstukken denkt.

Dat is b.v. duidelijk uit de wijze, waarop sommigen gemeend hebben de door mij in mijn boek „De oorsprong en het wezen van de ziel" verdedigde opvatting te moeten gaan bestrijden.

Eén van de scherpzinnigste opposanten (en tegelijk wel de felste) tegen mijn meening bleek Ds H. Steen te Andijk te zijn, die in het jongste December-nummer van het Geref. Theologisch Tijdschrift zoo vriendelijk was een poging te doen, mijn opvatting met wapenen, ontleend aan het dogmahistorisch arsenaal, te gaan bestrijden.

Het is niet mijn bedoeling, in dit blad tegen Ds Steen te opponeeren. Ik zou hem onrecht doen, indien ik voor lezers, die voor een deel althans zijn oppositie niet kennen, hem zou gaan bekampen.

Anderzijds gelieven zij, die van de bestrijding van Ds Steen nota genomen hebben, wel zich de moeite te geven, deze artikelen te volgen. Zij zullen dan vanzelf wel zien, waarom ik meen, dat Ds Steen faalde in zijn bestrijding. Immers, het zal uit deze artikelen wel duidelijk worden, dat mijn meening wel ietwat anders is dan Ds Steen veronderstelde.

In dit verband zij het mij voor hen, die zidi voor de studie van de zielkunde interesseeren, veroorloofd op te merken, dat wij ons bij elke wetenschappelijke discussie moeten wachten voor een tweetal methoden:

De eerste methode is die, welke onjuist is omdat zij onder alle omstandigheden faalt. Het is de methode, waarbij men begint met een zeker apriori omtrent iemands opvatting, dit apriori voor stellig juist houdt en dan al datgene, wat hij gezegd heeft, naar dit apriori verklaart en toepast.

De tweede geheel onjuiste methode, die niet in alle gevallen kan worden toegepast, maar wel zeer dikwijls, en meestal faalt, is die, waarbij men iemand, die schreef op zijn dertigste, op zijn vijfen-dertigste, zijn veertigste en zijn vijftigste jaar op deze wijze gaat bestrijden als hij vijf-en-vijftig jaar geworden is, dat men gaat zeggen: „Ge hebt toen ge vijftig jaar waart, dat en dat geschreven. Wat is echter uw bedoeling? Die vind ik uitgedrukt in hetgeen ge geschreven hebt toen ge dertig en vijf-en-dertig jaar waart, en wat ge nu ^ladien geschreven hebt verklaar ik alles in het teeken van wat ge voordien aan de pers overgaaft".

Wanneer iemand zou antwoorden: „Deze methode is onjuist, want in het denken van ieder mensch zit ontwikkeling", dan zou zoo iemand van den man, die de onjuiste methode gebruikte, te hooren krijgen: „Zoo, zoo, meneer, u krabbelt terug", of „Ik ken uw meening, die hebt u vijf-entwintig jaar geleden al gezegd".

Zoowel de eerste als de tweede methode moet natuurlijk bij elke wetenschappelijke discussie tot grove onbillijkheden leiden.

Eén van de bijkomstige redenen, waarom ik dan ook in ons blad niet breeder inga op hetgeen Ds Steen schreef, is deze, dat hij zoowel de eerste als de tweede methodische fout in zijn bestrijding maakte.")

Hoe onjuist het echter is, de gewraakte methodes toe te passen, is dadelijk duidelijk, wanneer men b.v. tegen een zestig-jarigen predikant zou zeggen: „Datgene wat gij denkt omtrent den inhoud van 'Zondag 1 is mij bekend. Dertig jaar geleden hoorde ik u erover preeken. Uw meening ken ik dus ten volle". Die predikant zou terecht antwoorden: „Maar mijn broeder, er zit toch zeker ontwikkeling in mijn leven, ontwikkeling in mijn denken? Zeker, principieel ben ik niet gewijzigd, maar thans zeg ik het waarschijnlijk wel iets anders, al zeg ik dan ook hetzelfde als vóór dertig jaar, en ik zie het ook wel wat breeder en ook wel wat dieper dan vóór dertig jaar".

Ieder gevoelt, dat deze predikant in dat geval niet beschuldigd zou mogen worden van meeningsverandering. Slechts mag men dankbaar zijn voor het feit, dat ia ieder leven een ontwikkelingsproces zich voltrekt. Zulk een ontwikkelingsproces is goed, mits het maar niet beteekent een vergroeiing, een afbuiging van de principiêele lijn.

Tenslotte, met een methode, zooals die wel eens wordt toegepast (zooals ook Ds Steen die toepaste in meergenoemd artikel) kan men veel bewijzen. Wanneer men b.v. liuyper Sr.'s uitspraken van 1899 aangaande de leerplichtwet zou willen exegetiseeren met hetgeen hij omtrent leerplicht in de z'eventiger jaren had gesproken, zou men kunnen bewijzen, dat Dr Kuyper als hij in '99 tegen de leerplichtwet-Borgesius optreedt, feitelijk bedoelde die leerplichtwet met vlag en wimpel binnen te halen.

Genoeg echter over de methode, volgens welke men critiek meende te moeten oefenen op hetgeen elders door mij werd geschreven.')

Wanneer ik nu in een volgend nummer zal beginnen met een thetische uiteenzetting van mijn opvatting, dan wil ik vooraf nog enkele opmerkingen maken.

In de eerste plaats deze, dat wij eenerzijds de roeping hebben, eerbiedig alle gegevens die Gods Woord ons biedt, te erkennen en ootmoedig te belijden, dat Hij alleen in Zijn licht ons het licht doet zien.

Anderzijds hebben wij van God ontvangen de gave om het leven te onderzoeken, en wat zich als feit aan ons aandient, hebben wijl als feit te erkennen.

Hiermede raken wij ongetwijfeld één van de grootste moeilijkheden der christelijke wetenschap. Wie weet, hoeveel bezwaar er in christelijke kringen gemaakt is tegen de opvatting, die gevolg was vaii de ontdekking van 't feit, dat de aarde draait; wie weet, dat er thans nog altijd christenen zijn, die met een beroep op hel stilstaan van de zon in Jozua's dagen hel draaien der aarde ontkennen, begrijpt ook, wat wij bedoelen, wanneer wij zeggen, dat hel op zichzelve mogelijk is, dat men door een niet verslaan van de Schrift poogt eenige feiten, die als feit in Gods schepping moeten worden geconstateerd, te loochenen.

Maar anderzijds sta ook weer steeds vast, dat wij juist omdal wij gelooven, dal de feiten van God zijn, nimmer eenige botsing tusschen de openbaring Gods in de Schrift en de feilen kimnen aanvaarden. Immers die botsing kan er niet zijn.

Poet zich desondanks toch aan ons een situatie voor, waarbij wij meenen, dat die botsing ontstaat, dan groeit op dat punt voor ons het raadsel, hel raadsel, dat om ontwarring roept. Bij de poging lol oplossing van het raadsel staat dan altijd weer vast, dat wij eerder dwalen kunnen dan God, omdal Hij niet dwalen kan, en dat dus, indien er botsing zou zijn tusschen Zijn openbaring in Zijn Woord en wat wij als feil meenen te moeten zien, dal Woord onwrikbaar vast is en dal Woord beslist.

En juist wanneer wij op dal standpunt slaan, geloovig vasthouden aan het gezag van hel Woord van onzen God, dan mogen wij ons wel afvragen, of misschien ook soms dal Woord lot dusver door ons op een bepaald punt verkeerd werd verstaan. Niet dus zoo, alsof wij de Schrift naar de z.g. feiten zouden willen verwringen; maar wel zoo, dat wij, komend voor Gods aangezicht in het licht van Zijn Woord, opnieuw het Ucht zoeken over het punt, waar moeilijkheden groeiden.

Dit zeggen wij vooraf; niet omdat wij meenen, dal er tusschen de duidelijke uitspraken der Schrift en de feiten der zielkimde een botsing is, maar wel omdat wij duidelijk ons standpunt, dat wij ons met heel ons denken aan de Schrift willen onderwerpen, willen vooropstellen.

J. WATERINK.

J. W.


') Ik stel me voor, dat de hier volgende artikelen aansluiten aan hetgeen in de nummers 30 tot en met 35 van den vorigen jaargang door mij geschreven werd onder den titel „De mensch als persoon".

-) Er 20U trouwens ook nog kunnen worden opgemerlrt, dat het eigenaardig is, dat Ds Steen wel rekening houdt met mijn oudere uitlatingen, maar niet met die van de laatste drie jaren, waaronder de niet onbelangrijk gewijzigde tweede druk ivan mijn „De oorsprong en het wezen van de ziel" en de bovengenoemde artikelen in den vorigen jaargang van „De Reformatie". Daar het echter niet mijn bedoeling is, in deze kolommen tegen Ds Steen te polemiseeren, merk ik dit slechts terloops op.

1) Ik zou de bestrijding, die ik elders ondervond, in dit artikel niet eens genoemd hebben, ware het niet, dat ik van den eindredacteur van het Geref. Theol. Tijdschrift, Prof. Hoekstra, vernam, dat er onmogelijk ruimte voor een eventueel antwoord aan Ds Steen in genoemd tijdschrift zou zijn vóór de aflevering van Juni, misschien zelfs niet vóór de aflevering van Juli.

2) Ik meende, dat ik nu in „De Reformatie" niet Ds Steen mocht gaan bestrijden, maar dat ik wel gerechtigd was, door een thetische uiteenzetting te doen zien, wat mijn meening is en waarom de bestrijding, die ik slechts hier en daar zal noemen, deswege geheel ongelijk had.

3) Ter informatie deel ik slechts mede, dat Ds Steen van oordeel was, dat mijn opvatting vrijwel overeenkwam met' die van Apollinaris, een in de derde eeuw na Chr. veroordeelden ketter, die loochende, dat Christus een volledige mensohelijke natuur had aangenomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Eenige algemeene opmerkingen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's