GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De huidige varhouding van natuurwetenschap en theologie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De huidige varhouding van natuurwetenschap en theologie.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Wie de vorige beschouwingen gevolgd mocht hebben, zou er nu, niet geheel zonder reden, met zachte beslistheid op kunnen aandringen, dat nu eindelijk eens zou gezegd worden, waar het dan eigenUjk op aankomt en wat die zoogenaamde verandering in het natuurwijsgeerig denken dan wel te beduiden mag hebben. Tenslotte heeft de lezer er recht op in het geschrevene den titel verantwoord te vinden, zonder al te veel geduld te moeten oefenen.

Die verantwoording liet slechts daarom even op zich wachten, omdat men voor een goed begrip van een verandering in een verhouding ook den aanvangstoestand, den begiustaat terdege moet kennen, en omdat een notie van de, grootere verbanden en de algemeen ere samenhangen aan een zuiver verstaan alleen ten goede kan kom, en.

Intusschen — en dat zij met den meesten nadruk vastgelegd — men moet niet verwachten hier al de beslissende punten, waarop zich principiëele wijzigingen voltrokken, voldoende belicht te zien. Daar is geen denken aan; dat zou het kader van een verhandeling als deze ten eenenmale te buitengaan. ledere ernstige poging daartoe zou leiden tot zeer speciëele uiteenzettingen, die voor den buitenstaander te veel, voor den deskundige te weinig vakwetenschappelijk zouden zijn. Haring noch kuit zou worden geboden en niemand zou tevreden gesteld zijn.

Veeleer moet getracht worden, in verband met het voorafgaande, een algemeen begrip te wekken, dat de positie van het gebeuren en van het gebeurde althans laat vermoeden, dat doet zien, van welke orde de bedoelde veranderingen zijn, op welk plan zij zich voltrekken, en welke wereld-beschouwelijke gevolgen zij zouden kunnen hebben; de laatste consequenties van de nieuwere géziclitspunten laten zich trouwens nog bij lange na niet geheel overzien.

Het zijn veranderingen, die op meer dan één punt wijziging brengen in het aspect van het klassiek mechanistisch wereldbeeld, waarvan de fundamenten door Kepler en Newton en Galileï zoo onwrikbaar waren gelegd. Eén van de meest imponeerende trekken van dit wereldbeeld is wel zijn strenge eenheid, zijn compositorische uniformiteit, die alle veranderingen in de zichtbare, materiëele werkelijkheid, ongeacht de grootte-orde en het effect, ten laatste verklaart door iets onzichtbaars maar onveranderlijks, door de natuurwetten. Zijn wetsbegrip was de hoeksteen van het mechanistisch wereldbeeld, en dit natuurkundig wetsbegrip stond in meer dan één opzicht in tegenstelling tot het juridische. Terwijl het juridische weisbegrip afwijkingen van den gestelden regel schijnt te onderstellen en die wil achterhalen, was dat met het physische juist niet het geval. De natuurwetten waren regels zonder uitzondering, de begripsmatige formuleering van een absolute regelmaat. Een uitzondering daarop was ondenkbaar, één goed vastgestelde uitzondering zou eo ipso onmiddellijk die natuurwet als zoodanig opheffen. Alle natuurgebeuren geschiedde volgens die eeuwige, ijzeren en onveranderlijke natuurwetten, die zoodoende eigenlijk de bestierende machten der wereld waren, waartegen geen appèl was aan te teekenen, welker loop niet kon worden gestuit, omdat de keten van oorzaak en gevolg nu eenmaal niet kan doorbroken worden. De causaliteitsbehoefte van het menschelijk denken vond in zulk een stelsel een volkomen bevrediging, maar het is ook duideüjk, dat de eeuwige onveranderlijkheid dier natuurwetten direct moest leiden tot een streng deterministische opvatting van het wereldgebeuren, waarin de vrije wilsdaad zich moest verliezen en begrippen als verantwoordelijkheid geheel moesten verkommeren.

Een der eerste teekenen van de naderende kentering was nu wel, een herziening in de X)pvattingen over het karakter der natuurwetten. En dat geschiedde (het behoeft nauwelijks te worden gezegd) uit noodzaak, omdat de feiten, vastgesteld bij voortgezette waarneming, daartoe dwongen. Men moest, of men wilde of niet, iets afdoen van het absoluut karakter der natuurwetten. Niet dat er grove afwijkingen werden geconstateerd in de wereld van het groote, van de immense, in lichtjaren gemeten, afmetingen. Maar naarmate men de wereld van het kleine naderde, straks van het allerkleinste, welker structuur door geen microscoop meer is zichtbaar te maken, werd het anders. De volkomen voorspelbaarheid van wat op eau gegeven toestand volgen moet, werd in deze gebieden minder; en hoe kleiner het aantal moleculen in een stelsel werd, hoe meer uitzonderingen zich voordeden. In het gedrag der elementaire deeltjes der materie was geen regelmaat, geen wetmatigheid meer vast te stellen. Rewijzen voor zeer algemeene natuurwetten werden nu opgezet op de basis van statistische overwegingen. Men sprak zelfs van de onttroning van het begrip natuurwet, in ieder geval bleek, dat die natuurwetten anders moesten worden opgevat dan tot nu toe, dat de meeste van hen slechts als waarschijnlijkheidsregel waren te verstaan. Daarmee was dan principieel de mogelijkheid van uitzonderingen op het normale gebeuren, op den gewonen gang van zaken toegegeven; geenszins echter, dat wij zulke uitzonderingen nu ook in het dagelij ksche leven zullen ontmoeten. Want de waarschijnlijkheid der regels is voor de verschijnselen van deze orde een overgroote en overstelpende. Er is geen enkele aanleicUng gevonden om te veronderstellen, dat , men in het dagelijksche leven nu ook voor ver-• rassingen zal worden geplaatst, die op afwijkingen van het natuurwettehjke zouden berusteUj in-'ig tegendeel. Alleen maar. jn de wijziging van het H wetsbegrip zijn theoretisch afwijkingen van de F* regelmaat gegeven, uitzonderingen daarop zijn niet meer ondenkbaar. Men begaat geen denkfout meer te veronderstellen, dat het, physisch gesproken, mogelijk is, dat er eens iets zou gebeuren, dal lijnrecht zou indruischen tegen den gewonen loop P der gebeurlijkheden. Maar de kans daarop is zoo o m oneindig klein, dat ze practisch volkomen gelijk is aan nul, zoodat slechts een dwaas er mee rekening zou houden. Maar dat doet aan de prin-

cipiêele beteekenis van de huidige opvatting der natuurwetten, van hun nu gebleken statistisch karakter niets af; en deze zou eventueel in verband kunnen worden gebracht met begrippen als het wonder en het determinisme.

Een niet minder telangrijke wijziging onderging in de laatste jaren het substantiebegrip. In het mechanistisch wereldbeeld bestond de materie, waaraan een eeuwig bestaan werd toegeschreven, uit ondeelbaar kleine deeltjes, de atomen. Ondanks het heftig verzet van Ostwald, den man van het energetisch monisme, was de atoomtheorie op het einde der vorige eeuw zoo goed gefundeerd, dat ze een feit kon heelen. Dat die kleinste deeltjes eerst atomen waren, en dat later die atomen weer uiteenvielen in kleinere onderdeden, deed aan de voorstelling niets af, dat de materie uit allerkleinste partikeltjes bestond, die de eigenschappen van massa en uitbreiding hadden. Deze elementaire bouwsteentjes der wereld bleken zich echter niet te gedragen volgens de wetten der mechanica, de oude regel: natura non facit saltus (de natuur maakt geen sprongen) schenen ze ieder oogenbhk te logenstraffen, en dat was al een verrassing, die vérstrekkende gevolgen had. Maar veel vreemder was, dat, toen men nog meer (of üever: toch iets), over hem te weten wilde komen, slechts een mathematische verhouding overbleef. Hoe dat toeging, kan hier niet worden uiteengezet, maar op dit moment verdween den natuurkundige liet substantiebegrip onder de handen; hoe merkwaardig het ook klinke, het substantieel Icarakter van de kleinste materiedeeltjes werd dubieus. Bij de studie van het gedrag der elementaire beslanddeelen der werkelijkheid vervaagden de grenzen tusschen materiedeeltjes en golven, het eenige wat met zekerheid overbleef, was een mathematische betrekking. Maar een mathematische betrekking is een begripsmatige grootheid; en voor men het wist, was de grens overschreden tusschen materie en geest, tusschen uitbreiding en denking, die grens, die eeuwenlang een onoverbrugbare kloof was geweest, welker overspanning een ondenkbaarheid was, en het verband tusschen lichaam en ziel altoos als een onbegrijpelijk iets had doen ondervinden. Hier was het plotsehng uit met het maken van modellen, waartoe zich het atoom nog had geleend. Het mechanisch model was de tastbare verzinnelijking geweest van het begrijpen der mechanistische aera. Lord Kehdn had het met zooveel woorden uitgesproken, nimmer tevreden te zijn, vóór hij van iets een model had kunnen maken; eerst dan meende hij het geheel begrepen te hebben. Maar hier trad plotseling in de plaats van mechanisch model het mathematisch symbool, dat een teeken scheen te zijn van een komend kennen eener andere orde, de aanleiding lot een andere conceptie van het wezen der materie.

Deze dingen, die hier slechts konden worden aangeduid, en die men breeder kan vinden toegelicht in populair-wetenschappelijke geschriften als van Ravinck, Jeans, lürk, Eddington i) etc, hadden onmiddellijk een geweldigen invloed op het natuurwijsgeerig denken, waaraan dan ook een volgend artikel zal zijn gewijd.

Maar hier mag nog even worden beschouwd de neiging tot wijsgeerige bezinning in hel algemeen, als direct gevolg en rechtstreeksche uitdrukking dezer kentering. De van christelijke zijde telkens gelanceerde bewering, dat natuurwetenschap en natuurphilosophie zich nooit laten scheiden, wordt hier in feite treffend bevestigd. En dat is op zichzelf reeds iels, wat der vermelding dubbel waard is.

Immers onder de vigueur van het mechanistisch wereldbeeld scheen men formeel in staat de scheidingslijn van exact onderzoek en speculatieve beschouwing scherp te markeeren, zoolang de natuurwetenschap als exacte discipline zich maar beperkte tot de studie der materie en de onveranderlijke natuurwetten. Wanneer toen de natuurwetenschap zich maar hield aan wat duidelijk onder haar competentie viel, alleen maar streefde naar een eerlijke duiding der verschijnselen der waarneembare wereld, dan was dat heele gebied eigenlijkdeneutralezóne, waarop, om met Kuyper te spreken, mannen van tweeërlei wetenschap konden samenwerken. W^anneer de wetenschap bij iedere opkomende neiging tot wijsgeerige veral-gemeening van haar resultaten maar tot de orde, tot haar eigen taak van exact werken, registreeren en proefondervindelijk waarnemen, werd teruggeroepen, dan dreigde geen botsing tusschen haar en het geloof. Al mocht een eeuwige vrede tusschen wetenschap en religie slechts gebaseerd kunnen zijn op een positivistisch wetenschapsbegrip, dat niet te aanvaarden was, velen hebben er toch voor gepleit de taak der exacte natuurwetenschap ook werkelijk exact, positief te verstaan en liet onderzoek naar de diepere gronden en de wijdere consequenties voor de natuurphilosophie te reserveeren. De stand van zaken scheen het destijds mogelijk te maken, de wetenschap en de wijsbegeerte der natuur op deze wijze Ie scheiden en het exacte werk der natuurwetenschap dus ook los te maken van den materialistischen geest, waarin ze waren gewonnen. Dit standpunt, vroeger ook door mij verdedigd, is thans veel minder houdbaar gebleken en door de feiten achterhaald. De stand van zaken op natuurwetenschappelijk gebied is nu grondig gewijzigd, het exacte onderzoek glijdt thans als vanzelf over in wijsgeerige beschouwing, nu de geest door de materie heenschijnt. De grens tusschen exact onderzoek der natuur en natuurphilosophie is verdoezeld, en de neiging tot philosophische verdieping is juist een zeer karakteristieke trek van de huidige natuurwetenschap.

Dat heeft, zooals de zaken thans staan, groote voordeden, omdat het voor ons vaststaat, dat de waarheid omtrent de werkelijkheid eerst in de gedachte, in een geestelijke wereld kan worden gevonden, en omdat de wetenschap thans in die richting zoekt — het kan ook groote nadeden hebben, zooals in de vorige aera het materialisme een ontoelaatbare wijsgeerige bovenbouw was van de exacte studie der natuurverschijnselen. Intusschen, daarover gaal het thans niet; het feit alleen dient te worden vermeld, omdat wij daarin een wezenlijke ti-ek zien van het hedendaagsche natuurwetenschappelijke denken.

Dr G. A. LINDEROOM.


1) Eddington. Ttie nature of the pliysical world. Kirlc. Stars, atoms and God. Bavinclc. Die Naturwissenschaft auf dem Wege zur Religion. Jeans. The new background of science.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

De huidige varhouding van natuurwetenschap en theologie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1934

De Reformatie | 8 Pagina's