GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ethisch".

Ia de Kerkbode van de Nederlandscihe Hervormde Gemeente te 'e-Graven'hage schrijft de auteur van het wekelijksc'he overzicht „Uit de gemeente" :

De heer V. knoopt aan zijn sympathieke vraarschuwing nog een paar opmer'kingen vast. Eene over de „richting" der predikanten. Hij pleit voor méér „ethische" predikanten. Naar mijn inzicht is dit onderscheidings-etiket niet maar zoo eenvoudig te gebruiken als in vroegere tijden gedaan werd. Ook hierover is reeds meermalen iets gezegd en het zal nog wel aan de orde hlijven. Wü kunnen, noch willen verschillen verdoezelen, maar de oude benamdngMi passen niet meer; allerminst zooals zij nog in veiler mond naar bijkomstige kenmerken gebezigd worden.

„Ik wou wel een bisschop hebben."

„De Wachter" (Amerika) schrijft:

ïn „The Intelligencer-Leader" van den SOsten Januari vond ik een artikel, dat om zijn opschrift aanstonds en bijzonder mijn aandacht trok.

„I need a bishop"; wie zou dat in het blad eener Gereformeerde kerk verwachten?

Onder 't lezen werd mijne sympathie gaande met den schrijver, een jeugdig leeraar, die nog maar enkele jaren in een gemeente van de Reformed Church dient Hij staat verwonderd over het feit, dat zijne kerk (at large) jonge mannen uitzendt in de gemeenten en zoo goed als geen toezicht op de jeugdige broeders houdt. Zoodra hij het ambt ontvangen heeft en in zijne gemeente geïnstalleerd is, dan wordt hij zoo goed als aan zijn lot overgelaten. Hij mag advies zoeken bij een collega, als 't noodig is; maar wat, als hij van zijn fouten en tekortkomingen zich niet bewust is? Tijd en pijnlijke ervaring zullen het moeten ontdekken. Ongunstige toestanden mogen er in de gemeente ontstaan en er is niemand, om te waarschuwen, bemiddelend tussohen beide te treden, of advies te geven. 't Heet wel, dat de classis toezicht op de gemeenten houdt, maar ze doet het niet. De classis neemt alleen maar de zaken ter hand in geval van appèl, of als bekend is, dat het er heel slecht uit ziet.

Zoo zal geen handelshuis doen, dat jonge manueu zendt naar een „branch office", of „store". Ook al zijn ze bekwaam, ze zullen zeker niet zonder toezicht alleen gelaten worden. Paulus en de andere Apostelen lieten ook de gemeenten met hunne herders zeker niet zonder opzicht.

De jeugdige leeraar begeert geen dictators in de kerk, geen bisschoppen, die de autonomie der plaatselijke kerken niet eerbiedigen, maar vriendelijke raadgevers, wie het welzijn der geheele kerk zoowel als dat der afzonderlijke kerken ter harte gaat. Hij iieett behoefte aan iemand, die op zekere tijden een O'iderzoek instelt, iemand met oordeel en ervaring, die hem adviseeren kan in zake prediking, huisbezoek, financiën en de verzoeken en „programs" der kerkelijke boards, enz.

We kunnen de begeerte van den jeugdigen prediker verstaan. Wel gaat de vergelijking met wat een handelsfirma doet lang niet in alles op natuurlijk. De kerk „at large" zendt zeker de ambtsdragers niet uit naar hare onderdeelen, gelijk een firma hare bedienden stuurt naar „offices" en „stores". Ook mogen we het niet onderschatten, dat we in onze Gereformeerde kerken onze kerkeraden hebben, die mede met den leeraar de verantwoordelijkheid voor den arbeid in de gemeente dragen en wier ouderlingen het toezicht hebben op het ambtelijke werk van den leeraar. Men staat dus niet alleen en is gansch niet zonder opzicht.

Maar niettegenstaande de waarheid dezer twee opmerkingen, blijven we toch sympathiseeren met den jeugdigen broeder, die behoefte aan een bisschop gevoelt. De tijd ligt nog versoh in het geheugen, dat we ons het gevaar onzer onervarenheid diep bewust waren. Ook met al de ambtelijke vakken, die we op ons Seminary hadden gestudeerd, zooals kerkregeering, poimeniek, oatechetiek, homiletiek en liturgiek, kwamen we toch wel voor problemen te staan, waarover op school nooit was gesproken en waarop onze beste leerboeken hoegenaamd geen antwoord hadden. Verlangen naar een bisschop deed ik wel niet; zoo iemand stond te ver buiten onzen Gereformeerden gezichtskring. Maar begeerte naar vriendelijk toezicht en degelijk advies was er wèl.

Waarom het ging te Lausanne.

In het „Kerkblad van de Gereformeerde Kerken van Ned. O.-Indië" schreef Ds H. Bergema te Keboemen een artikel over de wereldconferentie, te Lausanne in 1927 gehouden. Deze conferentie handelde over de eenheid der kerken. Het is al weer heel lang geleden, maar toch willen wi] onze lezers, ook al in verband met hetgeen in ons blad over de kerk elders geschreven wordt, het duidelijk geschreven en overzichtelijk artikel voorleggen. Het volgt hier:

Het eerste en het zevende thema van de wereldconferentie van Lau.sanne in 1927 hebben dit gemeen, dat ze beide een afzonderlijke plaats innamen op het agendum, en dat ze beide rechtstreeks over de eenheid der kerk handelden.

Het groote verschil was echter, dat het eerste thema, de oproep tot eenheid, eigenlijk geen discussie behoefde, omdat al de vierhonderd kerkelijke vertegenwoordigers het in theorie over de noodzakelijkheid van het zoeken van eenheid eens waren, en dat het zevende thema, over de houding, die de bestaande kerken tegenover de eenheid der kerk in de practijk zouden hebben in te nemen, zooveel discussie uitlokte, dat men ter conferentie er eigenlijk niet m.ee klaar is gekomen.

De resultaten van de conferentie te Lausanne hebben dan ook velen teleurgesteld. Onder degenen, die wel het meest waren teleurgesteld, behoorde ook wijlen Dr Sö derb 1 om ; en hij was nog wel de leider van de sectievergaderingen, die dit 7e thema hebben behandeld.

Dr Söderblom stelde in zijn inleidende rede voorop, dat christelijke eenheid haar uitdrukking moet vinden in de liefde, in het geloof, en in de kerkorde. „Stockholm" heeft zich in 1925, zeide hij, voornamelijk beziggehouden met een eenheid in de liefde, maar, ging hij verder, ik heb leeren zien, dat de arbeid der liefde in het geloof moet zijn gegrond. Vandaar, dat de conferentie van Lausanne noodig was. Op deze samenkomst moet daarom worden getracht de geloofseenheid in duidelijke bewoordingen tot uitdrukking te brengen, en in de liturgie en de kerkordening te belichamen.

Daarvoor staan drie wegen open, de weg' van het institutionalisme, die van het spiritualisme en die van het incamationalisme.

De eerste weg is die van Rome, en, voor een groot deel, ook van de Luthersche kerk, die de eenheid vinden in het ambt, in het uitwendig instituut. Dien weg moeten wij, zeide hij, niet op. Het zou een belemmering zijn voor waarachtige, innerlijke eenheid.

De tweede weg, die van het spiritualisme, is beter, maar het blijft bij geestelijke eenheid staan en schrijdt niet voort tot belichaming in de vormen der werkelijkheid.

Daarom stelde spreker voor, eenheid te zoeken in den weg van het incamationalisme, dat tegenover het institutionalisme uitspreekt, dat de eenheid niet ligt in de uiterlijke vormen, doch in de innerlijke overtuiging, maar tegenover het spiritualisme volhoudt, dat deze innerlijke eenheid wel in uiterlijke vormen ook haar uitdrukking vinden moet.

Dr Söderblom wilde een eenheid op de basis van het geloof in de Heilige Schrift en van de oude oecumenische belijdenisschriften, en voorts een zekere overeenstemming in de bediening der sacramenten, ook al vond hij gelijkheid van ritus niet noodig.

Dr Söderblom was, zooals ik boven reeds zeide, voorzitter van de sectie, die over dit 7e thema beraadslagen zou. Tegelijk was hij echter leider van één der vijf ondersectie's, die (zooals dat ook bij de behandeling van elk der vorige thema's was gebeurd) ieder voor zich tot bepaalde conclusie's zou trachten te komen, die dan later in de volle vergadering van de sectie zouden worden besproken en daarna aan de geheele conferentie worden voorgelegd.

De eerste van deze vijf groepen, onder Angllkaansche leiding, ging vooral uit van de besluiten van de Lambeth-conferentie van 1920; de tweede groep, onder Methodistische leiding, voelde het meest voor een soort maximum programma; de derde, onder Duitsche leiding, achtte daarentegen een minimum program voor plaatselijke en algemeene vereeniging beter; de vierde groep, onder leiding van den afgevaardigde der „Disciples of Christ" stelde de innerlijke eenheid op den voorgrond; terwijl de groep van Söderblom zelf vooral haar beschouwingen vastknoopte aan de resultaten, die te Stockholm waren bereikt.

Omdat Dr Söderblom ook voorzitter der geheele sectie was, werden ter sectievergadering vooral de conclusie's van de vijfde groep besproken. Wel wilde de vergadering zelf het rapport van de eerste commissie liever ten grondslag leggen, maar zij slaagde er alleen in de conclusie's van deze eerste groep als tweede paragraaf in te voegen in het eindbericht.

De Anglikanen, die ter vergadering ver in de meerderheid waren, konden zich daarmee echter niet vereenigen, zoodat het geheele rapport (het was de eerste en eenige maal, dat dit gebeurde) als onbevredigend naar de commissie werd terug verwezen. Men vond in het geheel meer „Stockholm" dan „Lausanne" terug, en „daarvoor", zoo zeide men, „zijn wij hier niet bijeengekomen".

Bovendien hinderde het de Anglikanen, dat de voorzitter zijn eigen opinie telkens beslissend naar voren schoot. Zij achtten dat niet gewenscht. De voorzitter behoorde alleen leiding te geven en niet zijn eigen meening, maar de opinie der vergadering weer te geven.

Deze tegenstelling sproot uit veel dieper verschillen voort, dan men oppervlakkig zou vermoeden: Angelsaksische democratie stond hier tegenover continentale „Führer-neigingen".

Dit heeft het conflict verscherpt, dat tenslotte tot het afwijzen van het eindrapport heeft geleid.

Kort daarna keerde Dr Söderblom naar Upsala terug. Hij liet zich verontschuldigen. Ooggetuigen hebben later verteld, hoe diep hij teleurgesteld was over den gang van zaken.

Tot zijn opvolger werd aangewezen de Aartsbisschop van Armagh, de voorzitter van de eerste, voornamelijk Anglikaansche groep, die, zooals wij reeds zeiden, vooral aan de besluiten van de Lambeth-conferentie van 1920 aanknoopte.

Ook nu bleek het echter nog moeilijk tot een vaststelling te komen, zoadat er zelfs waren, die voorstelden ten opzichte van het zevende thema niet een bepaalde uitspraak te doen, maar aan het voortzettingscomité op te dragen het punt van eenheid in de practijk nog nader in studie te nemen, tot groote verontwaardiging van vele anderen, die juist het zevende thema het allerbelangrijkste achtten van heel de conferentie. De Chineesche Congregationalist Dr Lew dreigde zelfs met terugneming van zijn stem voor de reeds aangenomen conclusie's, wanneer de Conferentie ten aanzien van dit zevende punt niet tot een bepaalde uitspraak kwam.

Tenslotte werd een bemiddelend voorstel van Dr Forgan aangenomen, dat wel een gemeenschappelijke verklaring zou worden aangenomen, maar dat die nog niet aan de kerken ter beraadslaging zou. worden overgegeven, doch aan het voortzettingscomité ter verdere bestudeering opgedragen, vanwege het feit, dat de discussie's hierover niet tot een bevredigend einde waren gekomen.

Vóór wij echter in een volgend artikel een vertaling hopen te geven van dit belangrijke (voorloopige) rapport der zevende sectie, willen wij eerst nog iets mededeelen over enkele andere meeningen, behalve die van Dr Söderblom, die tijdens de vergaderingen werden geuit.

Allereerst die van DrHeadlam, den Bisschop van Glouchester. „Wij moeten", zeide deze, „streven naar een eenheid niet met 'toog op meer „efficiency", maar naar een geestelijke eenheid, een eenheid in het geloof, in het sacrament en in het ambt. Dat wil echter niet zeggen, dat al de tegenwoordige belijdenisschriften moeten worden opgeruimd of dat alleen maar één vorm van het kerkelijk ambt mogelijk is. Neen, de verschillende belijdenissen kunnen blijven bestaan als een soort hulpmiddel voor de opvoeding der eigen kerkleden, en het episcopaat, ook al acht ik dat den noodzakelij ken vorm van kerkregeering, is denkbaar in autokratischen, constitutioneelen en democratischen vorm. Het komt er maar op aan de eenheid in de veelvormigheid op eenigerlei wijze zichtbaar tot uiting te brengen; het komt aan op waardeering en erkenning van elkander als kerken, zoodat wij niet meer tegenover, maar naast e Ik ander komen te staan als kerken van Christus."

Dr Ainslie, vertegenwoordiger van de „Disciples of Christ", sprak als zijn overtuiging uit, dat hij het zelfs niet erg zou vinden, als zijn eigen denominatie vergeten werd, wanneer daardoor de eenheid der kerk maar bevorderd kon worden. Wij mogen, zeide hij, in de Kerk van Christus, geen partijen vormen. Zelfs de Christus-partij in Korinthe werd door Paulus op één lijn naast de andere partijen gesteld. Onze verscheurdheid is ook één van de voornaamste oorzaken van het feit, dat zoovelen in onzen tijd de kerk verlaten.

Prof. Shaw van de Vereenigde kerken van Canada pleitte voor een federatie van kerken in denzelfden geest als ook in Canada tot stand was gekomen, op de basis van het geloof in de fundamenteele leerstukken van het Christendom. De organisatie der kerk is een vraagstuk van de tweede orde, zeide hij. Het Nieuwe Testament geeft wel enkele aanwijzingen daarvoor, maar het noemt geen bepaalden kerkvorm als bindend voor alle eeuwen. Iedere tijd zal zijn eigen vormen moeten scheppen. Voor dezen tijd achtte Prof. Shaw een combinatie van een bisschoppelijke kerkregeering met een regeering door het profetische ambt aller geloovigen den besten vorm van kerkordening.

Dr Kü ry, bisschop der Oud-Katholieke kerk van Bern, achtte erkenning van de kerkelijke verscheidenheid de beste voorbereiding voor de kerkelijke eenheid.

De Schotsche Presbyteriaan, Dr Barbour, onderstreepte deze gedachte. Ook de kerk der toekomst, zeide hij, zal pluriform zijn, in dien zin, dat alle volken hun eer en heerlijkheid daarin zullen brengen (Openb. 21:26). Maar Dr Oldham heeft eens terecht gezegd, dat de verscheidenheid door God was bestemd niet om scheiding te brengen, maarom elkander te verrijken en elkander te dienen.

De laatste spreker, de Noorweegsche Bisschop D r Hognestad, vatte al de verschillende opinie's samen, door er nogmaals op te wijzen, dat kerkelijke eenheid niet behoefde te zijn de opheffing van al de afzondert ij ke kerken. Wij gelooven in een drie-eenig God, en waarom zou dan Zijn kerk niet veeleenig kunnen zij n ? Wij moeten m.i. beginnen, zeide hij, met federatie, en dan via hereeniging eenmaal zoeken te geraken tot pluriforme eenheid. Voorloopig komt het er dus voor ons op aan elkander te leeren kennen en erkennen in een federatie van alle kerken.

Zoo eindigde dus de discussie over het 7e thema met het uitspreken van de wenschelijkheid eener federatie van kerken, terwijl bij de opening der Conferentie duidelijk het zoeken van volkomen eenheid als doel was gesteld. Tijdens debesprekingen had zich de doelstelling vanzelf gewijzigd in overeenstemming met de realiteit en den ernst van het kerkelijk vraagstuk.

Van de belangrijke eindconclusie, zooals die tenslotte door de Conferentie werd aanvaard, en aan het voortzettingscomité ter verdere bestudeering werd overgegeven, hoop ik in een volgend artikel nog de vertaling te geven, waarna wij dan in een kort slotartikel ons eindoordeel over „Lausanne" hopen uit te spreken.

Het artikel is wel wat lang, maar het leek ons toch wel goed, het onverknipt door te geven. Met name de gang van zaken inzake Dr Söderblom en zijn min of meer wanhopige poging om een term te vinden (incarnationalisme), die nog een zekere eenheid in geloof zou moeten uitdrukken, maar die intusschen zelf het heilsfeit, dat den term mogelijk maakte, nog meer vervaagde, interesseert om zijn tragiek ieder die weet, wat worstelen is.

De dienst van God en het leven van den dag.

In „Omhoog" (vrijzinnig) lezen wij het volgende:

Een zekere Antonius, zoo vertelt ons de Genestet, naar een door Melanchton overgeleverde legende, een man van grootl^ vroomheid, die zijn dagen sleet, ai biddende en peinzende in de Egyptische woestijn, ver van de menschen, dier arbeid en gerucht, ontvang-t eens van God de opdracht, om te gaan naar Alexandiië —• daar zal hij op een aangewezen plaats een man ontmoeten, die even vroom is als hij in 's Heeren oog. Antonius gaat en vindt.... een zekeren Simon, een schoenlapper, bezig met den arbeid voor het dagelijksch brood. Een man, die, naar zijn eigen woord, werkt van den vroegen morgen tot den laten avond en slechts des ochtends als hij ontwaakt en des' avonds vóór hij slapen gaat een gebed opzendt naar omhoog.

Antonius kan niet begrijpen, hoe deze mensch ia 's Heeren oog even vroom is als hij. Die Simon immers werkt maar en werkt maar. In vroom gepeins is hij nooit verzonken en hij bidt slechts - twee malen daags. Werken en werken, ja, — maeir denken aan Christus, d«nken aan God!!

„En Antonius, na dit bescheid, Vlood henen, gansch ontsteld, En heeft van het wonderlijk geval Nooit iemand iets verteld!"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's