GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reformatorische polemiek.

Doleantie-stemmen, bijeengebracht door Dr J. C. RuUmann. — Uitgave van J. H. Kok N.V. te Kampen, 1936. , .'

II. /

Met de typeering van dit boek der veelsoortige Doleantie-stemmen als b o e k-van-p o 1 e- miek hebben we het evenwel nog niet in zijn meest karakteristieke eigenaardigheid aangeduid. Wanneer we het wat nauwkeuriger nagaan, dan merken we spoedig, dat het hier gaat om een bepaald soort polemiek, een der pijnlijkste, moeilijkste, gevaarlijkste... helaas ook een der noodzakelijkste.

Ook dezen karaktertrek van het prachtige boek kumien we het beste zien tegen den achtergrond van Groens levensstrijd, die tegelijk is Groens levenstragedie.

Groen heeft naar alle mogelijke „zijden" en met alle mogelijke personen gepolemiseerd. Tegen liberalen en conservatieven, tegen ultramontanen en modernen, maar vooral ook tegen zijn „vrienden", zijn „broeders" heeft hij zijn puntige, rake polemiek gericht.

Juist deze laatste polemiek is voor Groen pijnlijk, bitter, altijd teleurstellend geweest. Groens leven is daardoor een aaneenrijging van de meest ontmoedigende desillusies geworden. Hij heeft er onder geleden, meer, dan iemand ooit vermoeden zal. Telkens weer klinkt zijn klacht juist over dien strijd. Toch hield Groen er nooit mee op -het voeren ervan was immers een levensbelang voor kerk en volk.

't Is misschien wel goed iets van dezen strijd iu herinnering te brengen, juist in verband met het boek^ dat we bespreken.

Karakteristiek voor den broeder-twist is met name wat in 1843 voorviel tusschen da Costa en Groen.

Groen is in dien tijd het middelpunt van een groote, scherpe actie tegen de Haagsche Synode van het Hervormd Kerkgenootschap. De Synode liad, in verband met ingekomen adressen, zich min of meer laten ontvallen, dat alle predikanten inde Herv. Kerk gehouden waren het wezen en de hoofdzaak der kerkleer aan te nemen. Deze synodale uitspraak werd nu het uitgangspunt van Groens agitatie. Dringend werd aan de Synode gevraagd uit te spreken, dat met dat „Wezen" en die „hoofdzaak" iDedoeld waren •, die waarheden, welke door de Opstellers der Formulieren en door de Nederlandsche Hervormde Kerk ten allen tijde als fundamenteel zijn beschouwd".!) Toen de Synode geen nadere verklaring wilde geven en bovendien uitsprak, dal ze alleen op aanklachten zou ingaan, we langs regiem en tairen weg waren ingebracht, schreef Groen een prachtige brochure „Aan de Herv. Gemeente", waarin hij den cllendigen toestand der kerk schilderde en vooral liet wonderlijke geknoei der Synode aan de kaak stelde. Acht gevend op den wenk der Syiiode spoorde hij nu Kerkeraden en gemeenteleden aan ^les te doen wat mogelijk was tegen de onzuivere prediking en sacramentsbediening. Men moest l'fotesteeren, de .bezwaren inbrengen langs den ''eg, dien de Synode zelf gewezen had. 2)

biep was de indruk, dien Groens actie maakte. e Synode, innerlijk duchtig verdeeld, was in groote verlegenheid gebracht. Haar onwaarach- '§heid en dubbelzinnigheid waren door Groen in 't itte licht der waarheid gebracht. Met spanning 3 raen overal uit naar wat de Synode nu zou Sluiten. Wat zou 't worden: nog erger geknoei een radicale verandering van richting?

Dlnt°^r ^^ ^'® dagen van groote spanning kwam j, |/^^"ig da Costa voor den dag met een brodipT "^^'^^^nschap van gevoelens". In e wochure betoogt hij met klem en gloed, dat de 5p|j°°™'aardelijke handhaving der oude belijdenisden hl •^^'^ belemmering is voor den strijd en Ijjj lijden .°^i.der kerk. Van onderteekeuing der be­ IS wil hij dan ook niets weten, evenmin als Van een kerkrechtelij ken strijd, waarvan Gn en ^ l^^st alle heil verwachtte. De Kerk is ziek Iterk k^* < loprzieken en uitzieken. De kwaal der ^.___^^ niet door afsnijding en middelen van )edwang worden overwonnen. .De ontwikkeling der krankheid aan de eene zijde en de vrije en ruime toediening van Gods Woord aan de andere zijde, dat is wat de Vaderlandsehe , kerk, naar da Costa's meening, noodig heeft. En het eenige wat de Synode behoeft te doen is: onpartijdig te wezen! Aan voor- en tegenstanders der waarheid moet evenveel ruimte en plaats om te te spreken en te leeren worden geschonken!!

De Haagsche Synode, die kort na de verschijning van da Costa's geschrift samenkwam, had nu wel zeer gemakkelijk spel. Da Costa had haar gered en haar tegenstanders verslagen. Ze "bleef dan ook bij de vroegere verklaring en gaf geen naderen uitleg.

Groen heeft bitter geleden door deze daad van da Costa. Zijn strijd was toen verloren. Bovendien waren sindsdien de gelederen der „broeders" verbroken.

Ja, heel groot zijn de gevolgen geweest van da Costa's feilen aanval. „De opkomst van de e t h i s c h-i renische rigting, van de o r t h o- doxophobie, waarmee ook da Costa schier onophoudelijk te worstelen heeft, (is het) gevolg ook van zijn eigen anticonfessionele wapenkreet in 1843 geweest". ^) Dertig jaar na deze droevige geschiedenis schrijft Groen:

„Vreemdeling ben ik (na veertig jarig strijden en lijden) in mijn eigen Land. De oorzaak dezer raadselachtige onbekendheid ligt grootendeels in een diepgeworteld vooroordeel. Geworteld in het misverstand over de Formulier-kwestie. In 1843. Ten gevolge van DA COSTA's Rekenschap van gevoelens, waardoor de Synode, op het oogenblik dat ze in de uiterste verlegenheid gebragt scheen, over de Adressanten, zonder slag of stoot, getriumfeerd heeft." 4)

„Het misverstand van 1843 heeft op den geheelen kerkregtelijken en politieken toestand voortdurenden invloed". ^)

Groen heeft zeker niet de diepte van dit geschil gepeild. Ten opzichte van zijn vrienden leed hij meermalen aan een „vrijwillige blindheid", ten gevolge waarvan hij niet doordrong tot den principieelen achtergrond van een conflict. Zoo was het ook met dit geschil tusschen hem en da Costa. Hij kan er niet meer in zien dan een „misverstand", een verschil in „nuance".

Scherper hebben Ds Barger en Ds des Amorie V. d. Hoeven gevoeld, waar de schoen wrong. Barger herinnert Groen er aan, dat da Costa de formulieren houten degens noemde ^) en dat 't da Costa is geweest, die het eerst de phalanx tot kerkelijke samenwerking heeft gebroken').

En de remonstrantsche predikant des Amorie V. d. Hoeven, voor wien da Costa hooge achting had, schreef, dat da Costa „wat het stuk der formulieren betreft, zoo geheel Remonstrantsch (was), dat Arminius hem tot zijn opvolger verlangd en Bogerman hem uit de Synode gejaagd zou hebben". Da Costa omhelst de denkwijze der remonstranten, al verguist hij hun n a m e n. ^)

Juist dit conflict heb ik met eenige uitvoerigheid besproken. V^ant deze botsing is, zooals reeds werd gezegd, het begin geworden van heel veel ellende. Sinds dat jaar is Groen bij de irenischen de bekrompen formulierknecht enz. Maar bovendien is juist dit conflict belangrijk, omdat geen enkele persoonlijke rivaliteit of afkeer erbij in het spel was. Groen en da Costa waren vrienden in den nobelsten zin des woords. En daarom is deze strijd het bewijs dat juist ook in een kring van innige geestverwanten, tusschen de leden van één gezindte scherp verschil rijzen kan en dikwijls rijzen moet. Wanneer er niet een buigen voor de Schrift gevonden wordt over heel de linie, dan moet de strijd uitbreken en dan moet ze uitgestreden worden. Gebeurt dat niet, dan maakt de synthese van wat in den grond niet één is, bijna lederen arbeid in Gods koninkrijk onvruchtbaar.

De smartelijke ervaringen van 1843 waren profetie voor Groens verderen levensarbeid. Die wordt een lange reeks van bittere teleurstellingen.

In 1843 komt voor het eerst in Amsterdam samen een groep „Christelijke Vrienden". Groen is de erkende leider. Men zal spreken over de belangen van kerk en volk en bevorderen allerlei arbeid in Gods Koninkrijk. Een tijdschrift wordt opgericht. Groen schrijft schitterende artikelen over de kerkelijke toestanden, later gebundeld in

„Het Regt der Hervormde Gezindheid". Zou er weer een begin komen van kerkelijke actie? Neen — de „vrienden", vooral Beets, verzetten zich. Beets de man van het bekende: „Laat de Kerk staan. God laat haar ook staan". En de „Christelijke vrienden" besluiten, dat op hun vergaderingen over de belangen van een bepaald Kerkgenootschap wel raad mag worden ingewonnen en geredeneerd, maar nimmer een besluit zal" mogen vallen tot eenigen stap of maatregel. Alweer was Groens actie lam geslagen door de „broeders". En in 1854 spat de vergadering der vrienden voorgoed uiteen, juist tengevolge van de kerkelijke kwestie. ^)

Het jaar 1850 is voor de .christelijke, de calvinistische actie een jaar van groote beteekenis geweest. Toen immers werd Groen hoofdredacteur van het dagblad „De Nederlander". Het eerste antirevolutionaire dagblad. Ontzaglijk veel heeft hij ervoor gedaan. Duizenden guldens heeft het hem gekost. Schitterende artikelen heeft hij erin geschreven. Lang heeft het blad helaas niet bestaan. In 1855 verscheen het laatste nummer. En de oorzaak van dit staken? Weer is die voor een groot deel te zoeken bij de „broeders"! Later schrijft Groen: „Denk aan 1855 toen de Nederlander (omdat, medestander van Wormser en da Costa, ik, in het oog der vrienden, te streng orthodox was) gestaakt werd". En Groen noemt zelf de grieven, die de „vrienden" tegen hem hadden: „gij waart te formuliergezind, te j u r i d i e k, te haastig, te fel, te weinig aan den eerbied voor de bestaande magten in de Kerk, voor de Synode, en zelfs ook aan de ondergeschiktheid voor de predikanten(!!), gedachtig", i")

Ook het jaar 1857 is voor Groen een jaar van bittere teleurstelling geweest.

Groen wilde christelijk, nationaal onderwijs. En den besten weg daartoe achtte hij een facultatieve splitsing van de openbare school. Er moesten komen Israelielische, Roomsche, Protestantsche scholen, al naar gelang de godsdienstige gezindheid der inwoners van stad en dorp. Na een uiterst pijnlijke historie wordt niet Groen, maar diens vriend v. d. Brugghen kabinets-formateur. En V. d. Brugghen schenkt ons volk de afschuwelijke schoolwet van 1857, waarin onder den naam van „christelijk", het neutrale onderwijs aan heel de natie wordt opgedrongen. Er zouden „christelijke deugden" moeten worden aangeleerd in de openbare school. Maar dan deugden van een christendom, waaruit „alle leerstellige en dogmatische bestanddeelen, alles met één woord, wat tot het begrip des Christendoms, van zijne waarheden, van zijne feiten, van zijne geschiedenis behoort" was verwijderd.") Zoo had Thorbecke het in de Kamer voorgezegd en zoo nam v. d. Brugghen het van harte over.

Nooit is Groen meer gewond, gegriefd, teleurgesteld geweest dan toen. Na de aanneming der wet nam hij onmiddellijk ontslag als lid der Kamer.

En nu het tragische. Als Groen naar de oorzaak van de totstandkoming van deze heillooze wet zoekt, dan komt hij weer terecht bij de „vrienden". Het „doordrijven" van de schoolwet van 1857 werd mogelijk „door de medewerking van sommigen onzer voortreffelijkste geloofsgenooten" i^). Zij lieten zich: meezuigen in den liberalistischen en conservatieven stroom en pleegden verraad aan hun christelijk beginsel.

Op deze wijze zouden we nog een tijd lang kunnen doorgaan en 't blijft altijd hetzelfde droevige refrein: de „vrienden" hebben altijd Groen tegengewerkt.

Als de schoolwet van 1857 er eenmaal is, wil Groen een zoo streng mogelijke naleving van het neutraliteits-beginsel in de school. Met groeiende zorg ziet hij hoe onder het mom van een quasichristelijkheid en gedekt door de uitdrukking „christelijke deugden" in art. 23 der schoolwet, de openbare school de secte-school wordt der Modernen. De Moderne richting heeft in die school een prachtig propaganda-middel en — het wordt door den Staat bekostigd, i^) De opzet is de school te bezielen met de religie van het ongeloof. 1*) En daar verzet Groen zich tegen met alle kracht. Hij wil „de meest volkomen godsdiensteloosheid der Staatsschoo 1". 1*) Zoo is ze het minst gevaarlijk voor 't Schriftuurlijk geloof. Zoo blijft zij' nog het meest bruikbaar voor Christen-ouders, die geen bizondere school hebben voor hun kinderen. Zoo vertoont zij" zoo zuiver mogelijk het karakter, dat zij volgens de wet hebben moet. Als de school zoo haar waren aard toont wordt de toestand zuiver en zullen de christen-ouders als 't eenigszins kan bizondere scholen oprichten voor hun kinderen.

En zie, als Groen zoo tot klaarheid wil brengen en poogt te redden wat te redden is, dan durft Beets, de vredelievende Beets, die massa's vrome versjes schreef en vele boeken vol „stichtelijkheid", dit streven van Groen d a e m o n i s c h en misdadig te noemen, i"^)

Zoo oordeelde Beets over Groens strijd voor het christelijk volksonderwijs. En niet veel later schimpte Bronsveld op Groens politieke actie. In 1871 kwamen deze bijtend scherpe woorden uit zijn pen: „Laat het ditmaal sterk en scherp uitkomen dat wij in dezen door den heer Groen ons niet laten lokken op het gebied der PO­ LITIEK". Deze woorden noemt Groen een „schitterend bewijs" der i „smartelijke bezwaren waarmee ik, door de schier ongelooflijke zonderlingheid der polemiek van christelijke vrienden, ' te worstelen had". Een hartstochtelijke verontwaardiging bezielt den 70-jarigen Evangeliebelijder als hij op deze snijdende insinuatie antwoordt.

„Scherp en sterk uitkomen dat op mijne christelijk-nederlandsche conscientiekreet niet behoeft, niet behoort te worden gelet. Dat, als het meest geduchte wapen, de politicophobie (vrees voor de politiek) tegen mij aan de orde moet worden gesteld!

Vergun mij — ook mijnerzijds, sterk en scherp te laten uitkomen dat gij, noch met het karakter van hem tegen wien gij uwe waarschuwing laat uitgaan, noch met de dubbele beteekenis der uitdrukking die ge tegen hem slingert, bekend zijt. i')

Zijt gij dan alleen in Nederland vreemd en weet niet dat — mijn politieke loopbaan een doorloopend bewijs van weerzin tegen een valschelijk dusgenaamde politiek gaf?

Meent gij inderdaad dat de kreet aan de lüezers Een staatsman niet! een evangeliebelijder, de kunstgreep eener machiavellistische politiek was, en niet, in 1864 evenzeer als thans, het uit de ziel ontscheurde woord, een uiting van het fel bewogen hart?

Durft gij den Volke verkondigen dat het zich wachten moet meegesleept te worden door mijne lokstem op het gebied der POLITIEK. Thans nu ik, meer dan ooit, tegen de politiek der lagere sferen opkom? " i^)

We hebben maar een paar momenten uit Groens levenstragedie genoemd. Er zou een boekdeel mee te vullen zijn.

In zijn brochure: Natuurlijk of ongerijmd? geeft Groen een scherp requisitoir van het onmetelijke nadeel, dat de ^„vrienden" aan de cliristelijke actie hebben berokkend. Hun kritiek evenaarde in felheid de polemiek der vijanden. Er was een polemische verhouding bij hen tegen orthodoxie en een irenische verhouding tegen Liberalisme en Moderne Theologie. Er ligt iets aangrijpends in, een man van de statuur als Groen van Prinsterer te hooren klagen:

„De ethisch-irenische rigting heeft, in Kerk) en Staat, over ons, in het voordeel der gemeenschappelijke wederpartijders, de overhand behaald." '•^) „"Wanneer ik het_geen mij', in den strijd op politiek en kerkregtelijk terrein, wedervoer naga, dan is hel, dunkt me onloochenbaar dat mijn levensloop in een reeks van teleurstellingen, doorgaans in het meest gunstig tijdsgewricht door vrienden veroorzaakt, bestaan heeft, ^o)

„Mijne vrienden hebben mij, ten langen leste, uit het veld geslagen." ^i)

En dit alles wordt nog pijnlijker voor Groen, als hij moet constateeren, dat ook de allergeringste poging om zijn streven maar te verstaan, bij zijn „vrienden" ten eenenmale ontbreekt. Ze schrijven maar wat, zonder studie te hebben gemaakt. Telkens klaagt Groen over gemis aan grondige kennis van zijn bedoelen. De hoofdgedachte zijner werkzaamheid was en bleef aan velen onder zijn vrienden, ja zelfs aan sommigen zijner uitnemendste geloofsgenooten onbekend. 22)

Geen wonder, dat deze „vrienden" nu ook vreemd staan, volkomen vreemd, tegenover den verterenden ijver en den ontzaglijken ernst, waarmee Groen zijn strijd voert.

En zoo hooren we een van hen — nog wel een neef van Groen — klagen (en wie geen vreemdeling is in het kerkelijk Jeruzalem dezer dagen merkt, dat, ook ten aanzien van deze dingen, er niets nieuws is onder de zon) dat Groens omgang in het dagelijksch leven zoo aangenaam en welwillend is, maar dat in den publieken strijd van den „waarden oom" deze goede eigenschappen helaas teloor gaan. jEn dat Groens principieele kritiek niet praktisch is voor menschen die handelen moeten en dus met de actualiteit hebben te rekenen! 2')

En als Groen en Kuyper een samenspreking hebben gehad met enkele Kamerleden, die permanent ontrouw waren aan 't antirevolutionair beginsel, dan schrijft dezelfde neef aan Kuyper: Heb ik U in iets te leur gesteld, aah lieve vriend, laat ik U nu ook met alle openheid zeggen: ik heb U lief en den Heer Groen v. Pr. niet minder, maar gij zijt beiden in eenen overspannen toestand op dit gebied, die werkelijk den omgang met de warmste vrienden bemoeijelijkt. Die ongelukkige strijd tegen mannen, die.het even goed me enen als wij(!!), wordt nu zoo hevig gedreven, dat ik werkelijk het zeer betreur en gehoopt had juist door zulke bijeenkomsten eenigszins te kunnen verminderen — maar ook dit schijnt niet." 2*) (

Scherper dan lange vertoogen, teekenen lamlendige uitspraken als deze het moeilijke leven van Groen.

En ook van dezen f unesten kijk op een strijd voor de waarheid geldt, dat hetgeen aireede geschied is ook later weer zal zijn onder de zon!


2)A»r'/\''- Synode 1842, pag. 9. de Herv^em. 1843, pag, 95-^98.

3) Ned. Ged. V. pag. 100. 4) Idem, pag. 17. 5) Idem, pag. 19. 6) Idem, pag. 102. 7) Idem, pag. 101. 8) Idem, pag. 103.

9) Vgl. Rullmann, Kerkherstel, pag. 51 v.v. 10) Ned. Ged. II, pag. 386 (1871) vgl. voor deze kwestie ook Ned. Ged I, pag. 47.

11) Groen, Vrijheid van Chr. Nat. onderw., pag. 126. 12) Ned. Ged. III, pag. 297; vgl. pag. 272, 305 en VI, pag. 25.

13) Ned. Ged. I, pag. 29, 123; III, pag. 305. 14) Vrijheid van Christ. Nat. Onderwijs, pag. 50. Later worden deze woorden door Groen telkens herhaald.

15) Ned. Ged. II, pag. 395. 16) Ned. Ged. I, pag. 156, 164, 176 v.v.

17) Groen schrijft dan ook: Er is tweeërlei politicophobie. De eene waardoor het Land ten val gebragt wordt. De andere, steeds door mij geprezen, waardoor het Land zou worden gered. Eene politicophobie, die tegen het evangelisch getuigenis op politiek terrein huiverend opziet. Eene politicophobie, afkeerig van elke politiek, die het christelijk volksbelang aan Kabinetsformatie prijs geeft.

18) Ned. Ged. III, pag. S. 19) Verspreide Geschriften I, pag. XI. 20) Parlem. Stud, en Schetsen II, pag. 192. 21) Ned. Ged. II, pag. 348.

22) Ned. Ged. V, 14 vgl. I, 207. 232, 238, 240, 247, 252- 255, 268, 270, 273, 276, 282, 303. Zie Fabius, Voortvaren, pag. 156.

23) Zie: G. M. de Hartogh, Groen van Prinsterer en de verkiezingen van 1871, pag. 192. 24) Idem, pag. 203.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1936

De Reformatie | 8 Pagina's