GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik nochtans leerde Efraïm gaan; Hij nam hen op Zijn armen, maar zij bekenden niet, dat Ik hen genas. Hosea 11:3.

Onopgemerkte genezing.

Het is een teeder beeld, dat den profeet hier voor oogen staat.

Er is een moeder, die een schreiend kindje op den arm heeft. Zij had hel willen leeren loopen, maar het was gevallen en had zich pijn gedaan. En nu sust moeder het leed. Ze neemt haar kind op, en spreekt het vriendelijk toe, en laat hel iets blinkends zien, en drentelt ermee rond, en neuriet een liedje, en zoo leidt ze de aandacht van het kind af, en straks is dit zijn pijn vergeten; vergeten, doordal andere, aangename dingen hem werden voorgehouden. Het is genezen, zonder het zelf te hebben opgemerkt.

Zoo nu heeft God, in moederlijke zorg, gedaan met Zijn volk.

„Als Israël een kind was", — zoo luidt hel even tevoren, — „toen heb Ik hem liefgehad, en Ik heb Mijn Zoon uit Egypte geroepen". Het jeugdig volk begint zijn tocht door de woestijn naar Kauaan. En in die woestijn moet het met vasten stap leeren gaan in de wegen, waarin God hel naar het land der ruste leiden wil. Het moet leeren loopen. En ide Heere zélf is het, die het daartoe opvoedt. „Ik nu leerde Efraim gaan".

Maar hoe menigmaal kwam er struikeling en val. Neen, waarlijk niet altijd, omdat Israël een onbeholpen en onverantwoordelijk kind was. Ook vaak door ongehoorzaamheid en eigen schuld. En dan liwam de pijn, en 'het leed, en het schreien. Doch, in moederlijke teederheid, nam de Heere het dan op Zijn armen; en Hij troostte Israël, door het andere, goede dingen te schenken; Hij gaf water uit de rots, en brood uit den hemel, en overwinning over vijanden. Hij sprak van het schoone land, dat komen zou. Hij leidde Israels aandacht af van de ondervonden smart en teleurstelling, en trok den blik en het hart naar andere, liefelijke ondervindingen. En zoo genas Hij het. Hij genas het door nieuwe blijken van Zijn gunst.

Echter, — er blijft voor den Heere een klacht over.

„Zij bekenden niet", — zij bemerkten staat er eigenlijk — „dat Ik hen genas". niet,

Israël was als dat kind van straks, dat geen oog heeft voor de moederliefde die het verzorgde; doch, — met de traantjes nog op de wangen — op dezelfde plek, waar het gevallen was, al weer bezig is met zijn bal te spelen. Moeder staat op den achtergrond het aan te zien, maar het kind denkt niet meer aan haaTj die het genas.

Zoo heeft Israël bij zijn genezing de hand des Heeren niet opgemerkt. Het heeft wel, na ondert vonden leed, de liefderijke weldaden Gods onlvan gen en genoten; en de pijn is daardoor verzachl" maar Israël heeft zidi aan die weldaden geaeveii en is er in opgegaan, zonder dat hel ervaii op^ag tot Hem, die in ontferming en wijsheid deze g^ neesmiddelen aanbracht. „Zij bekenden niet (joi Ik hen genas".

En nu wij, — wij die hope hebben op reis ie zijn naar het land der rust.

Op dien todit overkomt ons het aardsche leed Allerlei leed. In ziekte en tegenspoed, in teleur! stelling en ontvallen van wat ons zoo lief en noodia was. Ook in leed, dat we door eigen schuld en zonde geheel of gedeeltelijk onszelven berokkend hebben. En dat laatste geeft feller pijn. Doch hoe het zij, — de woestijn is vol dislelen en doornenen onze weg gaat daar niet omheen, maar er recht dóór; ja, soms schijnt een apart doornenveld voor ons bestemd te zijn. En we gaan aan iden wegkanl zitten, en leggen hel hoofd in de handen, en we sdireien van pijn.

Is dit echter alles wat we ondervinden?

Deed God geen bloempje tusschen de dislelen opschieten, waarop ons oog mocht vallen? Kwain er niet .iemand naast ons zitten, die vriendelijk mei ons sprak? Die, — toen wij neerzonken, — óók niet verder ging, maar bij ons bleef? Was er niet een gebeurtenis, die onze aandacht weer wekte; een zegening op ander gebied, die onze belangstelling weer trok?

Hebben we weleens opgemerkt, hoe moederlijk en wijs de Heere dikwijls ons oog zich van ons leed deed afwenden, om het op andere, weldadige dingen te vestigen, opdat we niet star alleen op dat ééne zouden staren, maar ons hart weer in iels anders begon óp te leven?

Werd er, bij langdurig ziek of zwak zijn, niet een lichte arbeid voor ons gevonden, waarin de geesl een heilzame afleiding kreeg?

Is er, na hel eene kind dat ons ontviel, niet een ander geboren, waarover de liefde zich weer kon heenbuigen en glimladien?

Én kan ieder zich hier niet een voorbeeld kiezen, waaruit blijkt hoe, in leed en donkerheid, op een ander gebied ons weer iels vriendelijks ontmoette, waardoor we werden aangetrokken en de pijn werd verzacht?

Welnu, — dan had de Heere ons „op Zijn armen" genomen, en was bezig ons te genezen.

Zoo wij er nu maar oog voor hebben, dat Hij het is, die dit doel; en God niet laten klagen: - „zij bekenden niet, dat Ik hen genas". Want zoo menigmaal beschouwen wij die goede, genezende dingen slechts als gunstige omstandigheden, of als een gelukkige gebeurtenis, of als vriendschap van menschen; ja, dikwijls bemerken we niet eens de genezing; hel gaal zóó geleidelijk, en Gods wijsheid weel de middelen zóó natuurlijk en ongezocht aan te wenaen, dal we ons vaak niet bewust zijn dat de pijn ging stillen.

Laten we dan nü nog tot erkenning Ivomen. Laten we omzien naar de donkere lijden, en dan opmerken, hoe de Heere op andere gedeelten van den weg toch weer Zijn lichtstralen liet vallen, opdat Hij ons uit het donker zou roepen om verder te gaan; en bekennen wij dan met dankbaarheid, dal Hij het was die ons genas.

Laten we ook meer opmerkzaam leven; en lüer, en daar, en ginder oog hebben voor de trouwe genade en wijsheid onzes Gods; opdat ons leven te rijker worde door de erkenning van den Heere onzen Heelmeester.

^. A,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1936

De Reformatie | 8 Pagina's