GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Der Mohi".

Charivarius citeert in „De Groene": „Der Mohr hat seine Schuldigkeit getan, Der Mohr kann geh'n", mogen zij Othello nazeggen. („De Jonge Liberaal".) En hij merkt op: Het is den jongen liberaal wel te vergeven; je verwart zulke nikkers zoo licht. („Der Mohr hat seine Arbeit gethan, der Mohr kanu gehen." — Schiller, „Fiesko", III, 4.) Wist u het? Ik niet, die „Arbeit" n.l. "iTJi-^^'r

Het Comité van Wafli^aambeid.

„De Groene" kondigt aan: PROF. Dr H. J. POS, - -^

hoogleeraar in de wijsbegeerte aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam en oud-hoogleeraar in de algemeene taalwetenschap aan de Vrije Universiteit, schreef voor „De Groene" nevenstaand artikel overhet Comité van Waakzaamheid, over welker grondslag en doelstelling sommigen een verkeerden indruk blijken te hebben.

Wij prijzen ons gelukkig. Professor Pos als voorzitter van dit comité bereid te hebben gevonden, onderstaande duidelijke uiteenzetting te geven.

Uit het artikel citeer ik: Het Comité van Waakzaamheid is een organisatie van intellectuelen in de ruimste zin. Geen academische aangelegenheid, al werd het initiatief genomen onder leiding van den oud-hoogleeraar Kernkamp en al telt het een zestigtal academische docenten onder zijn leden. De krachten, die tot de oprichting geleid hebben, waren van zeer verschillende aard: personen van uiteenlopende wereldbeschouwing en politieke richting vonden elkaar in één saambindend gevoel, dat zich verhelderde tot één gemeenschappelijk inzicht, en zich omzette in een gezamenlijk besluit: de bestrijding van het nationaal-socialisme en alles wat van zijn geest is. Dit gevoel was dat van bedreigd-zijn: de steile val der vrijheid in sommige landen, de schending der meest elementaire mensenrechten, de knechting yan wetenschap, kunst en geestelijk leven werden begrepen als zovele manifestaties van een tot dusverre in Europa niet gekende geest, als een afschuwelijke bedreiging, ook ten onzent, waartegenover de verschillen hun belang verloren, die in ons vaderland aan de orde van de dag zijn, zolang het gemeenschappelijk goed, waarvan allen teren en dat aan de onderlinge strijd van partijen en richtingen de vrije speelruimte biedt, niet in het geding is. Daar kwam bij, dat het niet bleef bij een schouwspel in de verte. Hoewel in Nederland, historisch-cultureel en economisch beschouwd, de bodem geen voorspoedige groei aan dit exotisch gewas scheen te beloven, er waaiden genoeg kiemen over, die voeding vonden en omhoog schoten. Het grote naburige voorbeeld trok sommigen door zijn romantiek. Dit zullen er wel weinigen zijn. Maar een breede schaar van ontmoedigden zag hier een oplossing lichten, die met inzet van enig brutaal geweld en zonder inzicht of verantwoordelijkheid te verwerkelijken scheen. Dat een door de crisis in het nauw geraakte laag der bevolking voor die uitweg valjbaai' bleek, is begrijpelijk. Onkimdig als ze is van de ware oorzaken van haar nood, laat ze zich gewillig leiden door voorstellingen, die een geluksdroom wekken en zonder oordeel aanvaard kunnen worden. Er waren nog andere factoren: naast de verstomping der economisch-uitzichtlozen traden da

wrokgevoelens van allerlei eerzuchtigen en onbevredigde intellectuelen. Voegt men daarbij de aanwakkering, die welberekenende reactionnairen, openlijk door hun gezag, en meer bedekt door beïnvloeding der publieke mening of door geldelijke steun schonken, zo wordt duidelijk, hoe in het vrije Nederland een beweging tot groei kon gedijen, waarvan het on-, ja tegen-Nederlands karakter in het oog springt.

Vervolgens deelt de schrijver mee, dat namens dit Comité brochures zijn geschreven door de Heeren Prof. Kohnstamm, Anton van Duinkerken (sinds uitgetreden. Prof. Brom zal „waarschijnlijk" nog publiceeren), Dr Horreüs de Haas, Ds J. J. Buskes, Dr Menno ter Braak. En hij gaat verder:

We raken hiermee een der misverstanden, die, goeddeels voortgekomen uit argeloos vooroordeel, ten dele echter ook met opzet bedacht en verbreid, de bedoeling en de aard van onze actie in de ogen van het publiek hebben verduisterd. Het ergste misverstand ligt in de bestempeling van onze actie als communistisch. De gewaande grond hiervoor lag in de aanwezigheid van drie namen onder de eerste tweehonderd ondertekenaren, die als communistisch-gezind •bekend staan (geen van hen is lid ener politieke partij). Inderdaad, het Comité weert niemand, van uiterst rechts tot uiterst links, die naar eigen persoonlijke beslissing met Waakzaamheid de verdediging der vrije ontwikkeling van cultuur, wetenschap en samenleving, waartoe in de huidige situatie het nationaalsocialisme ons noopt, wil ter hand nemen. Ons front is in beginsel niet sterker aan linkse dan aan rechtse elementen, zoals bij' een on-politieke organisatie vanzelf spreekt. Welke krachten in feite de actie zullen leiden, wordt, welbeschouwd, bepaald door hen die zich eraan onttrekken terwille van een element waarvoor ze, al is het in minieme mate vertegenwoordigd, met blinde en redeloze vrees uit de weg gaan. In plaats van pal te staan en juist hierdoor hun invloed alle betekenis te ontnemen aan wat ze een gevaar achten, verkiezen ze liever, vanuit een veilige

verte te roepen over zulk een uitbraak des kwaads! Dat lijkt me wat al te simpel. Er zijn er ook, ik weet het uit de beste bron, die bezwaar hadden mee te doen, zonder de „veilige verte te verkiezen"; ze meenden alleen maar, dat de relatiefstelling van wat in den diepsten grond hün bezwaar tegen het nationaal-socialisme was, zelve één van zijn oorzaken kon zijn in Nederland en elders.

Vervolgens: Een tweede misverstand is, dat de doelstelling van het Comité van Waakzaamheid negatief zou zijn. De schijn, dat dit zo is, wordt gewekt door het bestanddeel anti- in de omschrijving. Wie de vrijheid verdedigt, is negatief tegen het negatieve. In zijn afweer getuigt hij vóór de vrijheid. Het negatieve zit niet in de afweer zelve, het zit in haar object.

Men lette ook hierop: De' waarden die bedreigd worden, komen vanzelf ter sprake bij hen, die de dreiging signaleren. Die waarden schenen vroeger vanzelfsprekend, ze werden nauwelijks meer opgemerkt, zolang ze dat waren. Men zou ze onder de algemene naam van menselijkheid kunnen samenvatten, een term voor een begrip van het leven, aan welks vorming in meer dan vijf en twintig eeuwen van Europese cultuur door Grieken, Joden, Romanen en Germanen is voortgebouwd. Hoe kan men negatief noemen de bestrijding van de negatie daarvan? — De herzien© grondslag van het Comité, die onlangs door de ledenvergadering is vastgesteld, brengt de positieve ondergrond van de bestrijding van het nationaalsocialisme duidelijker tot uitdrukking. DB beginselverklaring spreekt voortaan van: de verdediging en bevordering der geestelijke vrijheid, waarvan het nationaalsocialisme de voornaamste bedreiging is te achten.

In dat „de voornaamste" zit m.i. de fout. Ik voeg er dadelijk aan toe, dat ik dezelfde fout ook zie bij nationaal-socialisten, die het communisme „het voornaamste" gevaar noemen.

Tenslotte, hiermee zijn we het eens: Het nationaalsocialisme is als politieke organisatie voorlopig teruggeslagen. Juist daarom is verdubbelde waakzaamheid nodig, de geest die zich tot heden op tastbare wijze in een groepsverband belichaamde, zal na zijn uitwendige nederlaag zich in allerlei vermommingen trachten te vestigen, vooral daar zijn steunpunten kiezend vvaar men hem het minst verwacht.

Het nationaal-socialisme in de film.

Waar de nazi's baas worden moet alles voor hen spreken: uit alle hoeken waait dan dezelfde wind. Ook de film wordt als propaganda- en opvoedingsmiddel in dienst genomen. In „De Groene" vertelt D. C. v. d. Poel er iets van:

„Julika" — „Ernte" —' naar een draaiboek van Lothar Mayring en Géza von Bolvari, onder regie van de laatste, is vem bet begin tot het eind doortrokken van de nationaal-socialistische mentaliteit. De grote landheer von Tamassy is met zijn koetsier op een roekeloze tocht in noodweer verongelukt, nadat de dochter van de laatste, Julika, hen nog had trachten tegen te houden. Maar de heer beveelt en de ondergeschikte heeft zich te schikken naar zijn eigen ingewortelde stelregel, dat „dienen gehoorzamen" is. De zoon van Tamassy, die als ritmeester der huzaren een zorgeloos bestaan voert in de glans van Weenen, vindt de bezittingen onder een zware schuldenlast, die hem van het familiegoed slechts het huis en een klein deel van de omringende landerijen laat. Hel grote personeel moet ontslagen worden, alleen de wees Julika vraagt te mogen blijven dienen voor niet meer dan kost en een bed. Zij vraagt dat niet slechts omdat zij niet weet waarheen ze moet gaan, maar ook omdat ze met deze bezittingen is opgegroeid. Als Karl von Tamassy zijn lot aanvaardt om van het oude familiebezit te maken wat er nog van te maken is.— mede uit de overweging dat 'het leven van een ritmesster zonder geld ook zo glansrijk niet meer is - ^ troost Julika hem in de eenvoud haars harten: De grond die hem gebleven is maakt hem nog altijd „Groszbauer" en met hard werken en sparen kan men elk jaar weer wat terugkopen. En werken kan Julika voor drie. Zij ploegt met Karl von Tamassy, zij ZEiait met Karl von Tamassy, zij verzorgt het vee van Karl von Tiimassy en zij verzorgt Karl von Tamassy. Het eenvoudige kind van 'het land wordt beheerst door twee zuivere instinkten, los van elke conventie: haar liefde voor „der Herr" en haar liefde voor het land. Als haar liefde voor de meester overgaat in liefde voor deze man, aanvaardt zij dat als een vanzelfsprekend feit mèt haar plaats, die voor deze liefde voorlopig geen andere mogelijkheid tot uiting biedt dan dienend werken en een heel bescheiden en simpele —• en nauwelijks opgemerkte — behaagzucht. En als de pastoor 'haar wijst op het onbehoorlijke van het onder één dak wonen met de ritmeester en op de maatschappelijke consequenties daarvan in bet dorp, dat geen medelij'den en geen compromis kent, weet zij tegenover God zuiver te staan en zij herhaalt de levensregel van baar vader dat „dienen gehoorzamen" is, zoals dit ook voor mijnheer pastoor zal zijn tegenover zijn Heer. Waarmede 'de „'hogere" vorm van dienst tevens gegeven is.

Ten slotte brengt het lot haar toch blijvend samen met de geliefde Karl von Tamassy, nadat een heftige episode met een meisje van zijn stand hem de ogen voor Julika beeft geopend. Want Julika is een deel van het geheiligde land, waarvan het stadsmeisje geen benul heeft en Julika is trouw aan hem en aan het land, ook als hij het een ogenblik in de steek dreigt te laten. Met Julika oogst Karl von Tamassy het resultaat van hard werken, dat bijna door zijn „vergissing" verloren was gegsLan en in het overvloedige, rijpe graan krijgt Julia een zeer mannelijke kus (men vergelijke deze met de gebruikelijke zoete happyend-kus). En Julika knielt voor het kruisbeeld en bidt „frucbtbar werde Heimaterde".

Het verhaal volgt eigenlijk geheel het bekende internationale schema. Wij 'hebben op de film vele meisjes met „de baas" zien trouwen, omdat de vele meisjes — en jongens —' onder bet internationale publiek graag deze zalige droom dromen van een wereld, waarin de slagbomen van de klasse zo gemakkelijk wegvallen en dit een zowel commercieel als maatschappelijk zeer voordelige majiier is om dat verlangen te bevredigen. Dit verhaal volgens het internationale schema is hier echter van het begin tol bet eind, ook in de uitbeelding, doortrokken van een andere geest, die de geest is van 'het nationaal-socialisme, en die bier merkwaardig goed bij het feodale begin aansluit.

De vrouw in de Herv. Kerk.

Quintum schrijft in „De Geref. Kerk" (hervormd, confessioneel) over de jongste synode der Herv. Kerk:

Blij ben ik, dat de Synode op ander gebied weer een stap teruggezet heeft, en teruggekeerd is op haar besluit van het vorige jaar, om het ambt van diaken ook open te stellen voor vrouwen. Ge hebt natuurlijk gelezen van die beslissing. En er ook over hooren spreken in den voorbijgeganen tij'd. Dit punt heeft de gemoederen nog al tamelijk in beweging gebracht. De dagbladen hebben er artikelen aan gewijd, ook wel zulke, die niet vrij waren van verdachtmaking en den spot drijiven met de tegenpartij. Die niet met den nieuwen tijd in alles meegaat (in dit geval: de emancipatie der vrouw) moet wel eens wat hooren! En de classioale vergaderingen hebben wel gedebatteerd over dit punt. Men beeft dit wel gevoeld: hier was meer in 't geding dan alleen de vraag, of een zuster der gemeente niet bekwaam was, om in de gezinnen der behoeftigen te komen, en daar steun te verleenen.

Ge moet dat heel goed zien. Telkens schoof men het daarheen terug. En die de vrouw niet als diaken begeerden, laadden den schijn op zich van ondankbaar te zijn tegenover al 't goede, en toewijdingsvolle wat deze zusters hadden verricht. En ondankbaar willen we niet zijn — en zijti we ook niet. We zijn heel blij, dat de reglementen ook nu de kerkeraden volop de vrijheid geven, de vrouw te hulp te roepen bij dit werk. In veel plaatsen kent men ook vrouwelijke „hulpdiakenen", die uitnemend werk doen. Een vrouw kan dikwijls beter inkomen in de nooden van een gezin, dan een man. Maar we moeten de zaak toch wat dieper bezien. Indien dit voorstel wet was geworden, was de vrouw kerkeraadslid geworden, en als zoodanig ook opgenomen in het bestuur, de regeering der gemeente.

Vooral in de dorpsgemeenten is het onderscheid tusschen ouderling en diaken niet zoo heel groot, en spreekt de diaken mee in alles wat het toezicht op de gemeente, het waken over Christus' kudde betreft. Het heeft me getroffen, dat de kerk dit, blijkens de gegeven consideration, heel goed heeft gezien. Het overgroote deel der kerk heeft zich uitgesproken tegen deze voorstellen. Er werden heel veel bezwaren genoemd, maar vooral ook het zooeven genoemde. Men achtte bet in strijd met de positie, die de H. Schrift toekent aan de vrouw.

In strijd met de Schrift, — maar er is wel meer aan te wijzen, en dat toch besloten of gehandhaafd wordt.

Rommelpot.

Ds D. Boonstra schrijft in „Kerk en Wereld" (vrijzinnig) en vertelt iets over het jongste wereldcongres voor vrijzinnig christendom:

Zoals het Elia moest bemoedigen te weten dat er meerderen dan hij — nog wel 7000 — waren, die de knie voor Baal nog niet hadden gebogen, zo doet het ook ons goed te weten, dat wij niet alleen staan, maar dat onze beginselen diep verankerd zijn in de ziel van tal van volken, dat wij' één zij'n met groepen als die in Polen en Roemenië, die gelijk wij-zelf een eerbiedwaardige geschiedenis van eeuwen achter zich hebben of met een slechts 30 jaren oude kerk als die der Philippijnen mie.t meer dan 3 - miljoen leden en dat wij samen met hen te brengen hebben de boodschap, die de wereld nodig beeft.

Maar Oxford gaf ons meer. Het gaf ons dieper bewustheid omtrent die boodschap zelf, zowel voor het innerlijlke leven als voor onze activiteit naar buiten. Die twee zijden heeft ons geloof, die twee zijden waren ook in bespreking. Het ligt in mijn bedoeling op de lezingen en de resoluties in de loop der eerstvolgende weken nog terug te komen; laat ik nu mogen volstaan met te zeggen, dat ik bet wel zeer gelukkig vond, dat wij theologisch van Duitse en Hollandse en sociologisch van Angelsaksische kant werden voorgelicht. Dat vulde elkaar aan.

Met stijgende belangstelling heb ik bijv. geluisterd naar de lezing van Prof. Leese over „Ons geloof in God". Gedachten van Troeltsch, Otto, Scheler en Tillich waren tot een gesloten geheel samengevoegd. 'Ein wel op een wijtee, die aan den president de aardige opmerking ontlokte, dat niet alleen de professor in de philosophie, maar ook de dominé het woord had gevoerd en dat zijn lezing zowel de goede eigenschappen van een betoog als van een preek bezat. Wat hij zei over de wezensbepaling van het Christendom, over het heilige en de Agape, over eschatologie en Kairos raakte m.i. het hart van het Vrijzinnige Christendom.

De knie niet voor Baal gebogen — ook hier kent men den vertrouwden zegstrant.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 september 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 september 1937

De Reformatie | 8 Pagina's