GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.) j

Bekeerd-zijn.

Van een broeder kreeg ik een schrijven, waarin hij mij vroeg om troost. 1

Deze broeder zegt van zichzelf, dat hij gebroken heeft met de zonde, dat hij gelooft, dat om Christus' wille hem de zonde is vergeven.

Hij leest met heilbegeerigheid het Woord, hij gaat biddend met God om. 1

Zijn leven is, vergeleken met vroeger, geheel anders geworden. 1

Nu komt hij met de vraag: „ben ik bekeerd''"

Zijn vrouw meent, dat men om te kunnen zeggen, dat men bekeerd is, eerst schrikkelijke angsten over zijn zonden moet hebben doorleefd.

„Ik weet", zoo schrijft hij, „dat Christus voor mijne zonden is gestorven; dat is mijn dagelijksche blijdschap. Maar moet ik nu niet benauwd en angstig zijn over mijne zonden? " j

Deze gedachte ontneemt hem telkens nog weer 1 de rust en de zekerheid, zoodat de duisternis weer over hem komt.

Wie heeft nu gelijk, schrijft hij; mijn vrouw, die meent, dat er eerst nog heel wat anders met njij gebeuren moet, of ik zelf, die de tijden heb, waarin ik, ondanks alles, roem in de genade Gods in Christus en die nog wel vol zwakheid en gebreken ben, maar toch sta naar heiligmaking.

Ik ben blij, dat deze broeder zoo schrijft en dat hij mij daardoor de gelegenheid geeft over deze dingen nog eens iets te zeggen.

Blij ben ik ook, dat ik hem mag troosten en moed inspreken.

De zaak, waarover het hier gaat is de quaestie van zondekennis.

Met de opvatting over die zondekennis in ons leven is het eigenaardig gesteld.

Niet zelden zet men de dingen hier in een precies omgekeerde volgorde als bij de verlossing.

Men begrijpt wèl, dat men eerst de verlossing geloovig moet aanvaarden en pas daarna de blijdschap over de verlossing kan genieten.

Maar bij de ellende meent men, dat men eerst moet gevoelen hoe ellendig men is en dat men pas daarna geloovig kan aanvaarden de veroordeeling, die God in Zijn Woord over ons doet uitgaan.

Bij de verlossing aanvaardt men dus wel: eerst gelooven, dan gevoelen.

Bij de ellende wil men eerst gevoelen, dan gelooven.

Daarin nu schuilt een groote dwaling.

Dat ik een zondaar ben, een groot zondaar, doemwaardig, dat kan ik alléén weten uit het Woord.

Maar het Woord kan ik alléén door het geloof. aanvaarden

Evenals ik alléén door het geloof weet, dat ik verlost ben, evenzoo weet ik ook, dat ik een doemwaardig zondaar ben door het geloof. Eerst wanneer ik dat heb geloofd, kan ik de droefheid, de smart over de zonde kennen.

Wanneer nu iemand mij zou vragen: „is mij n zonde kennis diep genoeg? "

Dan antwoord ik: „Dat blijkt niet uit de grootheid van uw angst, uit de veelheid van uw tranen, maar hieruit, of gij tot Christus de toevlucht hebt genomen, Hem als uw ZaUgmaker hebt omhelsd en u verheugt in de verlossing, die gij bij Hem hebt gevonden.

Op dat laatste komt alles aan. Het geloof in Jezus Christus.

Het antwoord op de vraag of iemand bekeerd is, hangt af van dit ééne, of hij gelooft dat Jezus zijn Heiland is en dat hij in Christus met God is verzoend. Immers, wie dat zeggen mag, die toont daarin, dat al de drie stukken, waarvan de Catechismus in Zondag I spreekt, bij hem worden gevonden.

Door tot Christus de toevlucht te nemen, toont hij immers, dat hij zichzelf, door het geloof, als verloren heeft leeren zien, en door in Christus te gelooven zal hij vanzelf tot een leven van dankbaarheid worden gedrongen.

Het is dus niet zóó, dat wij eerst overtuigd moeten zijn van de echtheid van onze zondekennis, eer wij Christus als onzen Heiland mogen omhelzen;

118 f^? ^P' neen, maar wij moeten, door Christus aan te gr ij pen, de echtheid onzer zondekennis toonen. Wij moeten niet \yachten met ons in Christus te verheugen, totdat wij denken dat onze heiligmaking voldoende is, maar wij moeten ons in Christus verheugen om zoo tot de heiligmaking te worden voortgestuwd.

Mij duukt, als de broeder, die mij schreef, deze dingen overweegt, dan zal zijn vreeze wel'worden weggenomen.

Lieve broeder, gij moet u, zelfs door uw vrouw niet, van het rechte spoor laten brengen.

Gij gelooft, dat Christus voor uw zonden is gestorven.

Maar hoe zoudt gij dan nog angstig zijn om uwer zonden wil? kunnen

Die zonden kunnen u immers geen kwaad meer doen?

Zeker, het zal u spijten, dat gij gezondigd hebt; gij zult er berouw van hebben.

Eu naarmate gij u meer verheugt in de vergevende liefde Gods in Christus, zal dat berouw grooter wezen.

Maar angst, benauwdheid, hoe zouden die een plaats bij u kunnen hebben. Dat zou alléén kunnen, als gij het geloof weer losliet.

En dat mag immers niet?

Ik weet wel, dat er menschen zijn, die denken, dat het langs dien weg moet.

Maar dat is niet naar de Schrift.

Angst kan er immers alleen zijn, wanneer niet gelooven. wij

Angst is ongeloof; en ongeloof is zonde. Wat God wil, dat is dat, dat wij tegehjk met de geloovige erkenning van onze zondeschuld ook geloovig rusten in Zijn vergeving in Christus.

Alle voorstelling, dat daartusschen liggen moet een tijd van angst en benauwdheid, is menschelijke dwaling.

Zeker, daar zijn menschen, die dien weg langs komen.

Maar wij moeten den Hecre bidden, dat Hij ons daarvoor beware, instêe van dat wij dat zouden zoeken.

Broeder, gij gaat in het rechte spoor. Blijf u verheugen in Christus; ge behoeft, gij moogt niet twijfelen. Ga zoo door, dan zal uw inzicht in, uw droefheid over de zonde steeds grooter worden.

Dan zal uw heiligmaking gedurig toenemen.

Zoek ook uw vrouw tot dit inzicht te brengen.

Leef dicht bij den Heere en laat uw blijdschap een prediking zijn van de heerlijkheid van Gods genade. Hebt het wel. —

D. V. D.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's