GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rutgers getoetst.

Ds J. J. Bouwman schrijft in „Almeloosche Kerkbode":

Voor ongeveer 25 jaar leefde er op een dorp in het Noorden van Groningen een weduwe met haar kinderen.

Zijl had haar imlan reeds vroeg moeten verliezen en was mefe haar kinderen eenzaam op haar boerderijl achter gebleven.

De zoons gingen, toen zijt klein waren, trouw naar de catechisatie, maar toen zijl den volwassen leeftijid hadden bereikt, durfden zij: geen belijdenis te doen. Het was absoluut geen onverschilligheid. Neen, de moeder leefde met haar kinderen trouw mee in alle opzichten. Het was een voorbeeldig gezin, een gezin zooals Prof. Bouwman het toekent in zijn Kerkrecht II bl. 272: In het Noorden des lands zijm er menschen die trouw met de geimleente meeleven, die voor hum kinderen het onderwijis en de leiding der kerk begeeren en toch uit oorzaaik van schuchterheid niet komen tot belijdemis en Avondmaal. In het Noorden staat immers het nuchtere denken, de objectieve beschouwing des heils op den voorgrond, zonder dat daar de warmte van het hart en de diepte des gevoels gemist wordt. Velen staan daar schuchter voor het doen van geloofsbelijidenis, omdat zij' overtuigd zajin, dat zij' waar en oprecht moeten zijn en dus niet eer geloofsbelij^ denis imiogen doen voor ziji zeker ziJn, dat de keuze om den Heere te dienen oprecht is.

iWat gebeurde er echter? Op een Zondagmorgen was het gezini als naar gewoonte opgegaan tot de samenkomlsten der gemeente des Heeren. Toen werd afgekondigd: zij die igeen belijdenis des geloofs hebben gedaan, moeten ter catechisatie komen, anders zuUen zir, kerkelijk behandeld worden.

En de gevolgen daarvaoa? Zij waren ontzettend en werken nog tot in den tegenwoordigen tijd na.

Nu! kan men wat die ikerkeraad deed onverst amidig noemen, imaar dan toch alleen met betrekking tot de vnjEe, waarop hiji handelde.

De zaak, waarover het ging, het standpunt, dat de terkeraad innam, was volkomen in overeenstemming met het bekende rapport va, n Prof. Bavinck en Rutgers van de Synode van Mddelburg van 1896 en Groningen 1899.

Dat rapport stelt zich immers op het standpunt: Tjg.l. Rutgers adviezen II bl. 91 en de College Dictaten van ikitgers uitg. Dr J. de Jong, bl. 21: De volwassene, die wel de gelegenheid heeft door eigen belijdenis en verbintenis lid van de kerk te zijin, maar daartoe niet komt, om het even wat hem terughoudt, dis is niet meer te beschouwen als een mmderjarig, onmondig volwassen lid maar als iemand die bij voortduiring ongehoorzaam is aan het tWoord des Heeren, die metterdaad verloochent wat bij zijn doop verondersteld werd en die weigert een belijder te worden. D© kerk heeft voorshands geenerlei grond om te veronderstellen, dat de zoodanige tot haar gemeenschap behoort, en dienovereenkomistig kan zij he mi dus niet langer als haar lid erkennen. Omdat aiji niiet be- 1 ijl den en zich ook niet verbinden, staan zi)l buiten het instituut, dat juist op b e 1 iji d e ni i s en verbintenis rust.

Het rapport geeft dan een beschouwing over wat Johannes a Lasco en Voetius hebben opgemerkt en komt ten slotte tot de volgende conclusie: de gedoopten, die op volwassen leeftijid door eigen schuld niet tot belijidenis en verbintenis komen, moeten door de kerk ernstigiyik en bij herhaling daartoe vermaamd worden en wanneer zijl die vermaning niet opvolgen, mioeten zij geacht worden het lidmaatschap van de kerk te verliezen, waarbij! wenscbelijk is, dat de kerkeraad dit ook idtspreks, uiterlijfc met hun dertigste levensjaar.

De Synode van Groningen heeft uitigesproken, dat ziji met de hoofdstrekking vaaii het advies zich vereenigt en het gewenscht acht, dat de Ikerkeraden zooveel mogelijk in dien geest arbeiden.

De Kerkeraad handelde ten opzichte van de volwassen kinderen dier weduwe (de wijze nu daargelaten) geheel in overeenstemming met het advies van Bavinck en Rutgers en de uitspraak van de Synode van Groningen 1899.

D'at dit rapport nog niet vergeten is, blijikt wel uit een referaat van Ds Koppe van Oanimen op de Ouderlingenconferentie van Hardenberg gehouden en in het kort opgenomen in het Ouderlingenblad nr 205.

Referent zet uiteen, dat de kerk hen die niet komen tot het doen van belijdenis op den duur niet kam dulden, als zouden ziji een wettige positie hebben. De kerk als instituut berust op' de belijdenis-daad. Wie beslist weigert zijn doop te aanvaarden, is schuldig aan ongeloof, de ergste ongehoorzaamheid. In die abnormale positie kunnen ziji niet gehandhaafd worden. Met groote, maar niet eindelooze lankmoedigheid^ trede de kerk hier op. En ten slotte worde verklaard, dat het lidmaatschap verloren is, omdat aan do conditie niet werd voldaan.

Op een vraag van Br. Sobuurman van Berigen'theim: als er gemoedsbezwarenl zijn tegen het doen van belijdenis, moet men dan toch na veel vermaan zoo ieimand afsnijiden, wordt door Ds Koppe geantwoord: Zeker, ook ziji, die gemoedsbezwaren hebben, moeten behandeld worden. Ben kerfe rust 0!P' belijdenis, daarom kan men er niet in berusten, dat men, om wat reden dan ook, niet koimt tot het doen van belijidenis. Of dat nu al overal doorgevoerd kan worden? Misschien niet, maar in principe moet het toch zoo. Eh op een vraag van Ds Broek Roelofs antwoordt D's Koppe: De kerik heeft schuld. Daarom moeten wijl wel voorzichtig zijn met de tucht, 't Is nu maar de vraag, wanneer komen wij van voorzichtigheid tot doortastendheid.

Uit het bovenstaande blijikt duidelijk de groote invloed van het standpunt van 1896. Ais het er op aan zoU komen, zouden velen evenzoo handelen als die kerkeraad in het Noorden (de wijze weer daargelaten) en dat alles, omdat het zoo door Bavinck en Rutgers is geadviseerd en aangenomen door de Synode van Groningen 1899.

Nu zijn door een vorige Siynode Doputaten benoemd om rapport uit te brengen over de tucht over doorleden. (Dit rapport is thans verschenen).

Prof. den Hartogh, een dier Deputaten, begint ook in nr 205 vaan het Ouderlingenblad te schrijven over de tucht over doopleden in de Gereformeerde Kerken.

Ds Koppe stond precies op het standpunt van 1896—'99 en verdedigt dit met jeugdigen moed. Prof. den Hartogh onderwerpt het historisch gedeelte van het rapport van 1896 aan critiëk. TTij zegt: Het Rasport van 1896 gaat iini zijn thetische gedeelte uit van de grondgedachlte, dat men niet zonder eigen toedoen lid kan zijn van een kerkelijk instiïuut en 'verdedilgt dan het ' lidm'aatschap van onmondige kiiaderen door te vriJEen op degenen, die naar Gods ordinantie hun mond zijn en de noodige daad voor ben verrichten door hen ten doop te presenteeren. Worden de kinderen bekwaam tot eigen keuize, dan vervalt naar dezen gedachtengang de vroegere basis voor hum lidmaatschap en kunnen zijl niet langer als lid beschouwd worden, wanneer zij. door eigen beliildenis en Avondmaalsviering zich niet aan de kerk verbinden.

De interpretatie van de idtspraalk van de Syimode van 1578., zegt echter Prof. den Hartogh, zooals die in het rapport van Bavinck en Rutgers gegeven wordt: reeds wegens het achterwege blijtven van belijidenis en verbintenis moeten zij geacht worden afvallig te zijn, moet worden afgewezen.

In het rapport vani Bavinck en Rutgers worden ook uitspraken van Voetius aangehaald. Daarvan zegt Prof. den Hartogh: Uit ons nader onderzoek van al de plaatsen, waar Voetius zich uit inzake de tucht over de gedoopten, die nog geen belijdenis des geloofs .hebben afgelegd, is wel duidelijk gebleken, dat hij de volwassenen gedoopten met de jomgere kinderen der geloovigen houdt voor incomplete leden der kerk.

Daarimee is de grondslag weggeno'Uijen van geheel do verstrefc- (fcende redeneering in het rapport van 1896, dat in Voetius' beschouwing naast incomplete en complete leden blükbaar geen plaats is voor een derde soort, die bestaan zou uit volwassen onvolwassenen, zoodat de gedoopte kinderen, die niet tot de belijdenis kwamen, geacht worden hun aanvainkelijik lidmaatschap te hebben verloren. Hij zegt nergens dat voor zulke volwassene gedoopten het incomplete lidmaatschap, vervalt.

Indien de grondslag van het rapport van 1896 wegvalt, dan vervaU ook de grondgedachte waarvan

velen uitgaan in verbamid met de doopleden, dan vervalt de grondgedaolite van het referaat van Ds Koppe, dan vervalt ook de grond voor de handeling van dien kerkeraad in het Noorden.

Dit zijn hoogst ernstige dingen.

Dr M. Bouwman heeft in zijn stellingen gezegd: Het gevoelen van Voetius orautrent het gezag der synoden is in de laatste eeuw schier nimmer juist weergegeven.

Dr Bouwman heeft daarmee veel critiek geoefend op Prof. Rutgers.

Prof. den Hartogh verklaart thans, dat de grolndslag van heel het rapport van 1896—'99 vervalt en dus Bavinck en Rutgers Voetius op dit punt geheel verkeerd hebben verstaan.

Ik vind dit ontstellend. Wat waarborg hebhen wij dan nog voor de juistheid van betoogen van anderen, daar toch Bavinck en Rutgers van de schouderen en opwaarts verheven waren boven al het volk.

Als dat van Prof. Rutgers moet gezegd worden, die bekend stond om zijn acribie en daardoor zoo weinig het licht deed zien, welke gedachte moet men dan wel niet hebben van de schrijlvers van den tegenwoordigen tijd. Zuilen al die artikelen dan niet vol

fouten moeten zitten? Dat heeft - ook beteelkeiiKis voor ide Synode van Sneek.

Al de Daminé's en al de Ouderlingen hebben wat door Bavinck en Rutgers gerapporteerd werd, als juist aanvaard. Wiji zijn thans 40 jaar na de Synode van Groningen. Nu betoogt Prof. den Hartogh, dat 'de 'grondslag voor dat rapport niet bestaat. In al de kwesties, die thans aan de orde zijtn, zullen rapporten worden uitgebracht. Voor de Synode van Sneek samen komt, heeft men van die rapporten niets gelezen. Zal men zich over all die onderwerpen, die daar aan de orde zijn, zulk een welgefundeerd oordeel kummen vormen, dat men zich volkomen voor God en zijln conscientie verantwoorden kan?

Voor het instemmen miet en de aanvaarding van rapporten, waarvan de grondgedachten onjuist zijb, of niet doorgedacht zümi door de leden, moge de Heere onze keiiken en de Synode van Sneek genadig bewaren.

Verknippen kon ik dit artikel niet wel.

Het blijkt wel, dat inzake elementaire vragen de „gangbare meening" voor velen allerminst als uitgangspunt voor verdere redeneering dienen kan.

Anderen ervoeren hetzelfde.

Wie de eerlijke uitspraak van deze ervaring tot uitgangspunt namen voor een klacht over „kleeren", die gescheurd werden en de koude dóór lieten, die kunnen hun klaagzang voorloopig nog niet beëindigen. Het eenige, dat daarbij „bepaald opvallend" is — om met de Redactie van „Calv. Wkbl." te spreken — is dit, dat de klagers alleen maar spraken (en geciteerd werden) toen het over dogmatische punten ging.

Alsof kerkrecht geen beginselen betrof!

Wat ons betreft, wij kunnen rustig naar prof. den Hartogh luisteren. Niet ons verleden staat daarbij in den weg.

„Middel"?

Ds D. F. Kalkman schrijft in „Goudsche Kerkbode" iets over een „nieuw gevoelen" inzake het zelfonderzoek. Ik laat in het midden of hij een „nieuwe" meening heeft gevonden en goed omschreven. Wel leg ik den vinger bij het volgende, waar ds K. zelf aan het woord is:

Twijfel komt voort uit gebrek aan geloof. Het geloof kan zwak zijn door een slordigen wandel. En dat brengt van zelf twijfel mee of onverschilligheid. Als Gods Geest zich verbergt, wil Hij ons laten gevoelen in welk een duisternis wij zonder Hem verzinken. En daartoe kan de vraag of wij waarlijk geloovig zijn, de oogen openen. Trouwens die vraag laat zich ook niet onderdrukken. Die komt vanzelf naar voren. Die kan niet genegeerd worden.

Is dit dan het eenige middel tot zekerheid? Neen. Dat is en blijft het werk van den H. Geest. Maar de H. Geest gaat deze vraag niet voorbij, doch leert er het antwoord op vinden. Voorts is het noodig de vraag naar zijn staat te stellen om niet in te sluimeren en ook om alle zelfbedrog af te snijden. De beperking van het zelfonderzoek tot de vraag over het volgen van zijn roeping alleen, achten wij dan ook schadelijk. Daarom hopen wij, dat de komende synode op dit punt de voorstanders van dit nieuw gevoelen van ongelijk zal overtuigen.

Een vraag, die de oogen opent?

Maar kan het niet zoo zijn, dat eerst geopende oogen recht doen vragen?

Een vraag middel tot zekerheid?

01 is ze soms aanleiding?

Middel en aanleiding zijn zeer verschillend. Ik geloof, dat ds Kalkman eerst scherper onderscheiden moet, eer hij wenschen uit als in den laatsten volzin. Die lijkt me op misverstand te berusten. Ik ken de voorstanders van het door ds K. geformuleerde gevoelen niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's