GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Hepp en ds Feenstra.

Uit , , Schiedamsch Kerkblad" (ds de Graaf):

Een manier, hoe het zeker niet moet, gaf prof. Hepp in zijn optreden tegen Ds Feenstra. Dat ageeren tegen een trouw predikant, die op eerlijke wijze de waarheid zoekt te dienen, is zeker beneden peil. Wanneer de waarheid niet gediend is, dan moet dat aangetoond worden met deugdelijke argumenten uit Schrift en belijdenis. Zoeken moeten wij een trouwe en hartelijke beoefening in geestelijke saamhoorigheid en kerkelijke eenheid.

't Is ons vooral om den derden zin te doen. Waar die niet erkend wordt, krijgt de vierde geen plaats.

Christelijke Wijsbegeerte.

In het „Kerkblad van de Geref. Kerken in Ned.-Iadië" schrijft Dr S. U. Zuidema het volgende heldere, belangrijke stuk over de idee en de bestrijding en het isolement eener Christelijke wijsbegeerte:

Het is nu bijna twintig jaren geleden, dat Kuyper stierf. Reeds groeit een geslacht op, dat Kuyper niet meer gekend heeft. Dat hindert ook niet. Want zijn werken leven nog voort nadat hij gestorven is, en in zijn spoor wordt nog door talloos velen gearbeid.

Het is nu bijna vierhonderd jaren geleden, dat Calvijn stierf. God nam hem tot zich. En zijn graf kent men zelfs niet meer. Dat hoeft ook niet. Want zijn werken leven nog voort ook nadat hij reeds eeuwen gestorven is, en talloos velen worden door zijn werken nog steeds zoo bezield als geleid op den weg van dat reformatorisch leven en denken en doen, dat na hem al spoedig in de geschiedenis onder den naam van Calvinisme bekend staat, doch dat — vergeten we het nimmer — niet anders wilde en v/il zijn dan het leven uit en naar de Heilige Schrift, en daarin uit en door en tot God, den Souvereinen Schepper en Heer des levens en der zielen.

Maar wat is het dan toch tijden en tijden geleden, dat God ons Augustinus gaf, en weer tot Zich nam. Het is zoo ver van ons af, dat voor ons besef de dag van zijn geboorte en die van zijn sterven zoo goed als samenvallen: we zien de distantie er niet meer tusschen. Maar zijn werken, volumineus en diepzinnig, godvruchtig en baanbrekend, ze laten nu nog ieder, die er kennis van neemt, vol bewondering terugzien naar een mensch, een christen, een werker, een denker, die gezwoegd en gediend heeft op deze aarde, en die niet tevergeefs geleefd heeft, leidende het volk Gods terug naar de waarheid Gods en ver van de wijsheid dezer wereld.

Calvijn greep niet weinig terug op Augustinus. En hij had recht: Rome mocht zich op Augustinus beroepen ter verdediging van den Roomschen zuurdeesem, met veel meer recht beriep Calvijn zich op hem als zijn geestelijke leerling: 1100 jaar, nadat hij gestorven was, vond hij zijn diepzinnigste en trouwste leerlingen in Luther en Calvijn. God heeft geen haast, en is lankmoedig over het zaad, meer dan de landman over het zijne. Een lange winter lag anders tusschen die beiden: een winter van meer dan duizend jaar. En donker was het geworden, vooral toen de Roomsche kerk midden in de Middeleeuwen brak met Augustinus' idee, dat ook ons denken en onze wetenschap niet minder dan ons handelen en ons dagelijksch leven, behooren gericht te zijn naar de openbaring Gods in Zijn heilig Woord, en mee betrokken zijn in den strijd van de stad Gods met het rijk der v/ereld. Doch het geboorteuur der Reformatie sloeg ten langen leste; en deze nieuwe lente der christelijke kerk deed de zaden van vorige eeuv/en ontkiemen: men hoorde bij de reformatoren maar aldoor de krachtige betuiging, dat men niet anders vnïde dan terug naar de Heilige Schrift, en dat men dien weg terug ging door terug te gaan over Augustinus, dien begenadigden christen-denker der vijfde eeuw. En zoo is geschied. De christelijke kerk was v/eer, die zij behoorde te zijn: de kerk van de apostelen en profeten, gebouwd op het fundament der Apostolische leer: den Christen naar de Schriften.

Kuyper verdiepte zich, toen de H e e r e hem in de pastorie te Beesd geroepen had om voortaan niet langer de wijsheid zijner eeuw, doch den God des levens te dienen met heel zijn ziel en al zijn krachten en heel zijn verstand, bijna onmiddellijk in de werken van Calvijn. Diens Institutie voorop. En daar vond hij wat hij bij Godgeleerden uit zijn tijd vergeefs gezocht had: de belijdenis van de Souvereiniteit des Heeren HEEREN, en de erkentenis van de ordinantiën Gods over heel ons leven, en dat alles omsloten door het verbond des volks, Jezus Christus, in Wien God ons genadig is, en in Wien de heilige Schriften des ouden en des nieuwen verbonds den geloovige klemmen.

Neen, Calvijn was geen afdruk van Augustinus, geen repristinateur. En Rome m.ocht, indien het wilde, hem betichten van neo-Augustinisme. Maar die betichting zou in v/aarheid een eervolle vermelding zijn. Want waarin Calvijn en Augustinus verschilden, dat was immers vooral hierin, dat Calvijn de resten van niet-schriftuurlijk denken bij Augustinus niet overnam, vnjl hij juist en ook op die punten van verschil geleerd had dichter bij de Schrift en vei'der van de philosophic dezer wereld te leven en te belijden. De Reformatie was naast een teruggang tot Augustinus tevens een reformatie van het Augustiniaansche denken.

Maar die Reformatie bevatte bij Calvijn toch inzonderheid een element van opbouw van het huis der christelijke levensovertuiging op het fundament, dat reeds Augustinus in beginsel gelegd had: een eigen Schriftmatige christelijke levens- en wereldbeschouwing, en een eigen christelijke philosophie als onvermijdelijk gevolg daarvan.

Neen, Kuyper leverde geen copie van Calvijn; en wie Kuyper leest, leest Calvijn niet. Terecht mag men hem toevoegen, dat zijn leer geen Calvinisme, doch Neo-calvinisme diende te heeten. En ten onrechte is het hem van meer dan een zijde, inzonderheid uit het kamp der niet-calvinistische Protestanten verweten. Ten onrechte. Want niet zij, die Kuyper aanklaagden van afwijking van Calvijn, waren de geestelijke „issus de Calvijn", doch Kuyper was het, die de voetsporen van Calvijn drukte. Zeker, er was verschil. De tijd staat niet stil; hij stond het ook niet bij Calvijn. Maar hier ligt toch niet het diepste motief voor de verklaring van de verschillen van Kuyper met Calvijn. Neen, maar Kuyper — en Bavinck naast hem — werkten voort in de reformatorische lijn welke Calvijn duidelijk en scherp afgeteekend had, en in dat voortarbeiden waren zij ook ten opzichte van de scholastieke resten, welke nog bij Calvijn aanwezig waren, reformatorisch-Schriftuurlijk werkzaam. Ik wijs alleen maar op de uitzuivering van vreemde, Middeleeuwsche smetten, die vooral Calvijn's leer van de verhouding van kerk en staat, hadden bezoedeld. Doch dit neo-Calvinisme moge op meer dan één punt niet een klakkelooze en oncritische afdruk zijn van het „Calvinisme van Calvijn", dat neemt niet weg, dat het juist in den wortel der zaak geheel met dit calvinisme strookte, levende uit éénzelfde wezensprinciep, vooral en juist, omdat de idee van een Schriftmatige en verbondsmatige levens- en wereldbeschouwing, en annex daaraan, die van een Schriftmatige verbondsmatige levens- en geloofshouding riep om een eigen christelijke wijsbegeerte, welke in haar grondmotieven niet alleen een verbond met de wijsbegeerte der eeuw en der eeuwen verfoeide, maar welke ook voortschrijden wilde op den weg naar een eigen christelijke, of wilt ge, calvinistische philosophie, die in gehoorzaamheid aan de Schriftopenbaring en aan den Christus der openbaring, zichzelf zou zijn; en die getuigenis zou afleggen van het discipelschap der geloovigen, die zich aan deze taak eener wijsgeerige levensbeschouwing wijden, daarin God dienende met geheel het hart en met geheel het verstand.

En op dit uiterst belangrijke punt gaan Augustinus, Calvijn en Kuyper zij aan zij, overigens door geen Christen-denker van eenige importantie geflankeerd. Men laat hen daarin eenzaam staan. Eenzaam en onbegrepen. Een eenzaamheid, in welke ook hun werken deelen. Zooals b.v. het grootsche werk van laatstgenoemde, de Vrije Universiteit, dat uit deze idee van een eigen christelijke wetenschapsbeoefening bij het licht der Heilige Schrift opkomt. Een eenzaamheid welke benauv/en kan. Maar die ons ten slotte ten diepste verheugen mag, wanneer wij bedenken, dat deze eenzaamheid de keerzijde is van de geloofsgehoorzame gemeenschap met en van onzen Verlosser en Zaligmaker. Een onbegrepen-zijn, dat begrijpelijk wordt, wanneer wij inzien, dat dit eerst opgeklaard kan worden wanneer de reformatorische heilige impuls van de liefdevolle onderworpenheid aan de harmonie der Heilige Schriften ook anderer deel wordt.

Typisch is in dit verband, hoe Rome deze reformatorisch-calvinistische overtuiging zoo bij Augustinus, Calvijn als Kuyper bestempelt met fideïsme. Dat 145 beteekent: naar Rome's leer geven deze christendenkers aan het geloof een te groote plaats. Rome engt het gebied, waarop het geloof in de openbaring Gods recht van spreken heeft, in tot het eigendommeiijk intern-kerkelijk gebied. En al wat het leven verder kent aan levensuitingen en levensgebieden, wordt door Rome, op het voetspoor van den Roomschen denkvorst Thomas van Aquino, uit de zone des geloofs verwijderd, en prijsgegeven aan de autonome, onafhankelijke menschelijke Rede, welke zich uitleven mag uit eigen volheid, en zich in feite voeden laat door de wijsheid van een heidendenker als Aristoteles.

Fideïsme: te veel eer aan het geloof! Dit verwijt is in den grond valsch; het komt op uit een verkeerde bron, en past slechts in den mond van hem, die niet de souvereiniteit van den God der Schriften heeft leeren inzien, en er voor heeft leeren buigen waar ter wereld en op welk levensgebied ook maar.

En daarnaast: het verwijt van menig Protestant, ook van hen, die hartelijk gelooven in het zoenverdienend lijden van Jezus Christus: volgens hen v/ordt het geloof in de Schrift niet op een hoog schild verheven bij denkers als Augustinus, Calvijn en Kuyper, doch het geloof wordt huns inziens door hen veel te veel neergehaald uit z'n serene hoogte, wanneer het ook iDetrokken wordt op het lagere veld van het profane menschelijke leven. Het geloof wordt dan — zoo heet het — aan verwereldlijking prijsgegeven, en in stee dat dusdoende het leven gechristianiseerd zou worden, wordt veeleer het geloof gesaeculariseerd.

Vreemd toch, zulk een volkomen tegengestelde beoordeeling van éénzelfde verschijnsel door Rome en door een deel van het protestantisme. Vreemd toch! Maar dit uitroepteeken verandert in een vraagteeken: Vreemd? Neen, toch niet. Want aan beide op het eerste gezicht onvereenigbare standpunten is een dieper standpunt gemeen: dat van de onttrekking van een groot deel van ons leven aan de Souvereiniteit des Heeren HEEREN; dat van de vrijmaking van menig levensgebied uit den band onder het Woord; dat van de miskenning van het universeel karakter van Gods genadeverbond, waarin God ons leven omvat van de wieg tot het graf, van het gezin tot het parlement, van kerk tot kleuterklas, van werkplaats tot douaneloods.

Nergens komt deze eenzaamheid van het Calvinistisch, wilt ge Kuyperiaansche, wilt ge nog liever, Augustiniaansche, maar in den wortel der zaak Schriftuurlijk belijden uit, dan juist op 't veld der wijsbegeerte, d.i. op het terrein van de gesystematiseerde, wetenschappelijke uiteenstelling der levens- en wereldbeschouwingen. Ge vindt de idee eener wezenlijk christelijke philosophie enkel in de school van Kuyper, Calvijn en Augustinus. Zeker, ook in de Roomsche kringen is er tegenwoordig wel sprake van. Maar dan altijd met zulk een inperking, dat deze v/ijsbegeerte haar autonoom, van de Heilige Schrift vrijgemaakt karakter niet verliest. Waarmee ze eigenlijk het recht op den naam eener christelijke philosophie ingeboet heeft. De houding, welke men in den strijd der geesten inneemt ten opzichte van de mogelijkheid, de roeping, het recht en den arbeid eener eigen christelijke Viajsbegeerte mag gereedelijk een shibboleth geacht worden, dat dienen kan om te onderzoeken of men al dan niet onvoorwaardelijk en over heel de linie van 't menschelijk leven aan het Woord Gods de beslissende plaats toekent, v/aarop het recht heeft naar eigen getuigenis. Dr Berkouwer sprak voor eenige jaren over het isolement der Gereformeerde Schriftbeschouwing. Ik wil er nog een ander, even karakteristiek isolement aan toevoegen: dat van de idee eener christelijke philosophie.

Wie oog krijgt voor dit isolement, die ziet al spoedig twee dingen: Hij ontdekt, dat wij nog steeds van de dagen van Augustinus af, ja, van de dagen van Christus Jezus af, denzelfden strijd hebben te strijden, dezelfde overtuiging hebben uit te dragen: Heel het leven voor God en Zijn Christus, en: Dient den Heere met geheel uw verstand; Want zoo luidt immers de wet der liefde. Er is continuïteit, welke ons troosten kan: hun strijd onze strijd; hun lijden het onze; de vruchten van hun worsteling plukrijp voor ons.

Maar hij ziet ook een tweede. Hij ontdekt, dat v/ij als christgeloovigen allen denzelfden strijd hebben te voeren: of we nu als moeder in ons gezin de rechten des Verbonds van onzen God hebben hoog te houden en staan naar een christelijk gezinsleven, dan wel of wij in de maatschappij strijden voor de vrijheid en de eigendommelijkheid onzer christelijke scholen en binnen die scholen een christelijk schoolwezen hebben na te jagen, waarin wij den HEERE dienen, en scholen met den Bijbel zijn, dan wel, of de onzen op het terrein van wetenschap en wijsbegeerte opkomen moeten voor de rechten van den Drieëenigen God en van Zijn Woord, en te jagen hebben naar een ge-reformeerd denken, waarin wij uitzuiveren alles wat niet is naar den heiligen wil van God het is al gelijk! Het is al even zwaar en heerlijk. Het gaat overal met struikelen en met opstaan. Het is een jagen er naar of we het ook grijpen mochten, maar ook een vooraf reeds daartoe door Christus gegrepen zijn. Het is al hetzelfde: de worsteling van het Rijk des Lichts met het Rijk der duisternis. En het leeft al onder dezelfde beloften en uit dezelfde verwachting: Van de toekomst van onzen Heere Jezus Christus, Die eens Zijn getrouwe knechten zal aflossen van hun posten, en zal voeren tot de vol-einding.

En is het na het bovenstaande niet overbodig, te zeggen, dat in den boezem onzer Gereformeerde Kerken wij allen eensluidend denken over de noodzakelijkheid eener eigen christelijke wijsbegeerte? Hoeveel meeningsversehillen er ook mogen zijn, dit meeningsverschil bestaat niet. God beware ons er voor, dat het ook immer dage. En Hij vermenigvuldige ons

gebed voor hen, die den verantwoordelijken post zich toegewezen zagen van den opbouw eener christelijke wijsbegeerte.

Wat ons ernstig .bedroeven moet, is wel dit: Dat in de Nederlandsche Hervormde Kerk ten gevolge van de geweldige vlucht, welke het barthianisme daar neemt, men al meer antithetisch zich verhoudt tegenover deze „heilige traditie"; en dat, terwijl in vorige jaren onze broeders en zusters in de Hervormde Kerk meerendeels enkel in de leer der kerk van ons verschilden, in dezen tegenwoordigen tijd zich een zwenking voltrekt onder de leidende geesten aldaar, welke onheilspellend mag heeten, en welke, tenzij God het genadig verhoedt, er op uitloopt, dat wij al verder en verder uit elkaar zullen gaan, en de kansen tot hereeniging van allen, die den naam van Christus liefhebben, zienderoogen verminderen. Gelukkig ook daar zijn er nog, die een open oog hebben voor dit dreigend gevaar. God geve hun maar veel getrouwheid, en Hij geve ons, dat wij met hen in hun ongelijken strijd meeleven en meebidden: immers de eenige weg om tot ware oecumenische eenheid te komen van allen, die geleerd hebben hun knieën te buigen voor den God des Woords, hun handen eerbiedig af te houden van Zijn Heilige Schrift, en hun verstand gevangen te leggen onder de waarheid Gods, waarnaar wij niets profaan mogen achten van wat tot Gods goede schepping behoort, en niets mogen prijsgeven aan het rijk der duisternis, waar immers zelfs op de bellen der paarden de heiligheid des HEEREN geschreven dient te staan, en Zijn Verbond heel de schepping en heel het scheppingsleven in z'n breedte en diepte omvat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1940

De Reformatie | 8 Pagina's