GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Toch niet in orde.

Nog een keer kom ik op dien brief terug, waarover ik in mijn vorig artikeltje ook reeds schreef. Het lijkt mij to«, dat onze soldaten er recht op hebben, dat wij volle aandacht schenken aan wat er, in deze moeilijke tijden, bij hen leeft; en de openhartigheid, waarmee deze brief geschreven werd, geeft zoo'n klaren kijk op wat er in dat soldatenhart omgaat.

En nu sta voorop, dat ik veel dingen heel goed begrijpen kan; zelfs, dat ilc wil toegeven, dat ik, in diezelfde omstandigheden verkeerende, misschien geen haar beter zou zijn.

239 Van een „uit de hoogte vcroordeelen" is dus geen sprake.

Maar dat neemt niet weg, dat er in dat schrijven toch, in het algemeen, iets openbaar wordt, dat niet in orde is.

Ik wil eens enkele aanhalingen hier neerschrijven: „Daar komt dan bij (zoo schrijft deze broeder) de dienst. Niemand onzer vraagt om beklaagd te worden. Ik allerminst. Maar dit kunt u van mij gelooven: liever morgen aan het vechten, dan dit wachten, dit ellendige nietsdoen!

Ik word soms razend, als ik burgiers hoor zeggen (in den trein of in het hotel): „wat hebben die mannen een bruin leventje. Eten, veel drinken, veel slapen en dan aan het eind van de maand dan nog een behoorlijk salaris ontvangen."

Wie kan er aan mijn gezicht zien, hoe ik naar mijn gezin.Vicrlang, naar mijn werk? " —

Kijk, hoezeer ik mij zulk een mentaliteit begrijpen kan, daar blijkt toch duidelijk uit, dat er iets niet in orde is.

In de eerste plaats wil ik daarvan zeggen: „Beste broeders militairen, gij wilt gaarne (en gij hebt daar recht op) dat wij trachlien uw uitingen, uw gedragingen te begrijpen, door ons in te leven in uw omstandigheden.

Maar — dan moet gijzelf ook beginnen met datzelfde Ie doen tegenover anderen.

Gij weet toch ook heel goed; , dat er in de burgermaatschappij honderden scharrelaars zijn, die de gansche week moeten zwoegen en met al dat zwoegen nauwelijks den mond kimnen openhouden; die, als ze op reis zijn voor zaken, zich! amper de weelde kunnen veroorloven van een kop koffie in een goedkoop restaurantje bij een van huis meegebrachten boterham?

Kunt gij dan niet begrijpen, dat zulke menschen (laat het op ziclizelf genomen dwaas zjLjn) wel eens met eenige jaloezie naar u, als onderofficieren vooral, kijken en zeggen: „Sjonges, wat hebben die kerels het toch.goed? "

Dat is toch zoo'n wonder niet en in plaats van razend te worden zoudt ge beter doen met even de schouders op te halen en te denken: „och, jullie weet niet beter".

Maar dat is het ergste niet. De ondertoon, die ik in dat pas geciteerde gedeelte beluister, is die van het niet eens willend zijn met de leiding des Heeren en van ondankbaarheid tegenover Hem, onzen God.

„Liever morgen aan het vechten, dan dit wachten". Welzeker; maar de Heere moest u morgen maar eens zetten in de voorste linie als, onder het knetteren van de mitrailleurs, de aanval gecommandeerd werd, óf, midden in de uitéénspringende bommen, die bij een luchtaanval om u heen werden gestrooid. Ik stel mij voor, dat u dan wel eens anders zou denken en zeggen: „wat een dwaas was ik toen met zoo te denken en te spreken".

Waarlijk, het leven dat gjj hebt is niet prettig; dwaas is, wie daar anders over oordeelt; maar het kon honderdmaal erger zijn. En dat gij^ daar nu geen oog voor hebt en dat gij daar niet dankbaar voor zijt en dat gij niet in volle eenswillendheid buigt onder wat God u oplegt, wat Hij (naar recht) duizendmaal erger zou kunnen maken, dat is zonde; zonde is het, dat gij door uw ondoordachte: „Liever morgen aan het vechten, dan dit wachten", krachteloos dreigt te maken het gebed, dat Gods volk opzendt om bewaring bij den vrede, waarbij het niet het minst denkt aan de ellende, die oorlog juist voor onze soldaten beteekenen zou..

Hier is openbaar gebrek aan onderwerping en daardoor gebrek aan dankbaarheid voor het goede, dal de Heere ons nog laat behouden.

Datzelfde zie ik heel den brief door.

„Ik walg van lederen Maandag snert, Dinsdag rats. Woensdag haché, enz.; 's morgens kuch met een vies kluitje margarine, ik walg er van." „Man, je moest het gevoel eens meemaken per gratie 4 dagen per 31 in je eigen huis te mogen slapen, bij je eigen vrouw, je eigen Idnderen, je eigen sigaar aan je eigen aschbakje te mogen kloppen, uit een kopje thee te drinken, aan een gei-

dekte tafel te eten! Bij alles te denken: „nog 2 maal en dan ben ik weer weg."

Het is toch alles van mij, het behoort toch aan mij, ik heb het toch zelf met eigen handen gebouwd!! En dan per gratie (een gunst nota bene!!) 2 dagen thuis te mógen zijn. Zooals een moordenaar in de gevangenis 's Zondags 'n kwartier langer mag „luchten". Ik weet wel, het kan niet anders. Maar gemakkelijk dit? "

Mijn antwoord Merop is dit: „Zijn wij dan waarlijk, als de Heere ons tégen komt, onmiddellijk vergeten, dat wij alles, alles verbeurd hebben?

Moeten wij dan eerst van gebrek bijna omkomen eer wij leeren danken voor rats en kuch en haché en margaruie; moeten wij dan eerst maanden aan één ergens in een loopgraaf liggen met elk oogenblik den dood voor oqgen, eer v^ij er dankbaar voor kunnen zijn, dat wij toch nog elke 14 dagen 2 dagen in eigen huis bij vrouw en kinderen mogen zijn? Gij weet toch ook wel, broeder, dat het de Heere is. Die deze dingen alzoo leidt en gevoelt ge dan niet, dat uw houding getuigt van opstandigheid en ondankbaarheid, waarvoor ge geen ver-

ontschuldiging hebt noch moogt zoeken.

Erken toch Gods recht om ons alles af te nemen; geloof, dat wat God doet goed is, altijd; en wees dankbaar voor wat God u nog laat behouden.

Voor het overige, u moet het mij niet kwalijk nemen, kan ik heelemaal niet waardeeren uw walging over dien kost, dien u krijgt.

Mijn smaak is misschien niet zoo verfijnd als de uwe; maar snert en rats en haché enz. is voor mij nog nooit een kost geweest om van te walgen; integendeel.

En margarine; daar zijn tegenwoordig waarlijk teveel menschen, die nooit anders eten dan margarine, dan dat wij daarvan zouden mogen walgen.

Inderdaad, gij ziet in deze dingen te weinig de Hand des Heeren.

Deedt gij dat meer, dan zoudt gij ook niet scln-ijven als In het slot van uw brief:

„Er is maar één middel om dezen tijd door te komen. Dat is: niet nadenken, niet prakkiezeeren, oppervlalildg zijn, nemen zooals het is. Wat helpt "het mij, of ik mij zorgen maak over de toekomst van mij of mijn gezin."

Neen, dat is niet de toon, die ons betaamt. Zeker, bezorgd zijn mag ik niet.

Maar nooit mag ik mijn bezorgd-zijn trachten te boven te komen door in oppervlakkiglieid over de dingen heen te leven.

Dit moet ik weten, dat ik een kind des Vaders ben; dat alles mij toekomt uit de Hand van dien Vader, ook de moeiten van het gemobiliseerd-zijn; Öat die Vader ook in de toekomst voor mij en mijn gezin zal zorgen; dat, indien ik geloovig mij en de mijnen 'in 's Vaders Hand leg, alle dingen waarachtig zullen medewerken ten goede.

Dan zal alle bezorgdheid van mij afvallen; dan houdt het piekeren op. Maar dan gebeurt dat in den goeden weg en niet in den wereldschen weg van oppervlakkige onverschilligheid.

Dan heb ik ook geen behoefte aan „kaarten" en „bioscoop" en dergelijke om den mobilisatie-tijd fatsoenlijk door te komen.

Dan, zooals ik de vorige maal zei, komt er ook meer ruimte voor belangstelling in „goede" dingen. Leef zoo mijn broeder en laten wij als gemeente bidden, dat onzen soldaten de genade gegeven worde, zóó te mogen leven.

Een volgende maal nog over een paar concrete punten uit het schrijven.

Ik wil dan graag mijn oordeel geven over het meedoen van onze soldaten aan kaartspel, bioscoop, dansen en dergelijke en over de zorg van de regeering voor de nagelaten betrekkingen van hen, die, indien het ooit voor ons werkelijk oorlog mocht worden (wat God verhoede) in den

strijd zouden blijven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1940

De Reformatie | 8 Pagina's