GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Eenige critische opmerkingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Eenige critische opmerkingen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

• in verband met hef rapport in zake de verlangde opheffing van de oper Prof, Schilder uitgesproken schorsing."

ERNSTIGE SYMPTONEN VAN VERVAL.

Een laatste grief tegen dit Rapport die niet onvermeld mag blijven is, dat het tracht het ernstig karakter van deze en soortgelijke schorsings- en ontzettingsdaden als minder ernstig voor te stellen.

Op bïadz. 33 van hun Rapport toch leggen Deputaten het bezwaar naast zich neer, dat prof. Schilder door de Synode zou zijn gerangschikt onder de bedrijvers van zonden en grove feiten, die voor do wereld eerloos maken en der afsnijding waardig gerekend worden. Deputaten vervolgen dan:

„Men leest echter op die manier artikel 80 K. O. verkeerd, in welk artikel de aangehaalde clausule een reeks van zonden bedoelt samen te vatten, naast en in onderscheiding van te voren vermelde zonden, onder welke die van scheurmaking. Het is immers ook niet zoo, dat iedere ambtsdrager die uit zijn ambt ontzet is, daarom altijd is geëxcommuniceerd".

De zin van deze redeneering, Vooral die opgesloten in de laatste zin, kan geen andere zijn, dan om deze schorsingsdaad voor te stellen als een ambtelijke tuchtmaatregel, die alleen het speciale ambt regardeert en niet het ambt aller geloovigen. Prof. Schilder zou dus niet geschorst zijn om het plegen van een grove zonde, die der afsnijding waardig is, doch om een misdrijf dat voldoende gestraft ia met ontzetting uit het bijzonder ambt. Vandaar dan ook blijkbaar, dat men zich er zelfs op beroepen heeft van den kerkeraad van Kampen niet verlangd te hebben prof. Schilder van het Heilig Avondmaal af te houden.

Hier treedt wel een zeer erge en ergerlijke devaluatie van de kerkelijke papieren der Gereformeerde kerken aan den dag bij deze Sjmode.

Laten wij maar eens lezen, wat artikel 80 der Kerkenordening precies zegt:

„Voorts onder de grove zonden, die waardig zijn, met opschorsing of afzetting van den dienst gestraft te worden, zijn deze de voornaamste: valsche leer of ketterij, openbare scheurmaking, openlijke blasphemie, simonie, trouwelooze verlating zijns dienstes of indringing in eens anderen dienst, meineedigheid, echtbreuk, hoererij, geweld, gewoonlijke dronkenschap, vuil gewin; kortélijk alle zonden en grove feiten, die den bedrijver . voor de wereld eerloos maken, en in een gemeen lidmaat der kerk der afsnijding waardig zouden gerekend worden".

In dit artikel 80 der K. O. worden dus allereerst een reeks van grove zonden met name als zoodanig aangeduid, afzonderüjk genoemd, waaronder ook openbare scheurmaking, de zonde, op grond waarvan tegen prof. Schilder door de Synode is opgetreden. Van deze reeks wordt voorts gezegd, dat deze van die grove zonden DE VOORNAAMSTE .ZIJN. Zij wegen dus in het oordeel ook het zwaarst, vandaar dan ook, dat zij afzonderüjk worden genoemd. Vervolgens wordt dan, nadat die voornaamste grove zonden zijn opgesomd, de reeks afgebroken en van de daij volgende, in verband met het voorgaande dus mogelijk als minder grove zonden te beschouwen, wordt toch nog altijd deze algemeene typeering gegeven, dat zij den bedrijver voor de wereld eerloos maken en in een gemeen lid der kerk der afsnijding waardig gerekend worden.

Deze opvatting van artikel 80 der K. O. wordt ook volkomen gedekt door de vergelijking tusschen artikel 79 en 80 der K. O.

In artikel 79, waar de schorsing van dienaren des Goddelijken Woords wordt behandeld, wordt als grond der schorsing aangegeven, dat zij bedreven moeten hebben een , , openbare grove zonde, die der kerk schandelijk, of ook bij de overheid strafwaardig is".

Nu merkt dr H. Bouwman in zijn werk „De Kerkelijke Tucht" op pag 269 ten aanzien van deze zaak dit op: „Maar wijl deze formuleering eenigszins algemeen was, ' werd in art. 80 nog een lange Hjst van zonden toegevoegd".

Met andere woorden art. 80 geeft de specificatie van art. 79 en de daar afzonderlijk vermelde zonden vallen dus ook onder dit oordeel, dat ze niet alleen als grove zonden worden aangeduid, maar te rekenen zijn tot die overtredingen, welke der kerk schandelijk of bij de overheid strafwaardig zijn.

Die bezwaarden, die dus blijkens dit Rapport in hun brieven aan de Synode, haar voor de verantwoordelijkheid hadden geplaatst, dat zij prof. Schilder beschuldigd heeft op grond van het plegen van „een openbare zonde, die der kerk schandelijk is, of ook bij de overheid strafwaardig", de algemeene typeering van artikel 79 K, O. of ook van „grove zonden en feiten, die den bedrijver voor de wereld eerloos maken en in een ander gemeen' lid der kerk der afsnijding waardig zouden gerekend worden", hadden nog zoo'n ongelijk niet; immers zij waken ertegen, dat de kerk haar eigen woorden, krachteloos zou gaan maken, en haar woorden van recht en oordeel, die zij voor de ooren van God en de Kerken heeft uitgesproken, als, betrekkelijk onschuldig, in ieder geval als niet zoo heel ernstig bedoeld zou willen gaan voorstellen.

Wanneer men als Generale Sjoiode der Gereformeerde Kerken iemand aanklaagt en veroordeelt als een muiter en openbare scheurmaker in de kerk, dan moet men ook van begin tot eind zijn getuigenis gestand doen en er niet voor terugschrikken met het Heilig Avondmaalsformulier te getuigen, dat zulk één geen deel heeft in het rijk van Christus. En anders heeft men zelf zijn eigen vonnis-woorden als blasphemie in de ooren Gods aangewezen.

Het is wel een duidelijk symptoon van de zwakte van het standpunt der Synode, dat men zich met zijn vonnis achter dergelijke redeneeringen reeds begint te verschuilen.

Men moet ook niet beginnen met den indruk te willen vestigen, als zou men prof. Schilder niet hebben willen beschuldigen vafi het plegen van een grove zonde, want in de Toelichting op pag. 33 waren deze zelfde Deputaten althans nog zoo flink te schrijven:

, , De Synode heeft integendeel welbewust DE GROVE ZONDE van OPENBARE SCHEUR­ MAKING EN OPENLIJKE VERACHTING DER KERKELIJKE ORDE bij prof. Schilder willen constateeren. De overtuiging dat hij zich aan DIE GROVE ZONDE schuldig maakt, heeft er toe geleid, om hem op zoo ernstige wijze tot de orde te roepen". (De druk met hoofdletters is door mij aangebracht, G.)

Nu krabbelt men terug: dat is de bedoeling niet geweest. In den kerkeraad van Rotterdam—^Delfshaven sprak prof. Nauta het uit, naar mii door. verscheidene kerkeraadsleden is verzekerd, dat de Synode niet verlansfd heeft, dat de kerkeraad van Kampen prof. Schilder van het Avondmaal zou weren, zulks in terugslag op het feit, dat deze kerkeraad bericht had, prof. Schilder daarvan niet te zullen weren, omdat zij hem niet kon exoommuniceeren. Bliikens verslagen in de dagbladen heeft prof. Grosheide zich in gemeentevergaderingen in den zelfden geest uitgelaten. (Het feit staat officieel vast. Redactie.)

Beide snrekers vinden dus, dat dit vóór de Synode nleit, terwijl het in werkelijkheid ernstig tegen haar getuigt. Want daarmede geeft men in feite toe, dat men te groote woorden heeft gebruikt, dat men verkeerde rechtsoverwegingen heeft toegepast, toen men de grove zonden van openbare scheurmaking op prof. Schilders daden ging toenassen. Wii vrasen slechts dit ééne: Mogen zii, die GROVE ZONDEN bedrijven, volgens deze heeren der Synode, rustig aan het Heilig Avondmaal worden toegelaten, en maken grove zonden der afsnijding waardig, of niet?

Art. 76 K.O. spreekt anders in deze allesbehalve onduidelijke taal: , en desgelijks wie eene openbare of anderszins eene grove zonde gedaan heeft, zal van het Avondmaal des Heeren afgehouden worden. En indien hij afgehouden zijnde, na verscheidene vermaningen geen teeken der boetvaardigheid bevyijst, zoo zal men ten laatste tot de uiterste' remedie, namelijk de afsnijding, komen, volgens de forme naar den Woorde Gods daartoe gesteld.

Waar is nu de orde, waar is nu de handhaving der tucht, in de kerk van Christus, bij de Sjrnode nog te vinden?

Zoo schuilt er ook hierin weer, in dit verzwakken van het karakter der tucht in de kerk van Christus, een goed stuk loswrikken v, an de ware orde in de kerken. Wanneer wij de Kerkenorde zuiver willen blijven le^n, onvermengd en onverwaterd, ^an moeten wij daarin ook willen hooren, daar waar zij van tucht spreekt, de dreiging van onzen God en Heer, die waakt en ons wil doen waken voor Zijne heiligheden; dan doen wij geen stap, ook niet den geringsten, met deze Synode en haar Deputaten op den weg van de vervalsching der kerjielijke formulieren. Dan volgen wij daarin ook bevend de kerk, waar z^j ons aanzegt het oordeel des Heeren.

Op een andere plaats heb ik er reeds naar verwezen en wil dit op deze plaats nogmaals doen, dat rechte opvatting van de K. O. VORDERT, niet slechts TOELAAT afhouding van het Heilig Avondmaal, wanneer er sprake is van openbare scheurmaking.

Ik herinner dan aan hetgeen wat ds. Joh. Jansen schreef in „DE KERKELIJKE TUCHT" (pag. 340):

„Het Avondmaalsformulier zegt dan ook, dat allen, die tweedracht, secten en muiterij in kerken en wereldlijke regeeringen begeeren aan te richten, niet tot het Avondmaal mogen toegelaten worden. En waar zij van den Heiligen Disch moeten worden geweerd, spreekt het vanzelf, dat zij ook niet meer in het ambt kunnen dienen. Zij moeten geschorst, en zoo zij volharden, afgezet worden".

En dr H. Bouwman in „De Kerkelijke Tucht" (pag. 272) laat zich in den zelfden geest uit:

„En waar ook in de Gereformeerde Kerken allen, die tweedracht, secten en muiterij in kerken en wereldlijke regeeringen begeeren aan te richten niet mogen toegaan tot het Avondmaal des Heeren, kunnen dezulken in geene deele toegelaten worden tot, of geduld worden in de ambtelijke roeping".

Daar worden de lijnen nog zuiver getrokken: Scheurmakers moeten worden geweerd van den Heiligen Disch des Heeren en daarom ook in hun ambsbediening worden geschorst.

In redeneeringen als door ons hier boven besproken, treedt aan den dag, hoe diep het bederf in de Gereformeerde Kerken, zich bezig is in te vreten in het leven dier kerken. Bij alle kerk-verval is dit het begeleidend verschijnsel, volgens de ervaring der geschiedenis, dat de tucht niet meer wordt gehandhaafd.

Men treft ze herhaaldelijk aan ook onder de leden der Gereformeerde Kerken, die volmaakt rustig blijven, wanneer op tal van plaatsen de dienaren des Woords in hun bediening worden geschorst. Voor hun besef zijn dat kerkrechtelijke bijkomstigheden, alsof de wijze, waarop de Kerk van Christus geregeerd wordt, ooit bijkomstig zou kunnen zijn.

Er ziin ook anderen, die zich van den krommen rechtshandel eigenlijk wel bewust zijn, er ook wel om in zorgen verkeeren, maar het drukt alleen hun stemming, zij zien voor zichzelf en anderen de fleur van het kerkelijk leven geweken. Evenwel dit alles prikkelt hen niet tot daden van reformatie. Vroeg of laat gaan zü berustend over tot de orde van den dag, zij hebben dan ook het hoofd in beginsel reeds in den schoot gelegd. Aanvankelijk hadden zij heel wat voor de Svnode in het vat, zooals één der Dredikanten hier ter plaatse mij destiids persoonlijk opgetogen van zijn .collega verzekerde. Uiteindelijk bl"ken die vaten evenwel, wanneer Duntje bij paaltie komt, niets 'van doorslaggevende waarde in te houden. Althans, wanneer het dan op het ééne schaaltje van de weegschaal komt, dan blijkt het andere nog net iets zwaarder te zijn, zoodat het doorslaat naar de zijde der Synode, en men besluiten kan zich toch maar aan de uitspraken der Svnode te conformeeren. Van de zijde der Synode heeft men dart geen last, wij lazen immers op bladz. 6 van dit Rapport, dat men gerust de verantwoordelijkheid voor een door de Synode genomen besluit van zich af mag schuiven. Mits men zich, desnoods zelfs onder protest, bij het besluit neerlegt, maakt de Synode op die houding geen aanmerking. Op deze manier wiegt men de ^broeders en zusters in de Gereformeerde Kerken • in' slaap.

Laten wij daarom niet ophouden, tegenover dit narcoticum voor het zichzelf sussende gevyeten, in deze zaak van de orde en het recht in de kerk van Christus, de broeders en de zusters in de Gereformeerde Kerken en deze Kerken zelf te bepalen bij de Deformatie, waaraan zij zijn vervallen, en steeds weer met den vinger nadrukkelijk bij de feiten, hen te plaatsen voor den ernst van het Woord des Heeren bij monde van Jesaja, in de vertaling van den Gezinsbijbel (Uitgave van prof. H. Bavinck en prof. dr Joh. de Groot) (Jes. 5 : 7b) :

•„En Hii heeft gewacht naar recht, maar ziet, het is schurftheid; naar rechtsbetrachting, maar met het is rechtsverkrachting".

Rotterdam, November 1944.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

„Eenige critische opmerkingen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's