GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE TOLERANTIE-WILLEKEUR VAN DE SYNODE UTRECHT 1946

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE TOLERANTIE-WILLEKEUR VAN DE SYNODE UTRECHT 1946

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog éénmaal komen wij terug op het meer genoemde Kerkreohtehjk Rapport der Generale Synode van Utrecht 1946. Nummer 9 van de toen gedane 15 uitspraken luidt aldus;

„dat de kerkelijke vergaderingen het recht van tolerantie oefenen in dien zin, dat zij terwille van de eenheid der kerk een dwalenden broeder in zijn verkeerd gevoelen kunnen dragen echter op deze voorwaarde:

a. dat dit van de leer der Kerk afwijkend ge^ voelen geen fundamenteel punt der waarheid raakt ; l

b. dat deze dwalende zijn tegen de leOT der kerk ingaand gevoelen niet propageert, en bereid is zich door de Kerk te laten onderwijzen".

De vraag Hjirt mij gewettigd, waarom men in dezen niet eenvoudig volstaan heeft met een yerwöaing r\ssr de uitspraak van de Generale Synode van 1914, welke zjch met de zaak der Tolerantie ook beziig hield eö te dien aanzien verklaarde:

„dat zij wel wilde uitspreken, dat onze Gereformeerde Kerken steeds hebben g€ X)ordeeld, dat naar het oordeel der Apostolische Kerk tolerantie kaq geoefend worden jegens broeders, die ter goeder trouw in eenig leerstuk dwalen, mits dit niet eenig fundamenteel stuk der waarheid raakt, de dwaleü' ; .'; den bereid zijn zich beter te laten onderrichten e" i* beloyen voor dit gevoelen geen propaganda t? y'^ n^aken, waarbij het natuur! ij k van zelf spreekt, dat zulke broeders, zoolang zij in dit gevoelen volharden, in geen geval voor eenig ambt in de kerk verkiesbaar zijiji

Men zal bemerkt hebben, dat de door ons gespatfc eerde restrictie in de uitspraak van 1914 ontbreekt in die van 1946. En dit is niet zonder beteekenis.

Allereerst dit: 1914 en 1946 zeggen beide, dat tolfi'

rantie alleen geoefend kan worden daar, waar het geen fundamenteel stuk der waarheid raakt. Volgens de Rapporteurs van dit Kerkrechtelijk Rapport en ook volgens de Synode, die het aanvaardde, was dit bij de leeruitspraken van 1942 en vervolgens het geval. Immers wij lezen in het Rapport deze verklaring:

„Wanneer de tolerantie dient ter bewaring van de"eenheid der leer tegenover een ter goeder trouw dwalende, dan heeft de laatste Generale Synode in haar uitspraak, dat niets geleerd mocht worden in onze Kerken, dat niet ten volle in overeenstemming is met de gevallen besUssingen, een treffend concrete toepassing van tolerantie gegeven, die naar Schrift, be- 1 ij d e n i s en K. O. is (spatieering van mij, G.) en waarvoor wij dankbaar moeten zijn. Zij wilde de bezwaarde broeders niet noodzaken tot separatie, maar hun ruimte laten in de gemeenschap der kerk".

Wö hebben dus het volste recht te concludeeren, dat volgens dit Rapport tusschen de kerken ginds en ons geen fundamenteele leerstukken aan de orde zijn, die ons gescheiden houden. Wij hadden wel eens een ander geluid vernomen. Men sprak dan van gevaren van Remonstrantisme e.d. Bovendien heb ik zelfs nog in dit Rapport die Synode van 1942, welke deze leeruitspraken deed, juist op dit punt zoo hooggestemd hooren roemen als „de wachteres der heilige doetrina". Hoe zit dat nu? Was zij noodeloos in het gew? er geroepen? Dat deze zaak voor de kerkelijke verdraagzaamheid of tolerantie ter dege van belang is, moet een ieder duideUjk zijn. Want als het nu eens wèl zou gaan om fundamenteele leerstuklcen, dan zou hier immers van tolerantie geen sprake mogen zijn. En juist op dit cardinale pimt kan men nu zelfs in dit ééne Rapport beide gedachten als zou het om fundamenteele of om niet-fundamenteele leerstukken gaan, zooals ik aantoonde, aantreffen.

Er is feitelijk weer diezelfde tegenstrijdigheid, welke reeds viel waar te nemen in 1942, toen de Toelichting op de uitspraken van de Generale Synode uitkwam. Daar was toen allereerst de uitspraak aangaande het genadeverbond: Ie. dat het genadeverbond van zulk een fundamenteele beteekenis voor het geloofsleven is (dus wèl fundamenteel, al zegt 1946: het ging om niet-fundamenteele zaken, en daarom waren we zoo prachtig tolerant, . G.) dat zoowel de prediking als elke andere arbeid der Kerk ervan behoort uit te gaan, en dat iedere voorstelling of praktijk moet gemeden, die aan de beteekenis van Gods Verbond te kort zou doen"; Maar daar was voorts in die zelfde Toelichting vervolgens ook dit te lezen: „En met deze wijziging hangt samen, dat het woord „verbond" of „testa-. ment" meer op den achtergrond treedt, en de betrekking, waarin de gemeente in C!hristus tot God is geplaatst, doorgaans met andere en klaardere bewoordingen wordt aangeduid en omschreven; en voor den Kieuwtestamentischen prediker ligt hierin een aanwijzing, die niet te veronachtzamen is". Eerst betoogen, dat iedere voorstelling of praktijk gemeden moet iWorden, die aan de beteekenis van Gods verbond te kort zou doen, en dan zelf met zulke voorstellingen en praktijken komen aandragen. 1942 zei in uitspraak: het Verbond is zeer fundamenteel, en het zei in Toelichting: Nieuwtestamentische prediker, let er op, dat in het Nieuwe Testament het woord „verbond" of „testament" meer op den achtergrond treedt. Neem dus ook gij het niet zoo veel in Uw mond, want gij kunt de relatie waarin de gemeente in Christus tot God is geplaatst nu veel beter en klaarder omschrijven.

En nu komt 1946 en dat zegt, althans in dit Rapport, feitelijk weer precies hetzelfde: De Synode van 3.942 was wachteres bij de heilige doetrina, eener- Kijds én anderzijds: de fundamenteele waarheden iwaren in het geheel niet in het geding, vandaar dan ook, dat wij tolerantie konden oefenen. Wie wor^it daaruit wiös?

Maar nu nemen wij vervolgens maar eens even aan, dat het hier inderdaad om een leerstuk zou gaan, waarin de kerk tolerantie zou kunnen oefenen. Dan doemen voor ons weer nieuw© vragen op. De Synode van 1914 verklaarde, dat de tolerantie zeer beslist uitsloot van het bijzondere ambt. De uitspraaJc van 1946 nam dat gedeelte van 1914 niet over. De blijdschap over de geoefende tolerantie had voorts stellig betrekking op bijzondere ambtsdragers in de kerk, die daarin konden deelen. Wij willen dan wel eens nagaan, hoe het in de praktijk met die tolerantie is toegegaan.

Daarvoor geven wij eerst aandacht aan nummer 10 van de kerkrechtehjbe uitsprakenreeks van Utrecht 1946, luidende aldus:

„het te betreuren, dat de uitspraak der Synode 1944 van Utrecht (1943-1945) in haar resolutie van 27 Juli 1944 kizake afvaardiging van bezwaarden naar meerdere vergaderingen ZOO is gev/eest, dat er behoefte aan was, om deze 14 Augustus 1945 nog te verduidehjken, omdat niet aanstonds 27 Juli 1944 voor ieder duidelijk genoeg was uitgesproken, dat ieder ambtsdrager in onze Kerken voor afvaardigmg in aanmerking komt, die den kerkel^jken weg gaat met zijn bezwaren".

D ^ zaak gaat terug op het Rapport der Commissie Ds Duursema, waai-van de conclusies door de Synode destijds werden aanvaard. Wij moeten even de geschiedems ophalen. Men zal zich herinneren, dat er toea twee missives ia dat Rapport werden behandeld,

De eene was die van de Particuliere Synode van Noordbrabant-Limburg, welke verzocht uit te spreken, o.a. dat inzake de leeruitspraken van 1942 ten aanzien van de ambtsdragers in de kerk met niet-bestrijding ervan genoegen kon worden genomen. Het Rapport en ook de Synode in haar uitspraak verwierp dit verzoek. Het Rapport verklaarde „daar zoowel het eene als het andere gegrond is op de Heilige Schrift en overeenkomt met onze Belijdenis, moet ieder deze uitspraken als Goddelijke waarheden aanvaarden". Op dien grond achtte men niet-bestrijding van deze leeruitspraken besüst onvoldoende en moest bepaald instemming bettiigd worden door'de kerkelijke ambtsdragers. Toen dan ook ds Rolloos, van wien de tweede in het Rapport der Commissie-Duursema besproken missive was, bevreesd voor het meten met twee maten tot de Synode de vraag lichtte „of onze Kerken (leden van kerkeraden) ook het recht hebben van te verkiezen ambtsdragers of van afgevaardigden te vorderen, dat zij verldaren in te stemmen met de leeruitspraak der Synode" werd daarop geantwoord: „dan moet daarop zeker bevestigend geantwoord worden". Instemming vragen ook van afgevaardigden naar meerdere vergaderingen dus!

Vandaag in 1946 zegt men: het was toen in 1944 alleen maar onduidelijk gezegd, dat wat van te verkiezen ambtsdragers gold nog maar niet van afgevaardigden kon gelden, daarom verduideUjkten wij het onduidelijke in 1945 en nu in 1946 vervolgens nogmaals. Wie evenwel de stukken raadpleegt kan onmogelijk tot een andere conclusie komen dan deze, dat in 1944 iets geheel anders werd verklaard. Het antwoord aan ds Rolloos bewijst dit. Ten overvloede citeeren wij uit het betreffende Rapport nog het volgende:

„En bij de verkiezing van afgevaardigden (hoort ge, afgevaardigden! G.) heeft zeker de afvaardigende vergadering het recht zulk een tütdrukkelijke verklaring van instemming te vorderen; vooral wanneer plaatselijke of algemeene toestanden reden geven om aan te nemen, dat niet allen met de leeruitspraken der Kerk volkomen instemmen, enz. "

Het was alles allerminst onduidelijk, maar bepaald zéér duidelijk in 1944. Men is alleen maar bezig sindsdien duidehjke zaken achteraf onduidelijk te maken. Wie echter nuchter blijft en teruggaat tot op de naakte feiten, onderkent evenwel deze camouflage en laat zich geen rad voor de oogen draaien.

Vraagt ge hoe de zaken er feitelijk voorstonden in 1944? Lees dan b.v. nog eens het MededeeUngenblad voor de Gereformeerde Kerken van Rotterdam No. 143 van Zaterdag 26 Augustus 1944. In de officieele Korte Notulen van den kerkeraad V£|ii Rotterdam-Centrum treft ge daai het volgende-aan:

„2. Heropening van de bespreking. De kerkeraad verwerpt daarna een voorstel om de gewone orde der afvaardiging t© bewaren en besluit alleen broeders af te vaardigen, die niet bezwaard ziJn".

Is dit duidelijk of niet? Eln in een ongedateerd, gedrukt stuk van dienzelfden kerkeraad aan de leden der gemeente, wordt dit besluit als volgt toegelicht:

„Het is het onvervreemdbaar recht van den Kerkeraad in tijden, waarin het kerkelijk leven in groote beroering is, afgevaardigden naar de Classis te benoemen, die het standpunt van zijn, overgroote meerderheid deelen. Anders zou hij sti^'den tegen zichzelf".

De machthebbers hielden de macht in handen. Was dat nu niet, om met dit Kerkrechtelijk Rapport van 1946 te preken, „een treffend concrete toepassing van tolerantie? "

Ondertusschen, zóó stonden de zaken in 1944 in feite er voor en niet anders. Men was als bezwaarde ambtsdrager van afvaardiging naar meerdere vergaderingen radicaal uitgesloten. Nu lees ik nog eens dit Kerkrechtelijk Rapport van Utrecht 1946, waar het betoogt: „Zq (d.i. de Synode, G.) wilde de bezwaarde broeders niet noodzaken tot separatie, maar hun ruimte laten in de gemeenschap der kerk".

En ik vraag weer: moesten die bezwaarde ambtsdragers nu niet dankbaar zijn, zooals het Kerkrechtelijk Rapport van Utrecht 1946 het uitdrukt, dat men zóó tolerant te hunnen opzichte was, hen toe te laten met hun bezwaren voor de vierschaar van meerdere vergaderingen, waaruit bij de afvaardiging medebezwaarde ambtsdragers zorgvuldig geweerd waren gehouden, volgens de duidehjke richtlijnen, g^even in het Rapport der Commissie-Duursema der Synode van 1943/5!

Wat zegt dat Kerkrechtelijk Rapport ook verder nog? „Zij wilde de bezwaarde broeders niet noodzaken tot separatie, maar hun ruimte laten in de gemeenschap der kerk". Maar nu in alle ernst, welke andere naam verdient deze veelgeprezen ruimte, in deze concrete situatie, dan die van een muizen- of rattenval?

Lezer, ik hoop dat U de oogen open z^jn. Er is sinds 1945 een m.i. niet ongevaarhjk proces aan den gang, dat veler oogen, die nog niet goed zien en om meer licht vragen, kan verblinden. Er wordt daarbij er naar gestreefd het historische beeld der handelingen van de kerkehjke vergadermgen uit de laatste jaren ietwat te gaan retoucheeren, zoodat het er wat vriendelüker gaat uitzien. Daarbij wordt het ware beeld der dingen vervaagd en vertroebeld. Zö, die hierin de hand tob­ ben, ook al meenen zij Gode een dienst te doen, dragen groote schuld. Want het kan inderdaad de gewetens der ontruste kerkmenschen langzaam aan bot en ongevoelig maken. Mogehjk keert dan wel de rust terug, maar het is een gevaarlijke rust. Tegen dat acute gevaar baat maar één verweer en redmiddel voor wie oprecdit verontrust is over de kerkelijke gebeurtenissen der laatste jaren: Teruggaan op de feiten en daarbij blijven! Bestudeer ernstig en ijverig de geschiedenis der kerk van de laatste jaren, hoe zwart die bladzijden ook zijn mogen en hoe onverkwikkelijk de lectuur ervan zij. Doe dit aan de hand van de beschikbare stukken. Dan wordt ge door geen schijn

bedrogen.

(De verrader heeft eerst een ander, daarna, soms tegehjkertijd zichzelf, tot object zijner handeling. K. S.^

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

DE TOLERANTIE-WILLEKEUR VAN DE SYNODE UTRECHT 1946

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's