GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

OPWEKKING TOT IN DE PREDIKING. ZELFONDERZOBi

Daar wordt van synodocratische zijde dikwijls geklaagd over den scherpen toon in het schrijven van de vrijgemaakten. Nu geef ik aanstonds toe, dat alles, wat, zonder noodzaak, pijn doet uit ons spreken en schrijven moet worden geweerd.

nood­ Den nadruk leg ik hierbij op dat „zonder zaak".

Een dokter moet zijn patient wel eens pijn doen. In de polemiek is het wel eens noodig iets te zeggen dat zeer doet, om der wille van de waarheid en ook om hem, wien het aangaat, daardoor tot inzicht van zijn dvvfaUng en tot inkeer en zoo tot genezing te brengen.

Dat vergete men nooit bij het beoordeelen van den scherpen toon.

Overigens wil ik altijd helpen weren mt den strijd alle scherpte, die vrucht zou zijn van persoonlijke geprikkeldheid of uit het behagen in anderer leed.

En nu hoop ik, dat men in het kamp onzer bestrijders ook zelf naar dezen regel leert handelen.

Men valt er over, dat onzerzijds wel eens scherpe woorden vallen.

Maar heeft men er wel erg in, dat het veel en veel erger is in zachte woorden een mensch valsche beschuldigingen naar het hoofd te werpen, dan hem in scherpe woorden de waarheid te zeggen?

En nu, dat eerste, in zachte woorden iemand valsch beschuldigen —, daaraan maakt men zich van synodocratische zijde tegenover ons telkens schuldig.

Nog maar kort geleden beweerde een dominé in Friesland, dat ik gezegd zou hebben, dat een mensch uit zichzelf kan gelooven.

Dat zou dus zuiver Remonstrantseh zijn of eigenlijk nog erger, de Remonstrant immers houdt toch nog altijd vast, dat er een aansporing, een aansporing van Gods zgde noodig is om den mensch tot het geloof te doen komen.

Een andere absoluut valsche voorstelling, die men telkens weer van ons geeft is deze, dat wij zouden aeggen: „als gij maar in het Verbond zijt en het zegel van den doop hebt ontvangen, dan zijt gij klaar, dan zijt gij voor eeuwig biimen; zelfonderzoek is dan niet meer noodig".

Zondag 20 October hield ik een Radio-preek, waarin ik het bondsvolk, met alle kracht, waarover ik - beschikte, heb gezegd, dat een bondeling, die niet met zijn hart gelooft en niet door dat geloof den eisch van het Verbond volbrengt, omkomt, tenzij hij zich bekeert.

Iemand uit Zoeterwoude schreef mij: „Met genoegen en veel zegen heb ik Zondagmorgen naar uw preek geluisterd voor de radio. Doch één punt is mij niet duideüjk uit uw preek.

Naar mijn bescheiden meening is de opvatting over het Verbond der genade bij de broeders en zusters naar Art. 31 K. O., dat degenen, die gedoopt zijn, óók in het Verbond zijn en dus niet meer verloren gaan.

Doch, dominé, nu sprak u in uw preek over ontrouwe broeders en zusters in het Verbond en wanneer wij aan de roepstem Gods geen gehoor geven, dat wij dan verloren gingen.

Maar, dominé, hoe kan dat nu, wie zijn dat nu. Zou u mij in dezen den rechten weg willen wijzen. Dit is voor mij een erg donker punt. En daar ik thans tot de dwalenden behoor naar uw meening, zou ik gaarne van u een antwoord ontvangen en nadere uit- . leg in dezen". —

Ziet, daar hebt ge nu een synodale broeder, die waarlijk ciïent, dat wij aldus leeren: „iedere gedoopte is in het Verbond; in het Verbond zijn beteekent: niet meer verloren te kunnen gaan; dus alle gedoopten worden behouden".

Deze broeder is hierin ter goeder trouw, dat merkt ge aan alles.

Maar hoe komt hij toch aan deze voorstelling van zaken? Uit de eigen geschriften van de vrijgemaakten kan hij dit niet hebben. Nooit heeft één van ons dat gezegd of geschreven.

De fout van dezen broeder ligt als ik het goed heb hierin, dat hij uitgaat van zijn eigen verbondsbeschouwing en die indraagt in ons betoog.

Hij staat op het standpunt, dat iemand, die in het Verbond is niet verloren kan gaan.

Wij zeggen: „alle kinderen der geloovigen zijn in het Verbond en ontvangen den doop als zegel daarvan".

Hij concludeert daaruit: „dan zeggen jullie dus, dat alle gedoopten zalig worden.

Maar zoo mag men natuurlijk niet redeneeren. Dan komt men altijd tot verkeerde conclusies.

Onze verbondsbeschouwing is een andere dan de zijne.

Volgens hem is bondeling-zijn hetzelfde als uitverkoren-zijn. Maar dat is niet juist. Bondeling-zijn beteekent, dat God ons in Zijn belofte het heil des Verbonds heeft gegeven.

Zal dat heil nu in ons worden uitgewerkt, gerealiseerd, dan moeten wij de belofte in het geloof aanvaarden.

Dat mogen, dat moeten wij. Doen wij dat niet, dan gaan wij verloren.

Dit hebben wij altijd en overal geiwedikt en geschreven.

Dat deze broeder, die geen tSheoloog is, tot deze vergissing komt is b e g r ij p e 1 ij k, ofschoon niet te verontschuldigen. Als hij met aandacht had gelezen wat van onze zijde geschreven is, dan zou hij '> eter hebben kimnen weten.

Maar de groote schuld ligt hier bij de leidslieden, die door hun voorstelling van zaken oorzaak worden, dat de gemeente zoo gaat denken, i

Ik heb hier voor mij liggen de „Toelichting", die indertijd van synodewege gegeven is op de leeruitspraken van de synode van 1942.

Daar lees ik op bldz. 21, regel 14 v. o.: „Elke voorstelling, alsof ieder, aan wien het uiterlijk teeken des doops is toebediend, daarmede de persoonlijke verzekering van het kindschap Gods en het eeuwige leven heeft ontvangen, is in strijd met de waarheid".

Dat mannen als Prof. Aalders, Dr Berkouwer, Ds Popma en Prof. J. Ridderbos, die dat stuk opstelden, zoo durven spreken, dat is heel erg. Daardoor wordt de indruk gewekt, dat de bezwaarden een voorstelling van zaken gaven als in deze woorden wordt geteekend.

En, nog eens, dat vind ik héél erg. Want deze mannen konden weten, dat nooit iemand van ons zulke

dingen heeft beweerd. Zij konden het weten, dat wij altijd hartstochteUjk hebben gepredikt: „als gij niet gelooft de belofte, als gij u niet bekeert, dan komt gij om, ook al zijt gij een bondeling, al zijt gij gedoopt en dan zal uw doop mw oordeel verzwaren.

Dat konden deze mannen weten.

Maar zij hebben ook, evenals de broeder uit Zoeterwoude hun verbondsbeschouwing en doopsbeschouwing aan ons betoog ten grondslag gelegd en kwamen daardoor tot hun valsche conclusies en voorstellingen.

Zoo zijn deze valsche voorstellingen in de gemeente ingedragen. Hiermee hangt saam de bewering, dat wij van geen zelfonderzoek zouden willen weten.

Natuurlijk, als het waar was, dat naar onze overtuiging alle gedoopten naar den hemel gaan, zou er bij ons geen plaats zijn voor zelfonderzoek. Maar zoo is het immers niet.

Zeker, wij verwerpen het zelfonderzoek, waarbij inen aan de hand van kenmerken er achter zoekt te komen of men zich het heil des Verbonds wel mag toeëigenen, waarbij men de zekerheid laat rusten op wat men bij zichzelf heeft gevonden.

Dat recht om mij het heil toe te eigenen ontleen ik snkel aan de belofte, die de Heere mij in den doop heeft bezworen.

Teveel heb ik in de gemeente gezien de ellende, die vrucht is van dat zelfonderzoek, dat vraagt: „behoor ik er wel bij; is, wat ik bij mij zelf bevind wel echt, ben ik wel waarlijk wedergeboren, dan dat ik daaraan ook maar een stroobreed zou willen toegeven".

Het zelfonderzoek, waartoe ik opwek en waartoe alle vrijgemaakte predikanten opwekken is dit:

„God de Heere heeft u beloofd vergeving der zonden en eeuwig leven; g e 1 o o f t g ij die belofte, ja of neen?

God eischt van u, dat gij radicaal breekt met alle zonde, en dat gij Hem dient naar Zijn Woord; doet gij dat, ja of neen?

En a 1 s gij niet gelooft, niet met uw zonde breekt, bekeert u dan, eer het te laat is, of gij komt om".

Nu kan deze opwekking tot zelfonderzoek op onderscheiden manier gedaan worden.

Daar zijn er, die zeggen: „gij moet niet de vraag van zelfonderzoek en de opwekking tot zelfonderzoek met zoovele woorden tot de gemeente richten; gij moet alleen dood en leven zoo duidelijk prediken dat daardoor het zelfonderzoek bij de hoorders geboren wordt".

Anderen zullen ook direct tot het zelfonderzoek oi> wekken. Dat is tenslotte een homiletische quaestie, waar ik nog wel gaarne eens over wil schrijven.

Maar dat wij van zelfonderzoek niet zouden willen weten is niet waar en kan, gezien onze verbondsbeschouwing ook onmogelijk waar zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's