GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Een dringende vraag wordt ons in deze dagen gesteld: wat hebt gij te doen ten aanzien van den nood der wereld?

Ik las twee antwoorden op die vraag, die ik thans met U eens wil bezien. Het eene is van prof. Greijdanus in zijn rede voor de studenten onzer theologische hoogeschool, welke rede gij in de „Reformatie" hebt kunnen lezen. Het andere is van de afgezanten der Zwolsehe synode op Evangelisatievergaderingen in onze stad, over het groote werk, door genoemde synode aangevangen, en ter sterldng voor de collecte, die voor dien arbeid moet worden opgebracht van één en een kwart ton.

Ik sprak reeds in een vorigen brief over de rede van ds Lugtigheid en wil nu nog wijzen op die van prof. Wurth, van welke rede een breed verslag werd gegeven in de Syn. „Groninger Kerkbode".

Het antwoord van prof. Greijdanus was; peil eerst den waren nood der wereld, en vertel haar dien, met het geneesmiddel: de volle waarheid der Schrift; doch zie vooraf uw eigen nood in het volle licht van het Woord onzes Gods.

Ds Lugtigheid en prof. Wurth spraken andere taal. Nu is het een merkwaardig verschijnsel in de geschiedenis van kerk en wereld, dat, als de kerk in grooten nood is, omdat zij uit ongehoorzaamheid haar boodschap vergeet of verwerpt, zij heel druk bezig gaat, om „de wereld in nood" te veroveren. Zij denkt dan haar groote kans te hebben, de „groote gok", het „alles op alles zetten", zooals ds Lugtigheid het dan zei, te moeten wagen, om te winnen voor Christus.

De Roomsehe kerk heeft met nimmer groote kracht en inspanning gestreefd naar de wereldmacht voor de wereldkerk, om die wereld te winnen voor Christus en Zijn plaatsvervanger hier op aarde, dan toen zij ten diepste gevallen was. in misdaad en ellende, en het bloed der eenvoudige kinderen Gods haar van de vingers droop.

Toen in Europa in de vorige eeuw de kerk haar wezenlijke boodschap was vergeten, werd er in Duitschland en hier te lande op predikantenvergaderingen druk gediscussieerd, hoe het toch kwam, dat de „arbeiders" bleken liever hun heil bij Marx dan bij de kerk te zoeken, en hoe men die arbeiderswereld weer zou kunnen terugwinnen.

Over de wereld der geleerden en der deftige burgerij sprak men minder. Maar die vonden den godsdienst „voor het volk" altijd wel goed.

Hoe zoü men de arbeiders dan weer winnen? Wel, door hen bij te staan in hun economischen strijd, door „sociaal" te worden.

De kerk had toch zelf schuld, zij had haar taak verwaarloosd en niet goed tegen den werkgever gezegd, dat hij het het loon Z§ner arbeiders niet mocht verkorten.

Nu was het zeker niet onnoodig, dat de kerk den werkgevers zulke vermaning toediende, en ik wil niet zeggen, dat zij daarin altijd getrouw is geweest, maar wat kon dit „sociaal doen" helpen, als de kerk voorts den arbeiders steenen voor brood gaf?

Op het dorpje, waar ik mijn jeugd doorbracht, werd er in de „groote kerk" zeer modernistisch gepreekt en menschen kwamen er niet.

Zij wilden ook niet naar de „kleine kerk" dier gehate koksianen. Maar als er eens een, zij het weinig, orthodoxe dominé kwam preeken in de Ned. Herv. Kerk, dan liep zij vol. De burgers kwamen niet, de arbeiders wel. Niet dat zij de waarheid aannamen, maar ze zeiden: die man vertelt ons nog iets, wat waard is gehoord te worden.

Doch toen zij later georganiseerd waren in hun vakvereenigingen, en hun machtsmiddel der staking kenden — heel het raderwerk staat stil als uw machtige arm het wil — toen ging het hun als dien boer, die tot zijn dominé zei: een bidstond voor het gewas is niet meer noodig, want we hebben nu onze kunstmest.

Wij zien nu weer hetzelfde gebeuren in de „wereldkerk" der oecumenische actie. D^e kerk is in grooten nood, want zij gaat haar boodschap vervalschen, wijl een halve waarheid geen waarheid is, en men de waarheid zeker nimmer verkrijgt door aan die helft eenige "stukken dwaling te hangen.

Maar zie, nu komt men in actie, om „de wereld in nood" te redden, te winnen voor de kerk. Nu moet de „groote gok" gewaagd. Nu heeft men een kans, als nimmer te voren.

Zoo nu sprak ds Lugtigheid ook, nu zijn kerk in grooten nood verkeert, en hij ziet het niet, want het kerkeUjk conflict is maar een huiskamerruzie. Vergeleken bij den wereldnood dus van geen beteekenls.

Wij moeten de antithese niet triumfantelijk verheffen, maar wij moeten evenveel smart hebben over den wereldnood als ds Euskus en de ajnen. Wij zijn kleine luyden, te intellectualistisch en te moraljstisch en te onbehouwen en te onwennig om indruk op de wereld te kunnen maken. Die uit haar tot ons getrokken worden, vinden ons gezelschap niet aangenaam. 7^ gevoelen zich b^ ons met onsse knulligie houding tegenover hun vermaken, niet ühuis. Wij moeten niet leven uit dogmatischen of ethischen angst enz. Men heeft het kunnen lezen.

Prof. Wurth was ook al van meening, dat wij de antithese, die er wel is, toch verkeerd aanwendden. Wij zien den tegenstander te veel als een vijand, die verbouwen, te weinig als iemand, die gewonnen moet worden.

Hij bejammerde het kerkeüjk conflict, dat „wij", zoo verklaarde hij, zooveel mogelij'/ hebben trachten te voorkomen en te genezen. Maar or was aan die zaak ook een goede kant.

De mentaliteit der uitgetreden broeders — hij had naar waarheid moeten zeggen, der uitgeworpen broeders — leidde toch tot zekere steriliteit, zóó dat al minder een vruchtbaar gesprek met de buitenkerkelijken kon worden gevoerd.

Wel, nu zijn wij er uit, en nu is men eens waarlijk vrij voor het groote werk der Evangelisatie, voor den kamp om de wereld. Men kan nu met ongebonden vleugels haar tegemoet vliegen en — de kans is immers groot — men zal met vreugd ook worden ontvangen.

De lastige lieden zijn uit den weg.

Wordt het zoo niet duidelijk, dat het die predikers zijn in de gereformeerde kerken, die, zooals ik dag in dag uit heb gezegd, de gereformeerde gedachte, het wezenlijk gereformeerde leven haatten, die op de synoden en niet het minst op die van Zwolle de overwinning hebben behaald?

Zeker, prof. K. Dijk mag er nog tegen vechten, ook in zijn artikelen in het „Gereformeerde Jongelingsblad", waarin ik weer iets van den ouden vriend en medestander ontdekte, het baat hem niet. Ik zie het met smart, want hij staat in een verloren stelling. De anderen roepen: wij zijn ze kivijt, die lastposten, die ons werk tegenstonden.

Nu versta men mij wel.

Ik betwijfel geen oogenblik den hoogen ernst en de goede bedoelingen van deze menschen, en geen moment hun wezenlijke smart bij het zien van de wereld in nood. Ik bespreek nooit de motieven, die hen drijven, maar alleen hun woorden en hun werk.

Toen ik de rede van prof. Wurth had gelezen greep ik, zonder eenigen opzet ter verpoozing weer eens naar mijn „Shakespeare" en ik sloeg toevallig op: „Much ado about nothing". Veel geschreeuw en weinig wol.

In de eerst acte van dat stuk wordt veel geweend van vreugde en zegt gouverneur Leonata: „there are no faces truer than those that are so washed". Geen schooner gelaat dan dat zoo gewasschen is. Want het is, zegt hij, beter te weenen van vreugd dan vreugd te hebben om tranen.

Dat is ook zoo.

Maar al zijn vreugdetranen en smartetranen welgemeend, vrucht van een waarlijk bewogen gemoed, zijn zij daarom goed? Vruchtbaar?

Weet men wel, dat er nooit misschien heftiger geweend is dan in de dagen der Fransche revolutie, vlak bij de guillotine; niet door de slachtoffers maar door hun beulen?

Ik heb gelezen van vergaderingen van socialisten, waar men het lied van het revolutionaire „morgen" niet ten einde kon brengen van louter ontroering. Dacht men dat die menschen het niet oprecht meenden?

En hoeveel smartetranen zijn volkomen onvruchtbaar gebleven?

Ook de satan weet zijn tranenvloed te wekken. Als een bekwaam chirurg zou zien, hoe een gemoedehjke, wehneenende coUega, met een gelaat van tranen overstroomd en gewasschen, om het lijden van den armen patient, dien hij onderhanden heeft, dien patiënt hopeloos zou gaan verknoeien, zou hij dan zeggen: zie eens welk heerhjk gezicht, zulk een smart, hoe schoon gelaat, dat zoo gewasschen is? Zou hij niet toespringen, en, als het nog kon, dien collega het halt toeroepen, en hem het mes uit de handen rukken?

Hij zou het doen uit liefde, waarachtige liefde, voor den patient en voor den collega.

Ik betwijfel niet het smartgevoel over den nood der wereld.

Maar ik waarschuw tegen het werk, dat men wil gaan verrichten.

De kerk zal de wereld tegemoet treden en haar genoegens zelfs op christelijke wijze overnemen, om zoo bij de wereld aangenaam te worden en haar te winnen. Weet gij wat het gevolg zal zijn? Dat de wereld de kerk verovert en anders niets.

De Ned. Herv. Synode vergeet den nood harer kerk en vliegt nu de wereld met haar geëxamineerde werkers tegemoet. Dacht men dat daarop zegen zou zijn te verwachten?

Laten wij toch eerst zien den eigen nood der kerk en onzen hoogmoed, die steeds weer elke revolutie vergezelt in de wereld en in de kerk.

De wereld in nood? O zeker. Let op Hebreen 6 : 4. Dus zegt prof. Greijdanus. En zeer zeker wil hij, dat wij het haar zullen zeggen, of zij nog mocht leeren beven voor het oordeel Gods.

Wij zelf in nood? O zeker. Let op Matth. 7 : 21-23,

Dat is spreken naar de Schrift in eenvoudige ge^ hoorzaamheid.

En welb wapea beeft de kerls nog n^eas'!

W9 moeten der werfeM haar werkelijkea nood doen zdi6n> , , -

Is het waar, dat zij haar nood kent en zuchtend iiitziet naar de blijde boodschap des heils?

Is het waar, dat, als wij haar die boodschap in het volle woord des Heeren voorhouden, wij haar afstooten, omdat wij te intellectualistisch zijn?

Is het waar dat sdj zich niet eer zal laten winnen, voordat wij haar f Urn aanvaarden of haar jazzband?

Is het waar, dat het heilsleger beter heeft verstaan wat de Koning der kerk van Zijne kerk vraagt, dan de kerken der Reformatie hier te lande zulks ooit deden?

Zou ons volk gered zijn, als het alleen den Reveil had gekend of in plaats van de reformatie der Afscheiding een actie van generaal Booth had ervaren?

' En als wij dan methodistische wijzen van doen niet verkiezen, büjkt dan daaruit, dat wij geen smart kennen over den grooten afval van dezen tijd? Of onze taak zouden vergeten?

Is het — en erger verwijt heb ik nog niet gelezen — werkelijk waar, dat de vrijgemaakten moesten uitgeworpen worden, om de kerk der reformatie in ons land in staat te stellen wezerdijk haar roeping tegenover de wereld te verstaan en te betrachten?

Over die dingen valt nog wel wat meer te zeggen. Maar vóór alle dingen, laten wij den Heere ootmoedig steeds bidden om getrouw te zijn tegenover de wereld en tegenover de kerk in gehoorzaamheid aan het Woord van God.

Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's