GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater,

De paganisten der antieke wereld verbeeldden hun afgoden in steen en hout, die vaji den nieuwen tijd doen zulks in ideeën of, zooals het thans heet, in ideologieën.

De allernieuwste afgod wordt vertegenwoordigd door het woord: existentie en de wijsheid op dit nieuws begrip gebouwd heet existentialisme.

In het gangbare spraakgebruik, ook in de wijsbegeerte, was er voorheen aan dit woord niets bijzonders verbonden. Het beteekende eenvoudig bestaan, wer3 wel van het v/ e z en onderscheiden, maar dan zóó, dat men zei: existentie is het bestaan van het wezen.

Zooals wij ook zeggen, dat iets bestaat, dat het er is.

En die bij den Bijbel leeft, weet dan, dat dit z ij n en bestaan der dingen alles hét werk is van den Drieëenigen God, Die het in het aanzijn riep en alles draagt door het woord Zijner kracht. Het woord existentie wordt nu heel anders gestempeld; de waarde, die het vertegenwoordigde v/erd „umgewertet".

En deze „Umwertung", deze veranderde waardebepaling, dateert reeds van vóór de dagen van Nietzsche, die van zulk werk zijn hoofdtaak maakte.

Nietzëehe was een godloochenaar, ^ maar een verwante „religieuse" geest, als de Deen Kierkegaard was, bracht het woord existentie met gansch nieuwen inhoud in de mode.

Ook hij had wel voorgangers, als Schelling on Hamann, maar eerst Kierkegaard kon-de eigenlijke uitvinder worden genoemd.

Wat wilde hij met dit woord tot uitdrukking trengen.' Ja, dat kon hij, naar hij zeide, niet precies zeggen. Het was, zooals dit thans ook in de mode is, meer een zaak van „gevoel" dan van rustig redeneeren. Dè menschen zijn thans zoo vol van gedachten, zoo hoog en zoo groot, dat de taal gansch onvoldoende is om het te zeggen. Dat komt omdat het subjectivisme in het leven weer zoo groote rol speelt. Men moet HBJ ook geen definitie vragen, zeide Kierkegaard, en hij gebruikte ook weer het woord in verschillenden zin.

Maar hoofdzakelijk kvvfam het toch hierop neer, dat hij tusschen tweeërlei existentie, tweeërlei bestaan onderscheidde. Er. is een lager existeeren, dat dan alleen maar bloot bestaan is, en een h o o g e r, vrucht van een keuze, een daad, die ieder mensch zelf - moet volbrengen, waardoor hij eigenlijk eerst recht mensch wordt, die zijn volle verantwoordelijkheid kent, en de besliste keuze voor zijn godsdienstig leven in angst en vreezen en met allerlei wonderlijke „sprongen" volbrengt.

Dat is dus al weer een eeuw geleden. En toen Kierkegaard, zijn smalle ietwat gebrekkige figuur in slordige kleeding, door Kopenhagens straten, al zwaaiend, met z^jn groote parapluie onder den arm, tot gevaar, voor eiken voorbijganger, wandelde, of zijn vrienden in het stamcafé door zijn wonderlijken humor en brillante monologen verbaasde, dacht de man van de straat over het algemeen, dat hij, om dit naar den volksmond te zeggen, niet al te goed snik was.

Dat heeft men van meer groote genieën vermoed.

Genie en waanzin lagen toch dicht bij elkander.

Hij zelf schreef, dat men hem eerst lang na zijn dood zeer ernstig zou gaan bestudeeren en verstaan.

Zijn tijd kwam wel, en daarin heeft hij goed gezien.

Zijn dag is er nu ten volle.

De weg der revolutiegedachte is menigmaal een lange weg.

Zij komt in licuLo.it-ij^.-aad, en werkt allengs in het leven door. Haar vreeslijk succes laat soms een eeuw en meer op zich wachten. Ook de Satan. kent geduld.

Ik denk hier aan hetgeen minister van Kamebeek mij eens vertelde, in herinnering aan zijn groote dagen in Versailles na den eersten wereldoorlog.

Hij zat toen eens aan een diner, en was geplaatst paast een Chineeschen afgevaardigde, Men kreeg: her­ ge­ over de Fransche revolutie. Den Chinees werd vraagd: hoe denkt U daarover?

Het antwoord was: och, dat is moeilijk te zeggen.

Die revolutie is nog zoo jong, nog maar anderhalve eeuw.

Het bUjft steeds zoo, als dr Kuyper eens opmerkte: op den bergtop van menschelijk denken broedt de wijsgeer zijn gedachten uit. Zij zijn als de gletscher op de Alpen. Allengs smelt daarvan de voet, en het ' water gaat in tal van kleine stroompjes naar beneden langs de helling, nu eens bruisend, dan ietwat trager, tot al die stroompjes samenvloeien en straks de breede rivier in de vlakte haar wateren trots doet voortgaan; wateren, die, zich verheffend, verwoestend kunnen gaan over de velden, maar die ook leven, wekken langs de oevers.

Kierkegaard was zulk een gletscher.

Het beeld gaat voor hem zeer goed op.

Iemand schreef: er leefde in Kierkegaard misschien geen brandend geloof, maar zeker een brandend verlangen naar geloof, dat hij paradoxaal genoeg met het koude vuur van zijn dialectiek gaande wilde houden. Kierkegaard is het slachtoffer geworden van een rigorous, onbarmhartig, compromisloos christendom, zooals trouwens Nietzsche zelf, wiens „Antichrist" mee daarom, met Dostojewsky's „Groot-Inquisiteur", en Kierkegaards „Oogenblik" tot de aangrijpendste christelijke documenten der negentiende eeuw kunnen worden gerekend, ten bewijze dat men althans nog in staat was aan het Christendom te Ujden.

Te lijden aan het Christendom — ja waardoor?

Omdat deze groote geesten vielen in het oordeel, ons in de Schrift geteekend. In I Petrus 2:7: U dan die gelooft, is Hij dierbaar; maar den ongehoorzamen wordt gezegd: e steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks en een steen des aanstoots, en een rots der ergernis".

En in Lukas 20 : 18: ; Een iegelijk die op dien steen valt, zal verpletterd worden, en op wien iaj valt, dien zal hij vermorzelen".

Nietzsche zei: men kan het aan het Christendom niet vergeven, dat het zulke menschen als Pascal en Kierkegaard ten gronde heeft gebracht. Hij zelf was er zeker erger aan toe dan die hij dus noemde.

Treffend werd eens gezegd, dat het nihilisme bij Nietzsche en Kierkegaard den mensch in een impasse brengt zonder uitweg. Zoo is het ontologisch vertrek — ontologie is de leer van het zijn — dezer wijzen een vensterlooze ruimte, waarvan de muren den blik meedoogenloos terugwerpen. Het „geworpen zijn" en het „teruggeworpen zijn op zich zelf van den mensch" is dan ook thans een geliefkoosde uitdrukking.

Ik noemde dezen zin opmerkeüjk, omdat een der jongste slachtoffers dezer vnjsheid, de Fransche romanschrijver, J. P. Sartre, ia zijn boek: Huis clos — een hotelkamer met gesloten deuren — een drietal personen doet zitten, die niets anders doen dan elkander aankijken en beoordeelen en dat eindeloos zonder uitkomst. Dat is, zegt men, de hel.

Het is al meer dan een kwart eeuw geleden, dat vooral op den preekstoel in de Duitsche kerken, Kierkegaards wijsheid, naar men dan meende, vruchtbaar kon worden gemaakt voor de christenheid.

De woorden „sprong" en „waagstuk", die dan het geloof moesten aanduiden, werden als nieuwe klanken beschouwd, die de verstorven aandacht in de kerken weer zouden treffen.

Hier te lande waren het de ethische geleerden, Chantepie de la Saussaye en Is. van Dijk die bereid waren vertalingen van Kierkegaards werken met een welwillend voorwoord te voorzien.

Zij werden in hun eigen subjectivisme aangetrokken door het teugelloos subjectivisme van den Deenschen schrijver, ook al ging hij tegen Schleiermacher en Hamack flink te keer.

Zij doorzagen hem büjkbaar niet.

Trouwens de ethischen thans gaven zich aan Kierkegaards erfenis in de dwalingen van Earth nu immers geheel gewonnen, en zij helaas niet alleen. Het kwaad drong in confessioneele en schijn-gereformeerde kringen zeer sterk reeds door.

Eigenlijk is Kierkegaard eerst na den eersten wereldoorlog, toen de humanistische renaissance-mensch zoo onttakeld werd, de groote man geworden, die hij thans heet.

Men kan met Kierkegaard evenals met Hegel, zijn schijnbaren vijand, twee kanten uit.

Om dit te doen zien, moeten we eerst kortelijks nagaan wat Kierkegaard bedoelde met zijn tweeërlei bestaan, met zijn eigenlijke existentie.

Hij maakt, zooals ik zeide, onderscheid tusschen het gewoon bestaan van den mensch, zijn eten en drinken en zaken doen, zonder dat verder over het leven wordt nagedacht, en de hoogere existentie, vrucht van nadenken, reflectie aangaande zich zelf, zijn „inner-Ujkheid".

Sartre doet het ietwat anders. Die noemt het lagere, het gewoon bestaan, existentie, en het hoogere wezen. Maar het komt op hetzelfde neer. De mensen i s niet, hij wordt. Zooals hij op de aarde „geworpen" wordt, is hij of niet veel zaaks, of niets. Voor het wezen, het eigenUjke menschzijn móet hij zelve zorgen. Het is zijn eigen daad en staat dus ook geheel voor zijn eigen verantwoordehjkheid. Hij wordt, komt allengs tot bezinning over zioh zelf, wordt van gich ? elf bewust, gaat over zich zelf reflecteeren, zoeken de „innerlijkheid" van ziJn bestaan, het subjectieve.

Hij doorloopt dan allerlei fasen, sferen.

Eerst is er de aesthetische sfeer, waarin de menscSl wel de dingen gaat beschouwen, maar toch daar buiten blijft staan. Hij bhjft toeschouwer hoever zijn speculaties, en zijn „geloof" ook mogen gaan. Echter, dan is de mogelijkheid tot existeeren geopend.

Dan volgt de e t h i s c h e sfeer. Het geweten, de „inspecteur der existentie" ontwaakt, begint te werken. De mensch ziet het onderscheid tusschen goed en kwaad en hij staat aan den verkeerden kant. Hij kan uit die tegenstelling niet uitkomen, anders dan door een „sprong". In zijn hart rijst dan de angst, de vertwijfeling, aan welk begrip Kierkegaard een heel boek heeft gewijd.

Daarna komt de religieuse sfeer. De mensoh begint zijn kwaad als zonde voor God te zien. Hij krijgt met God te doen.

Er is dan nog een fijn onderscheid tusschen de godsdienstigheid A en de godsdienstigheid B. De eerste is de heideiische. De mensch denkt met God één te kunnen worden door ascese en mystiek.

Alleen het Christendom leidt tot de religieusiteit B. Altijd weer door een sprong. Want zooals Berth het zegt: God is d e gansch andere, Hij is in den hemel en vwj op de aarde, en er is geen weg van ons tot Hem. De Christen leeft in den paradox, in gedurige spanning, zwevend tusschen hemel en aarde, tusschen eeuwigheid en tijd en het christendom is 1 ij d e n. Die voortdurende spanning is toch blijvend, en alleen het oogenblik brengt de verbinding. Door Christus, in wien Grod en mensch eens één geworden zijn. Het geloof is en bUjft een waagstuk, een gedurige ergernis voor het denken.

Nu moet men dit goed verstaan.

Gtod bestaat niet, Hij schept. Hij is louter subjectiviteit.

Hoe de mensch op deze aarde geworpen is, wie zal het zeggen? Hij is er wel, maar hij moet worden. En heel die historie van het religieus existeeren is alleen maar de geschiedenis van elk individu, en wat de mythe van de Schrift ons vertelt van Adams va] en verlossing herhaalt zich voor ieder mensch m het bijzonder altijd weer.

Het individu, of liever de persoonlijkheid maakt du3 eigenlijk zich zelf in zijn voortdurend kiezen. Het geloof wordt een philosophisch spel, en het heeft, met wat de Schrift ons zegt, niets te maken, al gebruikt of liever misbruikt Kierkegaard, evenals Hegel, zijn vijand, zulks deed, dé geschiedenis, die de Schrift ons omtrent het menschelijk geslacht verhaalt.

Nu kan men, zeide ik, met deze philosophie twee kanten uit. Men kan den weg naar boven, naar de religie, het spreken over God en Zijn Woord, en het onder-, scheid tusschen goed en kwaad, algeheel afsnijden, en dus den blik alleen maar naar beneden richten. Dan heeft men Heidegger en Sartre. Maar men kan ook den weg, van God uit, willen openhouden, en gewagen van het Woord Gods en zijn werking, en dan is daar Barth. Maar in hoofdzaak komt het op hetzelfde neer. De mensch is zijn eigen maker.

En over dien eerstgenoemden weg, dien naar beneden, willen wij nu wat nader handelen.

Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's