GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater,

Men kan de vraag stellen: maar hebben wij met die vreemde phUosophie eigenlijk wel veel te maken? Er is door de wijzen dezer wereld zooveel dwaasheid verkondigd, en de Schrift waarschuwt daartegen zeer ernstig. Laten ynj er verre van blijven.

Maar dan hebben wij de waarschuwing der Schrift zeker niet verstaan. W^j waren in onzen kring gelukk ? reeds een kwart eeuw geleden door Prof. Schilder ; ..jr ernstig gewaarschuwd tegen het gevaar, dat ons van deze leer der existentie en van de paradox, van het ja en neen bedreigde. Hij doorzag deze leer en l 3wel velen, ook onder ons, zulks overdreven, , achtten, thans behoorde de helsche verleiding wel zeer duidelijk tot alle christenen te spreken, iets wat helaas niet het. geval is. .

Zoolang deze wijsheid nog gevangen bleef in moeilijk verstaapbare philosophische vaktaal, bleef de belangstelling beperkt tot den universitairen kring.

Maar dit werd allengs heel anders, vooral toen men meende, dat de kerk van Christus er veel door leeren kon.

En het dreigend kwaad wordt nu merkbaar .voor gansch het leven, nu de Fransche geest in een J. P. Sartre, langs den weg naar beneden, er zich meester van maakte en by hem de brutale godloochening, als naar de gewoonte der revolutie, vergezeld gaat van de reductie, het terugkrabbelen, het verbergen van het gif in schoonschijnend omhulsel.

Hij lijkt dan weer op Rousseau, die in den gloed van zijn taal zijn inconsequenties wist te doen schuilgaan.

Zijn romans worden.door de jeugd verslonden, en zullen wel spoedig allerwege vertalers vinden.

De gletacher smelt snel, en de wateren storten neer langs de helling der intellectueelen, van universiteit en lezing en roman en tijdschrift en dagblad in het dal van het gewone leven.

Sartre is reeds wereldberoemd. Hij reisde naar Amerika. Men wil hem ook hier laten optreden.

Wg lezen van zgn wijsheid in tijdschrift en weekblad en in populaire bladen. Het dagblad volgde in Frankrijk reeds. Er wordt gedurig over deze philosophie gestreden. Tot op volksvergaderingen toe, waar de marxist den opdagenden vijand, immers het terugkeerende individualisme, met kracht bestr^dt.

De mensch wor.dt toch opgesloten in de wereld hier beneden en dat doet de marxist ook. Maar zijn eigenlijk bescaan is de dood en het niets. De bestemming van den mensch wordt wel binnen deze wereld gezocht, maar dit eindige bestaan wijst niet boven zich zelf uit, noch naar de gemeenschap, zooals de marxist dit wil, noch naar een transcendent doel. Het heeft geen grondslag in zichzelf. En dit doet den socialist terugschrikken voor de in wezen naaste familie.

Sartre maakt hetgeen een Heidegger in onverstaanbare klanken vertelde voor ieder gewoon mensch toegankelijk.

Hij is als Voltaire van zich zelf zeide: ik ben als de klare beekjes, transparant, doch ondiep. Juist om het ondiepe is hij begrijpelijk en stelt hij voor heel gewone consequenties in het leven van den dag.

Juist daardoor is hij dubbel gevaarlijk.

En heeft Dr Kuyper eens gezegd, dat de Fransche revolutie de uiterste consequentie was van het ongeloof, thans blijkt, dat die consequentie, die brutaliteit van den mensch nog verder kan gaan.

Maar zien wij eerst, wat deze wijze leert. Het kan in een notedop, in weerwil van de lange monologen, die de immoreele wezens in zijn romans steeds weer houden.

De lezing van die romans kan waarlijk niet worden aanbevolen.

Én dit wordt aanstonds wel duidelijk als Sartre zich tegen het verwijt wegens zijn schunnigheden verweert met te zeggen: maar wat deed Zola, dien gij prijst, en wat durfden al die naturalisten niet aan ? Ik verlustig mij niet in het kwaad, ik teeken het leven alleen maar zooals het is.

En is de moraal van het gewone leven zoo mooi? Zegt men niet: het hemd is nader dan de rok? Charité bien ordonnée commence par soi-même? Of: doe een mensch goed en gij krijgt stank voor danb, behandel hem hard en hij is bruikbaar en vriendelijk? Welnu, zoo teeken ik hem, en wat hebt gij daartegen te zeggen?

Gij verwijt mij mijn atheïsme ? Maar waren de wijzen der Fransche revolutie geen godloochenaars? Alleen, zij handhaafden nog wel een moraal; wat zeer inconsequent was. En wat is het radicalisme anders dan een nog wel spreken misschien van God, terwijl men zóó leert en doet, dat er niets zou veranderen ook al geloofde men niet?

Tegenover dit ongeloof heeft hij natuurlijk geen ongelijk. Hij zegt: ik zeg ook, dat God niet bestaat, maar ik trek dkn de uiterste consequentie en ik zeg voorts: dan is er ook geen wet, geen gebod, geen andere moraal dan die de mensch zich zelve 'inaakt. En daarmee uit.

Toch wU hg humanist zijn en de mogelijkheid van een menschelflke samenleving bewijzen.

En dit kunststuk nu verricht hij in een klein werkje met den titel: „L'Existentialisme est un humanisme". Zijn leer is een humanisme. Maar dan een, zooals hij die ons zal vertellen.

Wat is nu die leer?

Zij komt heel gewoon hierop neer, dat de existentie ? aat vóór de essentie, het bestaan voor het wezen. Dat is de hoofdstelling.

. De mensch bestaat, ja, maar hoe? Hij is op deze wereld geworpen, en beteekent eigenlijk niets. Hij moet zioh zelf maken. Hij schept zich zelf en dat doet hij door zijn keuze in volle vrijheid.

Als ik, dus Sartre, het wezen zou zetten vóór de existentie, als ik hjjv. zou gewagen van een menschelijke natuur, dan zou ik moeten aannemen, dat er een Schepper is, die den mensch vormt naar een bepaald plan, dat hij van te voren vaststelt. Zooals een architect een huis bouwt en een werkifian een papiersnijder vormt.

Maar zoo is het niet. De mensch ia *r, maar hü moet nog worden. Hij ziet zich geplaatst te midden van een wereld van dingen, die, evenals hg ze^, niets beteekenen. Wat is toch het naakte ding voordat de mensch er zich mee heeft bemoeid en het heeft omhangen met zijn woorden en begrippen? Het is niets. Het beteekent niets, het heeft geen enkele rechtvaardiging. En het is moeilijk te midden van die dingen te leven, tusschen die slijmerige massa rondom ons heen. Een mensch, die dit goed ziet, wordt er wee van; Hij keert zich met walging af. iSTausée, zooals een zijner romans heet.

Want er is niets noodzakelijks. Alles is toevallig-'leid, willekeurig zonder reden van bestaan, zonder doel. De dingen komen en gaan. Wat er is, ook de mensch zelve, stort weer in het niets.

Er is ook geen wet geschreven in de hemelen. Niets moet er zijn, het is er eenvoudig. En de mensch ziet zich nu geworpen in zulk een onverschillige, koude wereld, die plotseling blijkt de ^ijne te zijn.. Hl| is opgedoken in de starre verblinding der dingen eif veroordeeld tot het zoeken naar een zin, maar tevergeefs. Hij wil God worden, „maar de god, die ik worden wil, is niet in deze wereld, en ook niet in een andere".

Zoo zien wij dat deze hoogmoedige mensch niet alleen God verwerpt, maar nu ook alle werk Gods. Zuivere consequentie van het ongeloof. Het is steeds weer gezegd: 'wie God verlaat, verliest ook deze wereld, ook al zoekt hij haar Inet sterk begeeren.

Maar de groote brutaUteit ligt hierin, dat hij meent te mogen walgen van het bestaande, pij ontzegt aan Gods werk alle beteekenis. Hij vervloekt het. Hij hoont het met den bittersten hoon. Hij lacht als een krankzinnige. Trouwens, wat is krankzinnigheid? Heeft misschien de man, dien wö opsluiten, niet het recht - om te zeggen, dat hij alleen wijs is, en de wereld gek?

Zoo staat de mensch daar nu, een niets en te , midden van niets. Hij staat daar alleen. Volkomen hulpeloos. Daar is geen hemel en geen aarde, die hem iets vertellen. Daar is geen wet, geen norm, geen regel. Daar is ook niemand, die hem helpen kan. Alles kijkt hem met koude onverschilligheid aan. En dat is ontzettend, maar het is eenmaal zoo. Gij, dus roept Sartre den marxist toe, gij loochent God, maar gij meent, dat de mensch nog iets is, en dat hij zidi op zijn vermogen kan beroepen. Gij loochent Gtod en meent dat te kunnen doen zonder gevaar. Maar dat . is niet zoo. Ik doe het ook, en ik vind het heel erg lastig. Maar het is nu eenmaal zoo. Het feit ligt er en ik reken daarmee. Ik ben geen gewone atheïst, die er zich op verheft te zeggen, dat God niet bestaat en dan verder meent alle dingen goed te kunnen noemen. Ik ga verder; ik zeg; ook al bestond God, dan zou er nog niets veranderen. Dan bleef ik precies dezelfde eenling; de hulpelooze, die nergens steun vindt en die zich nergens aan kan vasthouden. Het kan niet erger, deze hulpeloosheid.

Maar dan verheft zich deze mensch en zegt: maar zie, nu komt er licht. Want ik heb één ding, dat groot is. Ik ben vrij. En die vrijheid is mijn eenige en groote goed. Daar is niets, dat deze vrijheid bindt. Geen God en geen meester. Geen wet of gebod of moraal. Geen hulp en geen raadgever. De menscdi staat met deze vrijheid absoluut alleen. Maar hijj is dan ook alleen verantwoordelgk voor zijn keuze. Wat hg kiest is goed, want kwaad kan hij niet kiezen. Hij stelt zelf de maat van alle ding. Hij schept de moraal. En zooals hij kiest, zoo kiest hij voor heel de menschheid. Hij wil, dat alle» kiezen zullen zooals hij. • Hij is dus verantwoordelijk voor de keuze van allen.

En dit te weten brengt juist den angst, dien alia menschen kennen of zij het weten willen of niet.

Maar wat die verantwoordelijkheid beteekent wordt niet duidelijk. Tegenover wien verantwoordelijk? Alleen tegenover zich zelf of ook tegenover de menschheid? Reden tot verwijt achteraf is er niet. Schuldgevoel is uitgesloten. En zoo gaat dat voort.

Kon de waanzin van den hoogmoed hooger klimmen?

De mensch zegt: God bestaat niet, en ook al bestond Hij, ik heb er niet mee te maken. Van Gods werken, die Zijn grooten Naam loven, keert hg zich met walging af. Hij zelf is een niet, zooals hij op de wereld geworpen werd, maar hij maakt zich zelf door zijasouvereine keuze.

En als men dan Sartre voorhoudt, hoe ontzettend het leven moet worden als deze leer alom werd aanvaard, dan antwoordt hij: toch ben ik humanist, want — en hu komt de reductie, dan is er weer een milieu, waarin de mensch leeft en pen conditie. Dan zullen velen gelijke keuze doen. Er is geen menschelijke natuur, maar wel een universeele waarde.

Kwade trouw is uitgesloten. Zij is een dwaling. Ten slotte is deze wijze een optimist. Daar zal zeer goed een wereld 'met zijn wijsheid te bouwen zijn. In élk geval een wereld van de-daad.

En Sartre eindigt zijn werkje met zich te verweren tegen een opmerking van christelijke zijde, dat hij niets dan wanhoop werkt. Het is niet waar, zegt hij. Want het is niet alleen zóó, dat wij niet gelooven, dat God bestaat, maar wij meenen ook niet, dat het •. probleem voor ons is 4e existentie van den mensch. Immers moet hij zich zelve vinden en zich overtuigd houden dat niets hem kan redden van zich zelf. Zoo is mijn wijsheid een optimisme. Deze mensch is „vrij", ' , ^ want hij is van alle vrees voor den Rechter van hemel, '• en aarde verlost. En na alle socialisme is ten slotte het meest strikte individualisme der Fransche revolutie teruggekeerd, maar nu in veel radikaleren zin. De slang bijt weer in zijn staart.

Met 'hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's