GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Bezien wij de nieuwe leer, die Jean Paul Sartre haalt uit de wijsbegeerte van het existentialisme, dan blijkt ons al spoedig, dat zij niets nieuws geeft. Zooals thans heel de paganistische wereld schijnt te herleven, zoo treedt hier weer voor ons de trotsche stoïcijn, zooals de apostel Paulus dien üi Athene ontmoette — Hand. 17 : 18. Daarop wijst terecht Roger Breuil in „Foi et Vie" van Juli-Aug. j.l. Hij zegt, dat elke wijsbegeerte den mensch vastheid wil geven door een kraoht, een hoop, een „transcendance" buiten hem. Zoo Plato met zijn idee, de Cliinees met zijn voorvaderen. Het leven moet daardoor een waarde verkrijgen, die verder strekt dan de korte tijd van sajn bestaan.

Er is, zegt hij, slechts ééne doctrine, die deze „transcendance", dit steunen op iets dat hooger is dan hy zelf, zoekt in den mensch zelve, en dat is het stoïcisme, dat thans in het existentialisme in nieuwen vorm herleeft.

Zonder twijfel krijgen de „walging" voor en de „angst" in het leven eerst realiteit door de sanctie van den dood. De g^ïcijn zoekt de kracht, dien dood als het onverbiddehjk einde recht in het gezicht te zien, vooc hem, niet te yreezen, ja hem zelfs als het moet

te zoeken* Zoo wordt de dood een bron van energie.

Dit lijkt vreemd, maar men beseft de juistheid dezer opmerking aanstonds, als men maar even denkt aan bet feit, dkt de wild-revolutionaire figuren tijdens de Fransche revolutie en ook nu weer die van het nationaal socialisme in Duitschland steeds middelen bij ziefa droegen, die hun plotseling den dood konden brengen.

Dit is, zei een revolutionair in de dagen der Franeche revolutie mijn kraehtt de bron van alles durven, dat ik elk oogenblik een emd kan maken aan mijn leven. Men ontkomt dan aan de hand van den wrekenden mensch, omdat men niet gelooft aan God, voor Wiens aahgezacht men dan aanstonds verschijnt. Hoe vreeslijk moet die schrik zijn. Als wij nu Marcus Aurelius, den stoïcïjnsohen keizer, lezen, zegt Breuil, dan vinden wij bij hem heel de moraal van Sartre. Alleen, wat bg den Stoïoön nog plicht en deugd is, dat is bij Sartïe de volkomen vrije keuze, de wetteloosheid. En dat maakt verschil. De revolutie, reeds bij den heiden, en na hem in de „Renaissance" begonnen, in de Fransche revolutie voortgeschreden, heeft Jiaar eindpunt gevonden: den wettelooze.

Bij den stoïcijn en, den humanist en den revolutionair van 1789 en bij het trotsche liberalistische individu der negentiende eeuw was er nog het „werk der wet", nog een op hem afkomend: gg zult, zij het dan ook niet Uit de wet Gods, maar uit de wijsbegeerte van Kant.

Maar een Sartre schudt ook dit werk der wet af. Hij is volkomen vrij, hij kent geen wet, geen gebod, geen norm, geen raad, geen hulp; hij staat alleen voor fclch zelf.

Nu meent Breuil, dat er in dit stoïcisme een C5hrtstelijk element valt te proeven. De mensch wordt zoo geheel in zich zelf verloren gezien. En men is er niet van af door het streng af te vdjzen en te zeggen: g\j zet den mensch in een concentratiekamp, als gij niet het prikkeldraad doorknipt. En dan wijst hij op den Heere Jezus Christus.

Ook Vinet sprak in zijn oordeel over den stoïcijn over een Christelijk element.

Hij zegt in zyn verhandeling over een van de pliilosofen der achttiende eeuw, dat het stoïcisme deze leer biedt, waarby deugd en plicht de eenige beweegkrach-- ten voor den mensch zullen zijn, zoodat hij zich door niets en niemand, door geen vreugd en geen leed, door geen liefde en haat, door geen moeilijkheid, hoe dan ook, van dien weg laat afbrengen.

Men zou kunnen zeggen, dus Vinet, dat deze absolute gehoorzaamheid aan den regel van deugd en plicht iets schoons heeft in zich zelf. Het zou de helft-van het Christendom kunnen zijn, indien dit kon worden gedeeld. Maar het is niet aan God, dat men zijn gehoorzaamheid wijdt, doch aan zich zelf. De mensch iriaaJct zich tot zijn eigen god. Alle ootmoed is verdwenen, jje hoogmoed steeg ten top, de mensch wordt gewezen op zijn plicht, niet op zijn onmacht. Zijn zwakheid wordt geloochend en hem wordt allen steun ontnomen.

Roger Breuil meent, dat deze leer misschien een tijdlang geschikt kan zijn voor een „aristocratie", voor menscJïen, die in elk geval materieel geheel onafhankelyk zijn. Maar zoo vraagt hij: zullen er velen wezen, die hun leven willen fundeeren op het niets ?

En spreekt men van dien wysgeerigen angst, ik geloof niet, zegt hij, dat die de enge poort is, van welke de Schrift ons spreekt. Wij mogen echter niet voorbijzien, dat het individualisme, 't welk Sartre predikt, zij het in minder ergen vorm heel de Fransche revolutie van 1789, en het liberalisme der negentiende eeuw heeft beheerscht en grooten invloed oefende op het staatkundig en maatschappelijk leven. De revolutie brak allen band. Vóór alles den band met God en Zijn dienst, dan ook den band aan gezin en kerk en georganiseerd maatschappelijk leven.

Het leven werd geheel geatomatiseerd. Een volk, dus zei Da Costa, een hoop zielen op een stuk grond. De maatschappij als een verzameling van losse zandkorrels. Dat is de leer van het individualisme.

De mensch zijn eigen heer. En dat in Sartre dieoude liberaal herleefde moge blijken uit een bekend Fransch versje, dat ik dus zal vertalen: hij ontmoette iemand, die het met hem eens was, en begon er toen aan te twijfelen, of hg wel juist zag.

Zoo „alleen" ziet zelfs Sartre den mensch nog niet, want hij wil, dat deze kiezen zal in de veronderstelling, dat ieder ander kiezen zal als hij.

Nu begrijpt een ieder, dat dit volkomen individualisme alle leven onmogeUjk maakt. Hobbes deed dit zien in zijn „Leyiathan". ~ Elk mensöh een wolf voor zijn naaste, zoodat de mensch voor zijn veiligheid het verdrag met zijn medemenschen noodig heeft, waarbij men den staat vormt, en de absolute overheidsmacht instelt.

Zoo vdlde het ook Rousseau. De mensch een volkomen vrij souverein individu, maar er moet een band Zijn, en dien vond hij in den staat geregeerd door den „algemeenen wil", d.i. niet de som van alle willen, maar een mystieke grootheid, die als vanzelf in den staat geboren werd en die zich dan door de helft plus een uitsprak. De minderheid kwam dan aanstonds tot de conclusie, dat zij ongelijk had.

Het liberalisme kende ook als eenig middel tot handhaving van orde en veiligheid den politioneelen staat. Straks de staatsidee.

De Marxist verwerpt den staat en bindt de indivi­ duen in den klassenstrijd aaneen door de vakvereeniging, die den kapitalistischen staat omver moet werpen. Maar dan moet ook aanstonds de dictatuur van het proletariaat daar zijn, om de orde, de nieuwe orde, te handhaven.

Wij zien thans, hoe deze gedachte vele vakorganisaties aangrijpt. Zij dwingen de overheden om haar wil te doen. En anders brengen zij het leven der menschen in gevaar door te staken.

En het toont wel de zwakheid der „democratische" overheden, dat zij het gevaar van deze revolutie niet zien en altijd maar weer gaan handjeplakken met deze revolutionairen.

Hoe dit eohter ook zij, de Marxist heeft een leer, even individualistisch als het liberalisme. In den grond der zaak is er geen verschil. De mensch staat op zich zelf, is zijn eigen heer en meester, heeft met God en Zijn dienst niets te maken, heeft ook voor geen overheid te buigen, hij is zijn eigen heer. Heel de menschheid valt zoo in atomen uiteen.

Maar dit zou het anarchisme zijn. Dit zou het leven onmogelijk maken. En daarom bond de liberalist deze atoinen in zijn staat; zij zijn alle staatsburgers en komen in volle rechten, als zg voldoende onderwezen zijn, om de staatstaak te kunnen vatten'; en de Marxist grijpt de arbeiders-atomen bijeen, raapt ze bijeen, dwingt ze, EQS het kan, bijeen in zyn vakorganisatie en politieke partij en straks, als alle atomen gelijke richting uitgaan, door ééne wet worden beheerscht, is uiteraard alle overheid overbodig. Dan loopt alles van zelf, wanneer alle menschen maar voldoende stoffelijke middelen hebben om aan al hun behoeften te voldoen.

Ik luisterde onlangs naar de „goden van den Olympus" voor de Vara-radio. Die goden z\jn sociaUstischa wijzen, geleerden, die zoo goed zijn, eens in de veertien dagen saam te komen, waar hun de vragen van de eenvoudige lieden worden voorgelegd, die zij dan in hun onbeschrijfelijke .hoogheid zoo eenvoudig mogehjk beantwoorden. Ik heb nog nooit zoo'n verwaand gezelschap bijeen gezien.

Nu, daar kwam dan de vraag: zal er in de komende socialistische beschaving nog politie noodig zijn?

De een zei: neen natuurlijk, want dan zijn ajle menschen tevreden, als de socialistische staat daar is.

Nu merkte een ander op: eenige politie zal toch noodig wezen, want er zullen nog a-sociale lieden zijn. Die laatste meening overheersdhte, en dus werd de vrager met dit roode jantje van Leyden afgescheept.

Maar nu begrijpen wij aanstonds, waarom de Mar-, xist met zoo groote woede ingaat tegen de wijsheden Van Sartre.

Daar, in die leer duikt hét oude liberalistische individualisme weer op, en men k3, n er zeker van zijn, dat, als de wereld meer dan genoeg heeft van de socialistische dwaasheden, deze leer weer de kern, de drijfkracht eener nieuwe revolutie zal zijn, waarin de mensch al die knellende banden van ambtenarij en duldelooze staatsbetweterij zal willen afschudden.

Alleen maar, wat wordt het dan?

De studie van het atoom vrint wonderhjk veld in de natuurkunde. Wij hooren thans van de mogelijkheid, dat men het atoom geheel afzonderUjk zet zonder eenig verband met andere atomen. Ja, men spreekt zelfs van de splitsing der atomen.

Toen van dat wonder der wetenschap sprake kwam, schreef een Engelsch geleerde: als wij dat kunnen doen laten wij heel de wereld uit elkander springen.

Wij weten welk een schrik de vinding vaji den ^atoombom de menschheid heeft gebracht.

Door die splitsing van het atoom wordt een explosieve kracht openbaar, die meer dan ontzettend is.

Welnu — dien gang gaat het ook in ons maatschappelijk leven.

De Fransche revolutie verbrak de menschheid in alleenstaande individuen, atomen. Heel de maatschappij zonder eenigen levenskring waarin v/ezeniyk gezag wordt gevonden. Maar — om de orde te handhaven, om het leven mogeüjk te maken, werden die atomen nog saamgebonden, vereenigd. En daar was nog een wet, een norm, een regel, die hen binden zou. Nog plicht en deugd.

Maar nu komt Sartre, en die is de atoomspütser bij uitnemendheid. En — als die vrijsheid nu doorgaat, als de 'bom uit dit wijsgeerig arsenaal kan worden neergeworpen op heel ons leven, welk een explosieve kracht zal zich dan openbaren.

Het kind des Heeren vreest niet. Want het weet dat onze Heere Jezus Christus regeert. Maar — hij ziet toch den antichrist ook naderen. En J, P. Sartre is een van zijn profeten.

Met hartelijke groeten en heilbede

uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's